In welke tijd leven we? De geschiedenis herhaalt zich niet, zo benadrukte Marx. Maar de ‘marxisten’, ook degenen die zich beroepen op de Communistische Linkerzijde, bekijken de huidige situatie vaak door de bril van periode tussen beide wereldoorlogen. Dit was de tijd waarin de Linkerzijde haar theorieën ontwikkelde. De volgende tekst maakt het mogelijk te breken met deze doctrinaire geschiedenisopvatting. In kort bestek volgen we de ontwikkeling van het kapitalisme van de industriële revolutie tot het einde van de ‘tweevoudige bipolarisatie’ van de wereld. Met name het begrip van de vier tijdperken waarin verschillende machtsverhoudingen tussen de klassen heersen, zijn van groot belang voor het begrijpen van de mogelijkheden die de huidige situatie biedt.
Inleiding
Het is in de hel van deze werkplaats van de wereld, in het 19e eeuwse Engeland, dat Marx en Engels hun kritiek op het kapitalisme ontwikkelden en deelnamen aan de eerste uitingen van de arbeidersbeweging. Engels begon dit in 1845 te doen in zijn boek De toestand van de arbeidersklasse in Engeland, en Marx analyseerde twee decennia later in Het Kapitaal alle aspecten ervan. Maar de bezorgdheid die de laatste “al lang bezighoudt” is het illustreren van de ontwikkeling van de belangrijkste economische indicatoren door het samenstellen van grafieken. Deze indicatoren heeft hij ontwikkeld om met behulp van wiskunde de elementaire wetmatigheden van de crisissen te kunnen doorgronden: “Ik heb Moore [de vertaler van het Manifest in het Engels], een probleem voorgelegd waarmee ik mij al lang bezighoudt …. je kent de tabellen waarin de prijzen, de discontovoeten, enz. staan vermeld, met de schommelingen die zij gedurende het jaar ondergaan, weergegeven door op en neer gaande lijnen. Ik heb meermalen geprobeerd om deze hoogte- en dieptepunten te berekenen – om de crises te analyseren – als een analyse van deze onregelmatige curves, en ik geloofde dat het mogelijk was, (en ik geloof nog steeds dat het mogelijk is om met behulp van met de nodige zorgvuldigheid uitgekozen documentatie) de elementaire wetmatigheden van de crises mathematisch vast te stellen). Moore denkt dat het op dit moment onmogelijk is, en ik heb besloten om het voorlopig op te geven…” 1. De schaarste van het statistische materiaal van zijn tijd en de slechte gezondheid van Marx liet hem niet toe deze laatste poging om zijn levenslange fixatie af te ronden, zoals blijkt uit de volgende drie voorbeelden, uit vele andere : (a) zijn dringende en herhaalde verzoeken om toegang te krijgen tot de boekhoudkundige gegevens van het familiebedrijf van zijn vriend Engels 2; (b) zijn werkzaamheden in verband met de crisis van 1857, waar hij statistische gegevens verzamelt en deze in de vorm van tabellen presenteert om zijn analyses te onderbouwen (zie illustratie hieronder) 3 en (c) zijn gebruik van statistieken om de theoretische argumentatie in zijn werk Loon, prijs en winst te onderbouwen 4. Wat onze huidige bijdrage betreft, zal deze – althans gedeeltelijk – proberen dit werk uit te breiden “met behulp van met de nodige zorgvuldigheid uitgekozen documentatie” en zich voor het grootste deel te richten op het land in kwestie : Engeland 5.
Deel I. Een beknopt overzicht van 250 jaar kapitalisme
Van de Industriële Revolutie tot het einde van de dubbele bipolarisatie van de wereld
De periode van de tweede helft van de 18e eeuw tot de Eerste Wereldoorlog was een keerpunt in de economische geschiedenis van de wereld. De industriële revolutie die in Engeland begon, breidde zich uit naar West-Europa en de nieuwe wereld : Noord-Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland. Sommige ziektekiemen komen ook voor in enkele andere landen van Amerika die aan het begin van de 19e eeuw politieke onafhankelijkheid hadden verworven – zoals met name Argentinië. Dan komen Rusland en Japan.
Deze landen, die in 1800 slechts 20 % van de wereldwijde industriële productie in handen hadden, wisten deze in 1913 op bijna 80 % te brengen. Met andere woorden, degene die als eerste arriveerde, nam de voordelen van de industriële revolutie ten koste van de rest van de wereld. Deze economische kloof bereikte zijn maximum tijdens het Interbellum. Het is het resultaat van een roofzuchtig koloniaal beleid dat gekoloniseerde landen deïndustrialiseert. Inderdaad, terwijl deze zeer beperkt is aan het begin van de negentiende eeuw, bereikte de kolonisatie een kenmerkend hoogtepunt aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog.
Deze enorme concentratie van rijkdom op één deel van de aarde is de eerste geo-economische bipolarisatie tussen enkele geïndustrialiseerde landen enerzijds en de rest van de wereld anderzijds. Met andere woorden, terwijl het kapitalisme in 1913 zijn overheersing over alle continenten uitoefende, was het nog lang niet overal ontwikkeld. Pas aan het einde van de Dertig Glorieuze Jaren [1945 – 1975] en de Koude Oorlog breidde het kapitalisme zich geografisch aanzienlijk uit over de hele wereld, vooral in Azië, maar ook in Afrika, waar sommige landen de laatste jaren ook een zeer aanzienlijke groei begonnen te beleven.
Vanaf het midden van de 18e eeuw nam Groot-Brittannië een vooraanstaande positie in als een vroeg laboratorium voor deze dynamiek : het land was de bakermat van het kapitalisme en de politieke economie en domineerde de wereld tot het laatste derde deel van de 19de eeuw en maakte geleidelijk plaats voor de Verenigde Staten en Duitsland op het continent. In deze context van de overweldigende macht van een paar imperialistische economieën kan geen enkel land aanspraak maken op echte onafhankelijkheid, zelfs niet die van Zuid-Amerika, die eerder formeel geëmancipeerd waren van hun koloniale voogdij. Het is de extraverte economische logica van het kapitalisme – dat wil zeggen een systeem dat structureel zijn gebied van waardevorming geografisch en sectoraal moet uitbreiden – dat aan de basis zal liggen van deze koloniale en vervolgens oorlogszuchtige concurrentie tussen de eerste geïndustrialiseerde landen. Deze dwingend noodzakelijke rivaliteit vormt het kader waarin een volgende bipolarisatie van de aarde naar voren komt. De Koude Oorlog is het uiteindelijke resultaat van deze configuratie, een totale kernoorlog die, hoewel hij slechts potentieel is gebleven, meerdere lokale oorlogen heeft veroorzaakt die evenveel slachtoffers hebben geëist als in het tweede imperialistische wereldconflict.
De eerste bipolarisatie is in wezen van economische aard en scheidt enkele vroege geïndustrialiseerde en rijke landen van de andere landen – extreem arm en afhankelijk – die bekend staan als de Derde Wereld. De tweede is voornamelijk geopolitiek en bestaat uit constellaties van landen die strijden om continentale of mondiale overheersing : de Drievoudige Entente en de Drievoudige Alliantie, die aan het eind van de 19de eeuw bijeenkwamen om tot de Eerste Wereldoorlog te leiden ; de As-mogenheden die zich in de Tweede Wereldoorlog verzetten tegen de westerse blokken ; de Sovjet- en de Amerikaanse blokken tijdens de Koude Oorlog.
Door deze dubbele bankschroef van economische en geopolitieke tweespalt, die de wereld sinds de 19e eeuw had georganiseerd, los te maken, maakten het einde van de Dertig Glorieuze Jaren (1975) en het einde van de Koude Oorlog (1989) het voor veel landen mogelijk om autonoom te worden en op te stijgen in een multipolaire wereld die economisch opnieuw in evenwicht komt. Deze dynamiek ontwikkelt zich des te gemakkelijker naarmate de Verenigde Staten terreinverliezen, zodanig dat ze worden gehinderd door een China dat zich ten doel stelt om de leiding van de wereld ter discussie te stellen, zowel economisch als geopolitiek.
Het is echter niet waarschijnlijk dat een dergelijke configuratie zal voortduren, omdat een “gepacificeerde” multipolaire wereld die in het kader van multilaterale overeenkomsten opereert, een illusie is. De toenemende economische concurrentie, de nationalistisch-protectionistische neigingen, de imperialistische doelstellingen van elke natie, de niet aflatende verdediging door het Amerikaanse leiderschap en de betwisting van dit leiderschap door vele landen, vormen samen ingrediënten voor een nieuwe wereldwijde oorlog op de grond, in de lucht en in cyberspace.
De vier tijdperken van de krachtsverhouding tussen de klassen
Door de totale winst te delen door het totale loon, construeert Marx een maatstaf voor het economische uitbuitingspercentage van de werknemers 6. De evolutie van deze meerwaardevoet in de loop van twee eeuwen van kapitalisme illustreert heel goed de stelling “de geschiedenis van iedere maatschappij tot nu toe is de geschiedenis van de klassenstrijd” 7 (Grafiek 1.1). Inderdaad, vier belangrijke gebeurtenissen onderstrepen deze ontwikkeling in functie van de machtsverhoudingen tussen de klassen.


De eerste periode komt overeen met het wilde kapitalisme en strekt zich uit van de industriële revolutie tot het midden van de 19e eeuw. De werknemers van die tijd, nog steeds zwak, analfabeet, arm, slecht georganiseerd en werkloos, worden geconfronteerd met toenemende werkloosheid, hebben weinig capaciteit om voldoende weerstand te bieden om de schaamteloze uitbuiting van hun arbeidskracht door de nieuwe ondernemers van de industriële revolutie tegen te gaan. Het is een periode waarin de Engelse heersende klasse fortuinen vergaarde door de meerwaardevoet van de werknemers te vermenigvuldigen met 1,86, van de 100-index naar de 186-index tussen 1760 en 1855. Aangezien de winst overvloedig is in een context waarin de investeringen nog steeds bescheiden zijn, zijn de winstpercentages hoog 8. Deze eerste eeuw van ongebreideld kapitalisme verergert de economische en sociale ongelijkheid en stelt een kleine minderheid van ondernemers in staat om een steeds groter deel van de geproduceerde rijkdom te veroveren op basis van de felle uitbuiting van verpauperde werknemers.
De tweede sleutelperiode liep van 1855 tot de Russische revolutie van 1917 9. De Engelse arbeidersklasse, die talrijker, beter opgeleid en georganiseerd was, slaagde er voor het eerst sinds een eeuw in om in de volgende halve eeuw een geleidelijke stijging van de reële lonen op te leggen (van 1855 tot 1901 in grafiek 2.1) en om enige juridische vooruitgang op sociaal vlak te boeken. Dit verklaart waarom de meerwaardevoet tussen 1855 en 1872 op een bovengrens stuitte en vervolgens tot 1895 langzaam daalde. Als hij vervolgens sterk herstelde, was het na een gewelddadig Engels tegenoffensief van de werkgever om terug te nemen wat eerder aan de werknemers aan concessies moest worden gedaan. Als gevolg daarvan is de totale stijging van de meerwaardevoet in de halve eeuw voor dit conflict veel lager dan in de eeuw van het ongebreidelde kapitalisme, toen deze bijna verdubbelde.
De derde belangrijke periode in de krachtsverhoudingen tussen de klassen begon met het jaar van de machtsovername door de Russische arbeidersraden in 1917 en duurde tot het einde van de Dertig Glorieuze Jaren. Hoewel het uitbuitingspercentage van de werknemers in de eerste anderhalve eeuw van het kapitalisme meer dan verdubbeld is, markeert 1917 een keerpunt, aangezien dit percentage in de daaropvolgende zestig jaar werd omgebogen : de index van de meerwaardevoet is sterk gedaald, van 258 in 1917 (of 211 in 1919) tot 142 in 1974. Deze neerwaartse omslag in de uitbuiting van werknemers is het resultaat van de golf van revoluties en grootschalige sociale bewegingen die zich ontwikkelen om een einde te maken aan de verschrikkingen en slachtingen van de wereldoorlog en om solidariteit te tonen met de Russische revolutie.
De vierde en laatste periode begon aan het einde van de Dertig Glorieuze Jaren toen het machtsevenwicht tussen de klassen opnieuw werd omgekeerd ten gunste van een heersende klasse die tot op de dag van vandaag erin slaagde het uitbuitingsniveau te verhogen. Deze ommekeer is het resultaat van een combinatie van factoren, met name de stijging van de werkloosheid sinds 1974, die de golf van strijd ondermijnt die halverwege de jaren zestig van de vorige eeuw begon en aan het eind van de jaren zeventig eindigde.
Wat zijn de drijvende krachten achter al deze dynamiek van accumulatie van rijkdom, de geografische en sectorale uitbreiding van het kapitalisme, de imperialistische verhoudingen, de economische crises, de sociale conflicten en wat zijn de ontwikkelingen die zich in de loop van de tweeëneenhalve eeuw van het kapitalisme hebben voorgedaan ? Worden ze gerealiseerd volgens de analyses die Marx in Het Kapitaal heeft uitgevoerd ? Bevestigt of weerspreekt de 20e eeuw zijn analyse, aangezien de meerwaardevoet in de zestig jaar van 1917 tot 1974 bijna gehalveerd is (van index 258 tot 142) ? Dit zijn de belangrijkste vragen, en andere, die ons motiveren in deze eerste oefening van illustratie en verdieping van zijn werk 10.
Bron (versie 30 oktober 2019) : Marcel Roelandts, 250 Ans de Capitalisme, forthcoming at: Capitalisme & Crises Économiques.
Vertaling, toelichtingen tussen vierkante haken en hyperlinks: Fredo Corvo, juli en oktober 2019. Nagelezen door de auteur.
Dit is het eerste deel van een artikelreeks die 250 jaar kapitalisme behandelt aan de hand van onderzochte statistische bronnen over de economische dynamiek van het kapitalisme, om de perspectieven ervan te schetsen. Zie voor een overzicht in het Engels van reeds verschenen delen. Wil je helpen het vervolg te vertalen in het Nederlands? Mail FredoCorvo@protonmail.com.
Deze tekst maakt deel uit van de basisteksten marxisme – radencommunisme voor individuele zelfstudie, voor studie- en discussiegroepen.
Noten
1 Brief van Marx aan Engels van 31 mei 1873.
2 Brieven aan Engels van 2, 4 en 5 maart 1858.
3 Document overgenomen uit Hecker’s werk over Marx’ manuscripten : tekst en presentatie.
4 “Ik noem de heer W. Newman — niet professor Francis Newman —, omdat hij een vooraanstaande positie in de economische wetenschap bekleedt als medewerker en uitgever van het prachtige werk van de heer Thomas Tooke, ‘History of Prices’, dat de geschiedenis van de prijzen van 1793 tot 1856 nagaat. (…) Als u, in plaats van alleen te letten op de dagelijkse fluctuaties, de beweging van de marktprijzen over een langere periode analyseert, zoals dat bv. B. Tooke in zijn ‘History of Prices’ heeft gedaan, zult u ontdekken dat de fluctuaties van de marktprijzen, hun afwijkingen van de waarden, hun op- en neergaande bewegingen elkaar in evenwicht houden en opheffen, zodat, afgezien van de werking van monopolies en enige andere beperkingen, die ik hier onbesproken moet laten, alle soorten waren in doorsnee tegen hun respectieve waarden of natuurlijke prijzen verkocht worden.”
5 De bronnen van de gegevens waarop we ons baseren, worden aan het einde van deze bijdrage gedetailleerd beschreven, evenals de nodige aanwijzingen over de wijze waarop we ze presenteren. [Zie de bronvermelding op het einde van deze vertaling]. Aangezien deze gegevens gemakkelijk toegankelijk zijn, kan iedereen ze raadplegen en onze berekeningen en grafieken raadplegen om de door ons voorgestelde analyse aan te vullen, te corrigeren of tegen te spreken.
6 Wanneer deze fractie toeneemt, neemt de uitbuitingsgraad toe en omgekeerd. In het jaarlijkse totaal van de gecreëerde rijkdom (het Netto Binnenlands Product of NBP), meet de uitbuitingsgraad (ook wel door Marx de meerwaardevoet genoemd) het aandeel tussen wat aan de werkgever toebehoort (de winst of de meerwaarde) en wat aan de werknemer toebehoort (zijn salaris), met andere woorden : de meerwaardevoet = de meerwaarde / het salaris = (NBP – salarissen) / salarissen. Deze maatstaf voor de mate van economische uitbuiting van werknemers moet worden onderscheiden van de mate van fysieke uitbuiting, zoals stress of werkonzekerheid. De statistische berekening van 1760 tot een recente datum wordt aan het einde van het artikel in het hoofdstuk over gegevens en methoden in de bijlagen verstrekt [Zie de bronvermelding op het einde van deze vertaling].
7 Eerste zin van het Communistisch Manifest van Marx en Engels.
8 Het winstpercentage deelt de winst door de totale investeringen die zijn gedaan om deze te verkrijgen. Het is een maatstaf voor het doel van de kapitalistische productie.
9 De meerwaardevoet van 1917 lijkt uitzonderlijk en zelfs overschat. Deze komt echter overeen met wat in oorlogstijd wordt waargenomen, althans aan het begin van een conflict (lagere reële lonen en hogere productiviteitswinsten). Toch geven we er de voorkeur aan de gegevens van 1913 en 1919 te gebruiken om de veranderingen in de meerwaardvoet voor en na de oorlog te berekenen, omdat die tussen 1914 en 1918 minder betrouwbaar of overschat kunnen zijn. Het jaar 1917 blijft echter politiek en sociaal uiterst belangrijk als een cruciaal jaar voor de evolutie van de meerwaardevoet.
10 Deze bijdrage heeft dus slechts een beperkt doel, dat een aanvulling vormt op Het Kapitaal van Marx en meer kwalitatieve werken van marxistische of andere historici over de industriële revolutie en de ontwikkeling van het kapitalisme, werken waarnaar we de lezer verwijzen voor een meer volledig inzicht.