
De Duitse revolutionair Jan Appel heeft in een weinig bekende tekst al in 1927 (Marxisme en staatscommunisme – het afsterven van de staat) er op gewezen dat Lenin in Staat en Revolutie afwijkt van de standpunten van Marx en Engels, waar hij het reformistische idee overneemt dat het in staatshanden brengen van de bedrijven ‘socialisatie’ betekent. Daardoor kan de staat – zo betoogt Appel – niet afsterven zoals Marx en Engels stelden, maar moet de staat “tot een geweldig onderdrukkingsinstrument groeien, zoals nog geen samenleving er een gezien heeft.” Jan Appel schetst vervolgens hoe na het stukslaan van de burgerlijke staat ook in economisch opzicht alle macht in handen van de arbeidersraden kan blijven. Deze schets is daarna door de radencommunistische Groep van Internationale Communisten (G.I.C.) uitgewerkt tot “De Grondbeginselen der Communistische Productie en Distributie.” Hier vragen we aandacht voor de politieke randvoorwaarden, het politieke kader, waarbinnen de G.I.C. haar oplossing voor de economische vraagstukken van de overgangsperiode voorstelde.
De politieke randvoorwaarden voor de ‘associatie van vrije en gelijke producenten’
Een afzonderlijke behandeling van de politieke aspecten van de overgangsperiode is om meerdere redenen noodzakelijk.
De eerste reden is dat de standpunten van de G.I.C. ten aanzien van deze politieke randvoorwaarden in meerdere fragmenten van verschillende documenten zijn te vinden. Omdat deze documenten niet bekend en tot voor kort moeilijk toegankelijk waren, lijkt een politiek kader te ontbreken, of erger, lijkt het alsof de G.I.C. een slechts economisch benadering heeft toegepast op de overgang van kapitalisme naar communisme. Dat leverde de G.I.C. het verwijt op niet-marxistisch te zijn, een anarcho-syndicalistische benadering te hanteren. Daarmee zijn we gekomen op de tweede reden voor het onderzoeken van de politieke randvoorwaarden.
Een derde reden is het verwijt dat de G.I.C. het idee zouden hebben van een onmiddellijke overgang van kapitalisme naar een volledig communistische maatschappij, die volgens de G.I.C. zelfs mogelijk zou zijn binnen de grenzen van één (industrieel ontwikkeld) land. Met haar voorstel zou de G.I.C. zelfs denken dat door toepassing van haar ‘grondbeginselen’ de Russische Revolutie een andere koers zou hebben genomen. Deze laatste verwijten komen er op neer dat men in de voorstellen van de G.I.C. voor de economische omvorming naar communisme iets zoekt, wat er niet in te vinden is: een analyse van de Russische Revolutie als onderdeel van de wereldrevolutie 1.
Degenen die deze en andere verwijten naar voren brengen, zou het echter passen om uit te leggen wie in afwachting van de uitbreiding van de wereldrevolutie het bedrijfsleven zullen beheersen wanneer de arbeiders in een deel van de wereld hun heerschappij uitoefenen: de arbeiders massaal zelf, of een kleine minderheid van ‘specialisten’ en zogenaamde revolutionairen verenigd in de top van een nieuwe staat, zoals na Oktober 1917 het geval was?
Een onbekende tekst van Jan Appel
over de ‘associatie van vrije en gelijke producenten’
“De pogingen die in Rusland zijn gedaan, het communisme op te bouwen, hebben een gebied binnen de gezichtskring van de praktijk gebracht, die vroeger alleen vanuit de theorie behandeld kon worden. Rusland heeft getracht het economische leven, voor zover het de industrie betreft, naar communistische beginselen op te bouwen… en heeft daarin volkomen gefaald. Het feit, dat het loon van de arbeiders niet meer toeneemt met de productiviteit van de arbeid (…) bewijst (…) dat de Russische arbeider heden loonarbeider is. Men kan zich van deze gang van zaken afmaken, door er op te wijzen, dat Rusland een boerenland is met privaatbezit aan grond en dat daarmee de basis van kapitalistische loonarbeid zich aan het hele economische leven moet opdringen. Wie zich met deze verklaring tevreden stelt, ziet weliswaar het huidige Rusland in z’n huidige economische grondslagen, maar toch heeft hij uit het ontzaglijk pogen van de Russen niets geleerd inzake communistische economie. Bij vele makkers is echter twijfel gerezen omtrent de methode zelf, waarop volgens de Russen het communisme verwezenlijkt zou moeten worden. Om de methode met een paar woorden weer te geven: De arbeiders onteigenen de onteigenaars en brengen de productiemiddelen aan de staat, die de takken van bedrijf organiseert, en ze als staatsmonopolie in dienst van de gemeenschap stelt.
De gang van zaken verliep in Rusland zo, dat het proletariaat zich van de bedrijven meester maakte en ze onder eigen leiding verder liet functioneren. De communistische partij gaf toen richtlijnen, waarnaar deze bedrijven zich moesten verbinden tot communale, districts- en gouvernementsraden, om het hele industrieële leven tot een organische eenheid te kunnen verbinden. Zo bouwde het productieapparaat zich door de levende krachten van de massa’s op: het was de uitdrukking van de communistische krachten, die in het proletariaat leefden. Alle krachten waren gericht op een centralisatie van de productie. (…)
Hier ligt in de aard der zaak, dat de leiding en het beheer van de productie aanvankelijk bij de massa’s lag, evenals het in de aard der zaak ligt, dat ze later al hun bevoegdheden aan de centrale organisaties moesten overdragen. Waren aanvankelijk directeuren, communale economische Raden enz. verantwoordelijk aan de massa’s, aan de producenten, nu werden ze verantwoordelijk aan de centrale leiding, die het geheel dirigeerde. Aanvankelijk verantwoording “naar onder”, nu verantwoording “naar boven”.
Zo voltrok zich in Rusland een ontzaglijke concentratie van de productiekrachten, zoals geen ander land ter wereld kent. Wee het proletariaat, dat tegen zulk een machtsapparaat de strijd moet aanbinden!
En toch is dat nu zo gekomen. Het lijdt niet de geringste twijfel meer: de Russische arbeider is loon-arbeider, hij wordt uitgebuit, hij zal ook om zijn loon hebben te vechten… tegen het machtigste apparaat, dat de wereld kent. (…)
Waarop we hier willen wijzen, is dat bij deze vorm van “communisme” het proletariaat het productieapparaat niet in handen heeft. Ogenschijnlijk is het wel de “bezitter” van de productiemiddelen, maar het heeft er niet het beschikkingsrecht over. (…)
Het moet zonder meer duidelijk zijn, dat de producenten hier niet het “beheer en de leiding van de productie” in handen hebben en dat dit al een heel wonderlijke voorstelling is van de Marx’se “associatie van vrije en gelijke producenten”.
Al dit soort plannen draagt duidelijk de sporen van het tijdperk, waarin ze ontstonden: Het tijdperk van de mechanisatie. Het productieapparaat wordt zo tot het fijne mechanisme, dat door duizenden en duizenden radertjes werkt; de delen van het productieproces grijpen ineen, als de verdeelde werkzaamheden van de “riem zonder eind” zoals die in de moderne bedrijven (Ford) wordt toegepast. En hier en daar staan de bestuurders van de productiemachine, die door hun statistieken de gang van de machine bepalen.
Deze mechanistische plannen gaan uit van de grondfout, dat het communisme in de eerste plaats een organisatorisch-technische kwestie is, inplaats van een economische, waarbij een nieuwe grondverhouding tussen product en producent gelegd moet worden. Tegenover deze mechanisatie stellen we daarom, dat de basis gevonden moet worden, waarop de producenten zelf het gebouw van de productie kunnen opbouwen. Dit bouwen is een proces van onderen op en niet van boven af. Het is een concentratieproces, dat zich vanuit de producenten voltrekt en niet als het hemelse brood op ons komt neerdalen. Als we ons de ervaringen van de revolutie eigen maken en de vingerwijzingen van Marx volgen, kunnen we het bij deze bouw een heel eind brengen.
Ofschoon Marx geen “schildering” van het communisme heeft gegeven, weet toch ieder, dat hij op het standpunt stond van de “associatie van vrije en gelijke producenten”, welke ideeën hij in het bijzonder aan de Parijse Commune ontleende. Deze associatie staat echter geenszins op de losse schroeven van het “wederkering dienstbetoon”, maar heeft een zeer “materiële” ondergrond. Deze ondergrond is de berekening van de tijd, die nodig is om de producten te produceren. Gemakshalve willen we het hier “waardeberekening” noemen, ofschoon het met “waarde” niets uitstaande heeft, omdat tijd een heel andere categorie is dan waarde. Ook Engels stond op dit standpunt, wat uit het volgende moge blijken:
“De samenleving kan eenvoudig berekenen, hoeveel arbeidsuren in een stoommachine, een hectoliter graan van de laatste oogst […] belichaamd zijn. Het kan dus niet in haar opkomen, de in de producten neergelegde arbeidshoeveelheden, die ze dan direct en absoluut kent, verder nog in een betrekkelijk onvoldoende, vroeger als hulpmiddel onvermijdelijke maat, in een derde product uit te drukken en niet in haar natuurlijk, adequate, absolute maat, de tijd […] De samenleving schrijft dus onder bovenstaande vooropstelling ook geen waarde aan de producten voor”.
(F. Engels: “Anti-Dühring”, blz. 297).
(…)
Zonder ons verder met het staatscommunisme bezig te houden, willen we er nu veeleer toe overgaan, te onderzoeken, hoe een “verstandig mens” er in deze tijd nog toe komen kan, de “kinderlijke” voorstelling van Marx (…), om het arbeidsuur tot grondcategorie van het economisch leven te maken, kan verdedigen, ja, zelfs tot de enige mogelijke grondslag van het communisme kan verklaren. En dan willen we meteen zeggen, dat deze opvattingen niet in de eerste plaats geboren zijn achter de schrijftafel, maar dat ze het product zijn van het bruisende, revolutionaire leven. Voor zover we overzien kunnen, waren er drie hoofdmomenten, die ons het napraten van de “communistische economen” afleerden. Dat was ten eerste het spontane ontstaan en het werken van het sowjet-systeem, dan het ontmannen van de sowjets door het Russische staatsapparaat en tenslotte het uitgroeien van de staatsproductie tot een nieuwe, ongekende vorm van overheersing van de gehele samenleving. Deze feiten dwongen tot nader onderzoek, waarbij bleek, dat het staatscommunisme noch in z’n theorie, noch in z’n praktijk iets met “Marxisme” van doen heeft. De praktijk van het leven, het sowjet-systeem stelde zo de “associatie van vrije en gelijke producenten” van Marx weer op de voorgrond, terwijl meteen het leven z’n kritiek inzette op de theorie en praktijk van het staatscommunisme.(…)
De Marx’se “associatie” is daarmee door de revolutionaire strijd zelf op de agenda geplaatst. Ze krijgt nu haar vormen, die voor 1917 niet waren aan te geven. Daarmee is de “associatie” niet een “bedenksel”, maar de vrucht van bittere strijd.”
Bron: Aantekeningen over communistische economie / door Piet de Bruin [Jan Appel], 1928 , Deel I. (door ons benadrukt).
Wanneer dit tekstfragment je belangsteling heeft gewekt, vragen we je aandacht voor volgende studie- en discussiebijeenkomst:
Zaterdag 26 augustus 2017 (wordt herhaald op zaterdag 25-11-2017)
GIC ‘Grondbeginselen der communistische productie en distributie’ Deel I. Het politieke kader van de economische oplossing.
Ter oriëntatie op de economische oplossing: één van drie samenvattingen naar keuze, gerangschikt van eenvoudig naar complex/gebruik van formules:
- De Marxistische oplossing presentatie van de Grondbeginselen der Communistische Productie en Distributie (GIC) door Spartacusbond,
- Wat is communisme? (Paul Mattick, 1934, vertaald naar de oorspronkelijk Engelstalige uitgave, 2016),
- Communistische productie en distributie door Paul Mattick, augustus 1938
Het politieke kader is met name te vinden in de volgende drie teksten:
- Grondtekst Aantekeningen over communistische economie / door Piet de Bruin [Jan Appel], (1928)
- Voorstudie GIC “De ontwikkeling van het boerenbedrijf – ontwikkelingslijnen in de landbouw” (1930)
- Voorstudie Jan Appel 1927 / G.I.C. 1932 Marx-Engels en Lenin / Marxisme en Staatscommunisme – Het afsterven van de staat
(Niet-werkende link? Open de link met een rechts-klik in een nieuw venster).
Vooraf aanmelden (FredoCorvo@gmail.com) is noodzakelijk.
Ter voorbereiding van deelname aan de discussie: in een tekstbundel zijn samenvattingen en citaten verzameld ten aanzien van politieke kwesties in bovenstaande drie teksten.
1 De analyses van de Russische Revolutie door de Duitse en de Hollandse Linkerzijde zijn niet eenduidig. Deze sluiten m.i. wel duidelijk aan bij de destijds algemeen gangbare opvatting van de revolutie in Rusland als een ‘dubbele’ revolutie, burgerlijk en proletarisch. Bij het stagneren van de proletarische wereldrevolutie, zou de revolutie in Rusland een eenzijdig burgerlijke koers hebben gevolgd. In dat kader vond de G.I.C. Wagners “Stellingen over het bolsjewisme” interessant, maar het staat niet vast dat ze als groep, of al haar leden, achter diens reformistisch geïnspireerde opvatting van een eenzijdig burgerlijke karakter van de revolutie in Rusland zou staan (F.C.).
Zie ook: