Eindelijk had een uitzendbureau werk gevonden! ‘De Betuwe’ in Tiel zat blijkbaar nog verlegen om de werkende handjes van een student. Dat ik haar tot op mijn schouders droeg en dus tot het ‘langharig werkschuw tuig’ behoorde, was blijkbaar geen probleem.
Het was begin van de jaren 1970. De ouderlijke toelage was net voldoende voor de huur van een Nijmeegs kamertje waar net een bed, een formica tafeltje met stoel en een kacheltje op butagas in pasten, plus wat boodschappen. Eten in de mensa was te duur. De kroeg waar mijn medestudenten hun beurzen verbrasten, was onbetaalbaar.
Het uitzendbureau had alles netjes op een briefje gezet. Trein, bus, straat in en uit. Blauwbekkend liep ik in de rose ochtenschemering over een industrieterrein in Tiel. Verbaasd keek ik naar de vele bruin getinte Indonesische en Molukse jongens en meisjes om me heen. Een deel daarvan sloeg af en verdween door de poort naar Mars en Nuts. Mijn marskolonne kwam uit bij Flipje van Tiel, mijn oude held van 10 jaar geleden, toen ik als achtjarige de stripboekjes met dezelfde naam verslond.

Flipje! Altijd monter en opgewekt, één en al werklust. Eindelijk zou ik mijn held ontmoeten. Samen werken, fruit plukken met elkaar, samen fruit verwerken, samen fruit verkopen, kortom samenwerken. Eindelijk zou de Wereld van de Arbeid voor mij opengaan. Nee, geen duf kantoorbaantje zoals mijn vader. Eindelijk confiture!
Maar de deconfiture kwam al snel. De portier stuurde me door naar personeelszaken. Nadat er wat papierwerk was gedaan, kreeg ik een stempelkaart waarmee ik kon inklokken. Daarna sloot ik in in de kleedkamer mijn jas en boterhammen in een kastje op. Een Betuwe-overal over mijn kloffie. Ik werd de jamfabriek doorgeleid. Langs grote ketels met honderden liters dampend fruitmengsel kwam ik in de hal met de ‘band’.
Dáár, aan de lopende band met rinkelende jampotten zag ik Flipje, in levende lijve, voor de jonge lezers: ‘alive and kicking’. Kon mijn ogen niet geloven, maar boven de bandwerkers rees een statige jonge man uit. In witte jas, met blozende wangen en een witte muts op zijn blonde krullen. ‘Hè’, schoot het door me heen, ‘is Flipje soms getekend naar het zoontje van een directeur en werkt hij nu hier, jaren later?’ Maar ik zag het meteen, Flipje wèrkte niet, hij noteerde iets op een notitiebloc. Flipje was een ‘opzichter’. In Zuid-Limburg werd het woord ‘opzichter’ op zijn Hollands – met een mengeling van haat en voorzichtigheid – uitgesproken door mijn verder dialect sprekende ooms. ‘Opzichters’ zo lieten de bazen in de kolenmijnen zichzelf noemen, naar de Hollandse slavendrijvers op de ‘Indische’ plantages. En de werkers, ze hadden dezelfde berustend lijdende blik in hun ogen als de meeste arbeiders die ik als uitzendkracht zag. In de vele fabrieken waar ik gelukkig slechts korte tijd hoefde te slijten, verdween die typische blik pas als een arbeider sprak over bezigheden in de vrije tijd, of over de periode in zijn leven waarin hij nog niet in de fabriek werkte.
Mijn werkplek was niet in de grote hal met de ‘band’. Ik werd in een aparte kleinere ruimte neergezet, aan het einde van een lopende band die uit een gat in de muur kwam. De baas legde me uit ‘straks komen jampotten over de band. Je pakt die van de band en zet ze in die kartonnen dozen daar. Netjes stapelen op de pallet. Let op het tempo wordt hoger.’ Hij liet me alleen. Al snel kwam een wat moeilijk lopende jongeman in overall binnen en ging tegenover me aan de andere kant van de band staan. Hij zei geen woord tegen me. Ik herkende de fysieke kenmerken van mongolisme. We kregen geen tijd om kennis te maken. De band begon te zoemen en de eerste jampotten kwamen er aan.
Telkens greep ik met elke hand een jampot en zette de potten in de kartonnen doos op de pallet naast me. ‘Gemakkelijk’. Toen de eerste doos vol was, had ik zelfs voldoende tijd om de doos dicht te vouwen en een tweede doos open te vouwen en op het pallet te plaatsen. Een derde doos ging ook nog goed, ondanks dat de band met een schokje harder begon te zoemen. Toen had ik een kort ‘Modern Times’-moment. ‘Gelukkig zit ik niet zoals Charlie Chaplin andere werkers aan de lopende band in de weg’. De debiel tegenover me werkte onverstoorbaar verder. Toen was de derde doos vol en meteen liep de band weer wat sneller. Ik kreeg de doos nog dichtgevouwen, maar terwijl ik de vierde doos pakte, viel de eerste jampot van de band met scherp geluid, overgaand in een droevige plof. ‘Kan gebeuren’ dacht ik en probeerde net zo onverstoorbaar verder te werken als mijn kersverse collega. ‘Gewoon blijven samenwerken’. Het bleef niet bij die ene gebarsten pot. Tot mijn stomme verbazing kon mijn collega het steeds verder opgevoerde tempo van de band gemakkelijk volhouden. Aan mijn hoogintelligente kant van de band vormde zich langzaam maar zeker een groeiende hoop bloedende jam met scherven en falende dekseltjes. Toen mijn mislukte slavenarbeid een pyramide van zo’n halve meter had gevormd, kwam de baas binnen.
Ik zal hier niet de godslasterlijke vloeken herhalen die tegen de muren van dit zo christelijke Betuwse bedrijf weerklonken. Ter verantwoording geroepen, kreeg ik niets anders dan stamelend uit mijn dichte strot ‘Maar waar is de stop-knop?’
Als intellectueel in de dop reflecteerde ik vanzelfsprekend ijverig op mijn ‘participerende observatie’. Toch kwam ik niet verder dan de conclusie dat De Betuwe het probleem van de arbeidsmotivatie, dat in die tijd heel de geïndustrialiseerde wereld teisterde, had opgelost met de methode van Vrouw Holle. De arbeid wordt zo georganiseerd dat deze zich aan de werker opdringt als natuurnoodzakelijk. In het sprookje staat de oven vol met brood, dat roept om eruit gehaald te worden, de appels van de boom moeten geplukt worden om niet te verrotten en het bed van Vrouw Holle moet flink uit het raam geschud worden, zodat het op aarde sneeuwt.
Overal is deze methode toegepast in de afgelopen tientallen jaren. De Flipjes van deze wereld maken misbruik van het besef van de werkenden dat hun arbeid in maatschappelijke behoeften voorziet. We willen onze klanten, leerlingen, patiënten enzovoorts niet in de steek laten maar ondertussen ondermijnen we steeds verder onze gezondheid en de kwaliteit van de producten en diensten.
-.-
Volledige overname van dit artikel is toegestaan met vermelding van de bron:
https://arbeidersstemmen.wordpress.com/2016/02/26/werken-bij-flipje-van-tiel/#more-516
Op de website Flipje van Tiel is veel informatie over de nu gesloten fabriek te vinden. Op het besloten gedeelte staat ook een verhaal van een oud medewerker over de staking van 1977 ‘voor geld en sociale voorzieningen’. Onder de leus ‘We staken door voor fabriek en kantoor‘ werd zelfs een demonstratie door Tiel gehouden. Na anderhalve week vond de vakbond het wel genoeg en zonder resultaat werd de staking beëindigd. ‘Daarna had het personeel geen hoge pet meer op van de Bond.‘