Zes teksten van/over Otto Rühle

Onlangs zijn voor het eerst in het nederlands vertaald:


Kritische kanttekeningen

Het belang van Otto Rühle voor het historische en tegenwoordige radencommunisme is niet te onderschatten. Hij speelde binnen de jonge Duitse communistische partij (KPD-S) een belangrijke rol in het verwoorden van de standpunten tegen vakbeweging en parlementarisme. Nadat de aanhangers van deze opvatting uit de partij werden gezet, ondanks het feit dat ze de meerderheid vormden, en ze vervolgens de partij KAPD vormden, gaf Rühle de aanstoot tot de anti-partijstroming AAU(E). Vanaf de jaren 1960 ontwikkelden onder andere Cajo Brendel en Henri Simon deze anti-partijfilosofie verder tot de opvatting dat elke activiteit van een politieke minderheid binnen de arbeidersklasse schadelijk is.

In de teksten die Rühle schreef tussen 1918 en 1940, wordt zichtbaar hoe Rühles ontwikkeling van sociaal-democraat tot radencommunist verloopt. Voor wie de moeite neemt deze teksten te bestuderen, wordt zijn methode duidelijk. Hij ziet sociaal-democratische tactieken zoals vakbeweging en partij vooral als historisch achterhaalde organisatievormen, waarin de leiders de massa beheersen. Voor Rühle wil achterhaald zeggen uit de tijd van de burgerlijke revolutie, die hij in Duitsland aanwezig ziet tot … in de revolutionaire periode tussen 1918 en 1923. Door nieuwe vormen te ontwikkelen, wil hij de massa’s losmaken van deze leiders en tot zelfstandig handelen brengen, terwijl de Comintern en de daarbij aangesloten partijen alleen maar oude leiders door nieuwe vervangt. Zo ontstaat de Communistische Arbeiders Partij als een partij die “geen partij in de gebruikelijke betekenis wil zijn”. Over de functie van deze partij ontstaan al snel meningsverschillen en splitsingen.

Eerder is al de Algemene Arbeiders Bond gevormd, die de revolutionair gezinde arbeiders wil verzamelen die zich op bedrijfsniveau aaneensluiten als Bedrijfsorganisaties. Daarbij gaat men aanvankelijk voorbij aan het voortbestaan van loonstrijd, of deze wordt zelfs veroordeeld als ‘reformistisch’ en ‘burgerlijk’ (KAP-tendens ‘Essen’). De verwachting dat deze bedrijfsorganisaties zullen uitgroeien tot brede arbeidersmassa’s omvattende organisaties, en daarmee tot grondslag van een radenstelsel, komt bij het falen van de revolutie in Duitsland niet uit. Rühle speelt in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Groep van Internationale Communisten (GIC) geen rol in het trekken van de lessen uit deze ervaringen.1

Werkzaam als pedagoog en als aanhanger van de psychologie van Alfred Adler 2 concentreert Rühle zich steeds meer op de psychische factoren van de proletarische revolutie. Dat brengt hem tot een individualistische visie op de proletarische revolutie.

In “Welke kant kiezen?” stelt hij democratie en dictatuur tegenover elkaar, terwijl beide voor het marxisme regeringsvormen zijn die in elke staat naast elkaar bestaan en elkaar aanvullen. In de burgerlijke staat verhult een vorm van democratie de dictatuur van het kapitaal. Nadat de arbeidersklasse de macht gegrepen heeft, oefenen de werkende massa’s door de arbeidersraden de dictatuur van het proletariaat uit, aangevuld met de grootst mogelijke democratie voor de arbeiders en de niet-uitbuitende lagen totdat de half-staat verdwijnt met de klassen en de uitbuiting.

Ook Rühle’s periodisering van democratie en dictatuur is uiterst discutabel. Fascisme wordt door Rühle niet opgevat als een van de ideologieën (naast democratie en stalinisme) die na de fysieke nederlaag van de revolutionaire arbeidersklasse in Hongarije en Duitsland, in Italie, in Rusland en uiteindelijk in Spanje worden ingezet ter mobilisering voor de Tweede Wereldoorlog en splijting van de arbeidersklasse. Het staatskapitalisme is te karakteriseren als de economische politiek in de periode van het imperialisme, en in die hoedanigheid een blijvende ontwikkeling, zowel onder “democratie”, als onder fascisme en stalinisme (beide een “dictatuur” volgens Rühle). Laatste twee hebben zich niet kunnen handhaven als staatsvormen. De “democratie” heeft zich in naam en schijn gehandhaafd, maar is ontdaan van elke oude inhoud. Rühle vermoedt dit al; zie “de democratie van vandaag zal het fascisme van morgen zijn”.

Rühle beperkt in 1940 de term revolutie tot een concept van de overgang van feodalisme naar kapitalisme en laat vervolgens in het midden hoe de overgang van kapitalisme naar socialisme zal verlopen. Hierover weet hij niets anders te melden dan een herhaling van de leuzen van de Franse revolutie (vrijheid, gelijkheid en broederschap) en het verdraaien van Marx’ uitspraak in De Duitse Ideologie over het communisme als reële beweging tot het dicteren van een individualistische conditie (de vrije ontwikkeling van elk individu de voorwaarde wordt voor de vrije ontwikkeling van iedereen”).

Rühle bleef zijn leven lang een proletarisch internationalist. Zowel tijdens de Eerste Wereldoorlog, als in 1940, toen de Tweede Wereldoorlog zich aankondigde, weigerde hij te kiezen voor een van de oorlogvoerende kampen.

F.C. september 2020.


Noten

1 Zie Massa-organisatie en minderheidsorganisatie. Voor de geschiedenis zie De economische grondslagen van de radenmaatschappij / [Henk Canne Meijer], 1948. Historische feiten en ontwikkelingen van de zelfstandige arbeidersstrijd.

2 Zie de biografie van Rühle.

Zes teksten van/over Otto Rühle

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s