De sociale revolutie

Vervolg van Drie valse redenen voor het kapitalisme

Lueer_fundamentalDe sociale revolutie is geen holle frase, maar is gericht op een productieverhouding die bevrijd is van uitbuiting, en die wordt gekenmerkt door de directe relatie tussen producent en maatschappelijk product. De invoering van de individuele arbeidstijd als maatstaf voor het aandeel in het product van de maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd is de opheffing van de uitbuiting en tegelijkertijd de economische grondslag voor het tot stand brengen van de associatie van vrije en gelijke mensen volgens het principe van het communisme: “Een ieder naar zijn mogelijkheden, een ieder naar zijn behoeften”.

De vermaatschappelijking van de productiemiddelen

“Rijke man en arme man
stonden daar en keken elkaar an.
En de arme man zei bedeesd:
‘Als ik niet arm was, was jij niet rijk geweest’.” (1)

Hoewel uitbuiting in de geschiedenis van de mensheid in verschillende vormen voorkwam, bestond ze in essentie altijd uit de toe-eigening van arbeid van anderen. Anderen voor jezelf laten werken is altijd de sleutel geweest tot een individuele rijkdom die nooit in dezelfde mate gerealiseerd had kunnen worden met behulp van de eigen arbeid alleen. Van de piramides in het vroege Egypte, via de feodale kastelen tot de paralelle maatschappij van de toplaag van het geglobaliseerde kapitalisme van de 21e eeuw, illustreren de individuele rijkdommen de toe-eigening van vreemde arbeid (2), en dat de armoede van de meerderheid de basis vormt voor de rijkdom van een minderheid.

“De meerarbeid is geen uitvinding van het kapitaal. Overal waar een deel van de gemeenschap het monopolie van de productiemiddelen bezit moet de arbeider — vrij of niet — aan de arbeidstijd, welke noodzakelijk is voor zijn eigen voortbestaan, arbeidstijd toevoegen ten einde bestaansmiddelen te produceren voor de eigenaar van de productiemiddelen” (3) “De economische maatschappijvormen onderscheiden zich slechts door de vorm waarin deze meerarbeid aan de directe producent, de arbeider, wordt afgeperst, bijvoorbeeld de maatschappij gebaseerd op slavernij en de maatschappij gebaseerd op loonarbeid.” (4)

Terwijl het geweld dat nodig is voor de toe-eigening van vreemde arbeidskrachten openlijk zichtbaar is voor iedereen in de slavenhoudersmaatschappij en in het feodalisme, blijft deze verhouding van geweld in het kapitalisme verborgen achter het systeem van loonarbeid. “Aan de oppervlakte van de burgerlijke samenleving verschijnt het loon van de arbeider als de prijs van de arbeid, een bepaalde hoeveelheid geld, die voor een bepaalde hoeveelheid arbeid wordt betaald. (…) De vorm van het arbeidsloon wist zo ieder spoor uit van verdeling van de arbeidsdag in noodzakelijke arbeid en meerarbeid, in betaalde en onbetaalde arbeid. Alle arbeid lijkt betaalde arbeid te zijn.” Waar de bezitter van geld op de warenmarkt direct tegenover staat, is echter “niet direct (…) de arbeid, maar (…) de arbeider. Het is de arbeidskracht, die door de arbeider wordt verkocht. Zodra zijn arbeid werkelijk aanvangt, behoort deze hem al niet meer toe en kan derhalve niet meer door hem worden verkocht.” (5) De waarde van de arbeidskracht en het gebruik ervan in het arbeidsproces zijn daarom twee verschillende grootheden. De kapitalist heeft dit waardeverschil in gedachten wanneer hij de arbeidskracht koopt. De privé-eigenaar van de productiemiddelen gebruikt het verschil tussen het loon dat hij moet betalen aan de arbeiders die onderling concurreren om de arbeidsplaatsen, en de producten die worden voortgebracht door de toepassing van de vreemde arbeidskracht, die hij tegen de waarde ervan kan verkopen. “Heel het verschil met de oude, onverholen slavernij is slechts dat de tegenwoordige arbeider vrij schijnt te zijn, omdat hij niet in zijn geheel verkocht wordt, maar alleen in stukjes: per dag, per week, per jaar, en omdat niet één eigenaar hem aan een andere verkoopt, maar hij zichzelf op deze wijze verkopen moet omdat hij niet de slaaf van een enkeling maar van de hele bezittende klasse is. Voor hem blijft de zaak in wezen gelijk, want hoewel deze schijn van vrijheid hem enerzijds enige werkelijke vrijheid schenken moet, zit er anderzijds het nadeel aan dat geen mens hem zijn onderhoud garandeert en dat hij door zijn heer, de bourgeoisie, ieder ogenblik verstoten en aan de hongerdood overgeleverd kan worden, zodra de bourgeoisie geen belang meer heeft bij zijn werk, bij zijn bestaan.” (6)

Ook in het kapitalisme is uitbuiting dus eenvoudig van oorsprong en voor iedereen te begrijpen: ze is besloten in het feit dat de arbeider gescheiden is van de productiemiddelen. De kapitalist is de eigenaar van de productiemiddelen – de arbeider bezit alleen zijn arbeidskracht; de kapitalist beschikt over de voorwaarden waaronder de arbeider moet werken. Met het beschikkingsrecht over de productiemiddelen, heeft de bezittende klasse tegelijkertijd de beschikking over de arbeidskracht, dat wil zeggen, het heerst over de arbeidersklasse. Het feit dat de arbeidersklasse gescheiden is van de productiemiddelen betekent dat zij niet over het eindproduct beschikt. De arbeiders hebben niets te maken met de goederen die ze produceren, ze zijn niet van hen, maar van de “broodheren”. Wat er verder mee gebeurt, is niet hun zaak; ze dienen alleen hun arbeidskracht te verkopen en hun loon daarvoor te ontvangen. Loonarbeid is dus de uitdrukking van het feit dat arbeid gescheiden is van arbeidsproducten, dat werknemers niets te zeggen hebben over het product of het productieapparaat. Loonarbeid is het onmiskenbare teken van het gebrek aan vrijheid van de arbeidersklasse, van haar overheersing door degenen die beschikken over het maatschappelijke productieapparaat en het maatschappelijke product. (153 e.v.)

Alle uitbuitingsverhoudingen worden gekenmerkt door de uitsluiting van de arbeider van het product. Hoe eenvoudig de grondslag van de uitbuiting ook is, zo eenvoudig is ook de omschrijving van de opheffing van de uitbuiting. Dit kan alleen gebeuren als de scheiding tussen arbeid en product van de arbeid wordt opgeheven, als het recht om over het product van de arbeid, en dus ook over de productiemiddelen, te beschikken, wordt teruggegeven aan de arbeiders. Dit kan natuurlijk niet meer op dezelfde manier gebeuren als de boeren vroeger het recht hadden om te beschikken over hun gereedschap en arbeidsproducten. De huidige maatschappij kent geen individueel, zelfvoorzienend werk meer; ze is overgegaan naar maatschappelijke productie, naar het vermaatschappelijkte werkproces, waar iedereen slechts een radertje is in het grote geheel. Daarom moeten de arbeiders collectief over de productiemiddelen beschikken. Het gemeenschappelijke eigendom, dat niet tegelijkertijd het recht omvat om over dit eigendom te beschikken, is echter niet voldoende om de uitbuiting te overwinnen. Het gemeenschappelijke eigendom is geen doel op zich, maar slechts een middel om de arbeiders het recht te geven over de productiemiddelen te beschikken, de scheiding van arbeid en arbeidsproduct op te heffen, en de loonarbeid op te heffen. (155)

De verwarring van doel en middelen was en is nog steeds het zwakke punt van de arbeidersbeweging. Het doel is om de productiemiddelen in gemeenschappelijk bezit te brengen en men vermoedt niet dat dit niet voldoende is om de uitbuiting te overwinnen; men vermoedt niet dat met de overgang naar gemeenschappelijk bezit het probleem wordt gesteld van een nieuwe productiewijze. De arbeidersklasse leefde ten onrechte in het vertrouwen dat het communisme “uit eigen beweging” zou komen wanneer het privébezit van de productiemiddelen is afgeschaft. Maar de veronderstelling dat de loonarbeid noodzakelijkerwijs moet verdwijnen, is verkeerd. Het juiste doel kan alleen zijn dat de arbeiders het beschikkingsrecht over de productiemiddelen veroveren en daarmee over het product van de arbeid, en daarmee in feite de loonarbeid opheffen. (156)

De invoering van individuele arbeidstijd als maatstaf voor het aandeel in het product van de maatschappelijk noodzakelijke arbeid, betekent de opheffing van de uitbuiting en tegelijkertijd de vermaatschappelijking van de productiemiddelen. Zodra de producent recht heeft op de opbrengst van de arbeid, vervalt het meerproduct dat de eigenaar van de productiemiddelen zich toe-eigent, en met het vervallen van het extra product vervalt het belang in het bezit van productiemiddelen als een middel tot particuliere verrijking. De productiemiddelen worden overgedragen aan de gezamenlijk uitgeoefende beschikkingsmacht van de vrije producenten. Dit is de grondslag van de communistische maatschappij. (156)

De associatie van vrije mensen

De sociale revolutie stelt de nieuwe verhouding tussen arbeid en arbeidsproduct vast door de arbeider zoveel recht te geven op een maatschappelijk product als overeenkomt met zijn arbeidstijd, en als middel om dit te doen voert zij de arbeidstijdrekening algemeen in. (88)

In verband met het te boven komen van de uitbuiting werd in het vorige deel van de tekst aangetoond dat het eigenlijke probleem van het communisme ligt in de afschaffing van de scheiding tussen de arbeid en het arbeidsproduct. Het is niet de een of andere “Opperste Economische Raad”, het zijn de producenten zelf die over het maatschappelijke arbeidsproduct moeten kunnen beschikken. Pas dan worden ze vrije producenten. (173) De revolutie mag niet blijven stilstaan bij de vermaatschappelijking van de productiemiddelen. Zij moet de verhouding tussen de individuele arbeid en het maatschappelijk product bepalen. Zij moet de associatie van vrije en gelijke mensen op een materiële grondslag plaatsen. Daartoe moeten de leden van de maatschappij hun individuele arbeidstijden vaststellen als maatstaf voor hun aandeel in het product van de maatschappelijk noodzakelijke arbeid. Alleen dan zullen productie en distributie niet afhankelijk zijn van de normatieve maatstaven van welke administratieve commissies dan ook, maar ze zullen gegrondvest zijn in de economische realiteit. Zonder deze materiële basis zou de “vrije overeenstemming” een holle frase blijven. (32)

Het gaat er dus om welke plaats de producenten in de maatschappij veroveren; of door [deelname aan de] gedeelde arbeid tegelijkertijd een overeenkomstig aandeel in het beschikkingsrecht over de maatschappelijke productie is verbonden, of dat de producenten opnieuw onmondig verklaard worden en nieuwe “elites” het beschikkingsrecht wordt toegekend. Als de verhouding tussen individuele arbeid en maatschappelijk product niet rechtstreeks geregeld is, moet een bepaald deel van het maatschappelijk product vanuit een hogere positie aan de leden van de maatschappij worden toegewezen en moeten zij er maar op vertrouwen wat zij zullen ontvangen. Dit is wat gebeurt in het reëel bestaande socialisme. De leden van de maatschappij kunnen proberen betere leiders aan te stellen, maar dit sluit de mogelijkheid van uitbuiting niet uit. Er is geen andere manier om uitbuiting systematisch af te schaffen dan de hele productie zo op te bouwen dat de verhouding tussen de individuele arbeidstijd en de maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd tot grondslag van het maatschappelijke productieproces wordt. Het aandeel van het individu in het maatschappelijke product wordt hierdoor bepaald. De arbeidstijd dient als maatstaf voor het deel van het maatschappelijk product dat individueel wordt geconsumeerd. De beslissingen over productie en distributie worden niet langer ingegeven door het oogmerk van de uitbuiting van vreemde arbeidskracht, maar door het gemeenschappelijke doel van de productieorganisatie om aan de behoeften van allen te voldoen. (23)

Daarom kan de associatie van vrije mensen niet vrijelijk over de productiemiddelen beschikken, zoals de fabriekseigenaren in het kapitalisme doen. Als de beschikking vrij is, dan kan er geen sprake zijn van een gemeenschappelijk beschikkingsrecht. De eerste voorwaarde om een gemeenschappelijke beschikking over het productieapparaat mogelijk te maken, is dus dat de productie plaatsvindt volgens algemeen geldende regels; regels waarop alle maatschappelijke arbeid moet zijn gebaseerd. Alleen dan is het mogelijk om gemeenschappelijk besluiten te nemen en actie te ondernemen. De vrije producenten moeten dus gelijke productievoorwaarden voor alle producenten tot stand brengen. “Gelijkheid” is hier geen ethisch begrip, maar een economische term: ze brengt niets anders tot uitdrukking dan dat de productie in alle bedrijfsorganisaties volgens dezelfde regels verloopt om een gezamenlijke beschikking over het productieapparaat mogelijk te maken. (156 e.v.) “Dezelfde economische regels” betekent: de tenuitvoerlegging van een algemeen toepasselijke vaste maatstaf volgens welke alle berekeningen in productie en distributie worden gemaakt. (173)

Wil de individuele arbeidstijd de maatstaf zijn voor het individueel te consumeren product, dan moet van alle producten en diensten worden aangegeven hoeveel maatschappelijk gemiddelde arbeidstijd er vanaf grondstof tot eindproduct er aan is besteed. Op deze grondslag, waarop de verhouding tussen arbeidsinspanning en opbrengst voor alle leden van de maatschappij zichtbaar is, is een planning van de productie mogelijk, waarbij mensen zelf bepalen wat ze willen op grond van hun individuele afweging van inspanning en opbrengsten. Dit betekent dat iedereen zelf kan beslissen over zijn arbeidstijd en zijn consumptie. De individuele behoeften worden afgewogen tegen hun maatschappelijke inspanning en als zodanig in het maatschappelijke planningsproces opgenomen als de wens om te consumeren en de bereidheid om te werken. De arbeidscertificaten zijn inhoudelijk niet anders dan een afspiegeling van de verwachte taakverdeling in het gezamenlijke planning. Door de arbeidstijdberekening wordt het verdelingsvraagstuk dus opgenomen in de productieplanning. Het plannen van de totale maatschappelijke reproductie betekent uiteindelijk niets anders dan het combineren van de maatschappelijke arbeidstijd die nodig is om aan de behoeften te voldoen met de som van de beschikbare individuele arbeid.

Op basis hiervan zijn de afzonderlijke gezamenlijke arbeidsorganisaties in staat om, in overeenstemming met de behoeften van de leden van de maatschappij, in het kader van onderlinge leveranciersrelaties horizontaal en verticaal betrekkingen met elkaar aan te knopen om een gepland geheel te vormen en om het productie- en reproductieproces op rationele wijze te organiseren. Om de productieplanning echter grotendeels decentraal tussen bedrijven, leveranciers en consumenten te kunnen uitvoeren, moet de arbeid die aan de verschillende productiesectoren wordt geleverd, eerst als maatschappelijke arbeid worden geregistreerd. Concreet betekent dit dat bij de afgifte van arbeidscertificaten wordt verondersteld dat wordt bepaald wat maatschappelijk erkende producten en diensten zijn, en dat de “prijs” in de zin van maatschappelijk gemiddelde arbeidstijden periodiek in het kader van een openbare boekhouding in samenspraak met de maatschappelijke planningsorganisaties moet worden bepaald. Op die manier legt de maatschappij het verband tussen de omvang van de maatschappelijke arbeidstijd, gerelateerd aan de productie van bepaalde artikelen, en de omvang van de maatschappelijke behoeften waarin deze artikelen moeten voorzien. Op basis van de individuele bestellingen en de ervaring van de bedrijven met het aantal producten dat wordt afgenomen, kan het gehele bedrijfsleven worden geregeld in het samenspel tussen gedecentraliseerde en gecentraliseerde planning met het oog op de bevrediging van de behoeften van alle leden van de maatschappij. (22 e.v.) Op basis van de arbeidstijdrekening kan men dus zeggen:

De maatschappij, die de productie op grondslag van vrije en gelijke associatie van de producenten opnieuw organiseert, zal de hele staatsmachinerie een plaats inruimen die haar dan zal toekomen: in het museum van oudheden, naast het spinnewiel en de bronzen bijl (7). (…) In plaats van de regering over personen komt het beheer over zaken en het leiden van productieprocessen. De staat wordt niet ‘afgeschaft’, hij sterft af (8).

In de communistische “associatie van vrije en gelijke mensen”, is de grondslag voor de planmatige organisatie van de productie, net als in de markteconomie, een afweging tussen inspanning en opbrengst. (9) De maatschappelijk gemiddelde arbeidstijd vanaf grondstof, via tussenproducten tot en met het desbetreffende eindproduct, komt overeen met de “prijs” op basis waarvan de productie- en consumptiemiddelen onderling worden verrekend. In tegenstelling tot het kapitalisme is het economische bestaan van individuele bedrijven in het kader van de collectieve productie echter niet afhankelijk van de vraag of hun eigen bedrijfsuitgaven leiden tot winst of verlies op de markt in vergelijking met het maatschappelijk gemiddelde. Het is waar dat het verschil tussen de maatschappelijk gemiddelde arbeidstijd en de werktijden van een bedrijf ook bestaat binnen de collectieve productie. Afhankelijk van de betere of slechtere kwaliteit van de productiemiddelen of de kwaliteit van hun werkzaamheden, produceren de afzonderlijke bedrijven ook hier tegen verschillende inspanning binnen de arbeidstijdketen. De verschillen tussen bedrijfs- en maatschappelijk gemiddelde arbeidstijden wordt echter buiten elke context van markt en geld in het gemeenschappelijk productieverband geëlimineerd door het compenseren van tekorten en overschotten binnen de sector (49 e.v.). De concurrentie tussen de bedrijven wordt afgeschaft. De reproductie ervan wordt geregeld door het samenwerkingsverband en niet door het beschikken over geld. De verrekening van wederzijdse leveringen en diensten wordt gerekend naar de gemiddelde maatschappelijke besteding van arbeid per eenheid en vindt in dit geval niet plaats door de overdracht van geld, dat dan als de voorwaarde voor het verkrijgen van de noodzakelijke reproductiemiddelen zou fungeren. In de samenwerking tussen de bedrijven is de wederzijdse verantwoording van diensten in de vorm van tekorten of overschotten slechts informatie in het kader van een transparante maatschappelijke boekhouding. De verschillende productiviteit van de afzonderlijke bedrijven in de sector die in de vorm van tekorten of overschotten naar voren komen, is uitsluitend informatie in het kader van een open maatschappelijke boekhouding. De verschillende productiviteit van de afzonderlijke bedrijven – die in het kader van de boekhouding van alle bedrijven laat zien in hoeverre de afzonderlijke bedrijven afwijken van de maatschappelijk gemiddelde arbeidstijd – dient in de context van de gezamenlijke productie slechts als een indicatie van mogelijke efficiëntieverhogingen. Gezien de productiviteitsverschillen is het optimaliseren van de productie een bewuste zaak tussen de bedrijfsoverstijgende planning- en controleorganisaties en de individuele bedrijven.

Hoewel de boekhouding op basis van de arbeidstijdberekening oppervlakkig overeenkomsten met de markteconomie aantoont, is het doorslaggevende verschil dat hier niet achter de rug van de producenten wordt beslist door de dwang van de economische omstandigheden. Hun gemeenschappelijke maatschappelijke activiteit wordt geen beweging van zaken (goederen en geld) die over hen controle uitoefent. De “vereniging van vrije mensen” beslist daarentegen bewust met elkaar wat, hoe en waar ze gezamenlijk willen produceren; en daarmee ook welke conclusies ze willen trekken uit de verschillen in productiviteit. Het voor alle leden van de maatschappij waarneembare potentieel voor procesoptimalisatie – of het nu gaat om technologische vooruitgang of verbeteringen in de arbeidsorganisatie – laat aan de associatie van zelfbepaalde mensen de mogelijkheden zien om met een verhoging van de productiviteit ofwel meer producten voor iedereen te verkrijgen binnen dezelfde arbeidstijd, ofwel dezelfde producten ten gunste van meer vrije tijd. In de markteconomie is het bezit van betere productiemiddelen of vaardigheden bepalend voor armoede en rijkdom. In de “associatie van vrije mensen” daarentegen vormen de productiemiddelen die volgens plan in samenwerking met elkaar worden gebruikt de gemeenschappelijke grondslag waarop het resultaat van een verandering in de productiviteit aan alle leden van de maatschappij in gelijke mate toevalt.

Het feit dat de productiviteit onder deze collectieve productievoorwaarden daalt in vergelijking met de kapitalistische concurrentie wordt bewust aanvaard. In hun samenwerking worden mensen niet langer teruggebracht tot een factor binnen een kosten-batenberekening die leidt tot de vermindering van hun aandeel in het maatschappelijke product en de verlenging van hun arbeidstijd of de intensivering van hun inspanningen zodat de kosten-batenafweging verbetert voor de koper van hun arbeidskracht. De armoede en chantage van de leden van de maatschappij die gescheiden zijn van de productiemiddelen zijn niet langer een middel om de productiviteit van de arbeid te bevorderen, tegen de belangen en de gezondheid van de producenten in, met het oog op de particuliere verrijking van de eigenaars van de productiemiddelen. De producenten beslissen zelf over hun arbeidsomstandigheden en dus over het opbrengst van hun arbeid.

Wat aan productiviteit verloren gaat door het ontbreken van concurrentie, wordt gewonnen door de planmatige samenwerking, anderzijds door het wegvallen van verschillende functies en activiteiten die noodzakelijk zijn voor het kapitalisme, maar overbodig voor het communisme. De volgende gebieden kunnen hier bij wijze van voorbeeld worden genoemd: De categorie van intellectueel eigendom, vanzelfsprekend in het kapitalisme maar absurd in een collectieve productieverhouding, waardoor de uitsluiting van bestaande kennis wordt bevorderd in plaats van de uitwisseling van kennis. De “dubbele functies” en overcapaciteiten die tegen elkaar zijn opgebouwd in de strijd om marktaandelen, die herhaaldelijk worden vernietigd in de loop van de cyclische kapitalistische crises. De enorme reclame-uitgaven en de uitgebreide verkooporganisaties, waarvan de prestaties door niemand worden verward met nuttige informatie. De “diensten” van banken, effectenbeurzen, verzekeringsmaatschappijen, advocatenkantoren, financiële, gerechtelijke en sociale autoriteiten, die alleen nuttig zijn in het kader van de concurrentie om geld. De resource-intensieve globalisering van de productieprocessen, die in de huidige omvang slechts plaatsvindt omdat het op basis van het particuliere bezit van productiemiddelen winstgevend is om door middel van intensieve transportlogistiek verschillende subcomponenten van een product in zogenaamde “lagelonenlanden” te laten assembleren en de verkoopbare goederen in betaalkrachtige delen van de wereld te verkopen. Minder voor de hand liggend dan de kapitalistische “verspilling” van middelen zijn de vele markteconomisch onbenutte mogelijkheden van de toepassing van de productiekrachten. Verschillende “alternatieve concepten” die de afgelopen decennia zijn ontwikkeld op het gebied van energieproductie, landbouw, stads- en vervoersplanning, enz. worden niet gebruikt omdat ze zich nooit op grote schaal hebben kunnen vestigen gemeten op de schaal van de particuliere geldvermenigvuldiging.

Reeds bij de aanvang, bij onderzoek en ontwikkeling, bepaalt in het kapitalisme alleen het vooruitzicht van winstgevende activiteiten voor de eigenaren van de productiemiddelen welke nuttige dingen worden geproduceerd, onder welke arbeidsomstandigheden het werk wordt uitgevoerd en welke van de bestaande productiemiddelen voornamelijk worden gebruikt. In de associatie van vrije en gelijke mensen daarentegen worden dingen geproduceerd met gemeenschappelijke productiemiddelen als de leden van de maatschappij dat wensen. De arbeidsomstandigheden hier zijn een natuurlijk onderdeel van hun eigen beoordeling of en hoe iets wordt geproduceerd. Hetzelfde geldt voor de gevolgen voor het milieu. Met andere woorden: het doel van de productie is niet de vermenigvuldiging van het particuliere geldvermogen, maar de bevrediging van de behoeften van alle leden van de maatschappij.

Vervolg: Ieder naar zijn behoeften, ieder naar zijn mogelijkheden

Noten

1 Bertolt Brecht, in “Alfabet”, 1934.

2 Van de vertaler: “Vreemde arbeid” heeft in het marxisme de betekenis van arbeid van een ander. Als zodanig is het een ander begrip dan migratie-arbeid.

3 Karl Marx, Het Kapitaal, Deel. I, hfdst. 8 De arbeidsdag, § 2 De geeuwhonger naar meerarbeid. Fabrikant en bojaar.

4 Karl Marx, Het Kapitaal, Deel. I, hfdst. 7 De meerwaardevoet, § 1 De uitbuitingsgraad van de arbeidskracht.

5 Karl Marx, Het Kapitaal, Deel. I, hfdst. 17 Omzetting van waarde, respectievelijk prijs der arbeidskracht, in arbeidsloon.

6 Friedrich Engels, De toestand van de arbeidersklasse in Engeland, hfdst. 3 De concurrentie.

7 Friedrich Engels, De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat, IX. Barbaarsheid en beschaving.

8 Friedrich Engels, De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap, III. [Historisch materialisme].

9 Het bezwaar dat de arbeidstijden van de miljoenen producten en diensten niet kunnen worden berekend, of alleen tegen idioot hoge inspanningen, wordt weerlegd door de kapitalistische kostprijsberekening. Het bepalen van de productgerelateerde fabricagekosten als de som van de directe en indirecte materiaal- en productiekosten is hier de dagelijkse praktijk met methoden voor de verdeling van de overheadkosten en de registratie en toewijzing van afschrijvingen.

Bron

Hermann Lueer FUNDAMENTAL PRINCIPLES OF COMMUNIST PRODUCTION AND DISTRIBUTION.

Verder lezen

Basisteksten marxisme-radencommunisme:

De sociale revolutie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s