Deel 7 van de eerste Nederlandse vertaling van Willy Huhn: Trotski – de mislukte Stalin
V.
Volgens de revolutionaire grondwet was Rusland een radenrepubliek. In de “Verzameling van wetten en verordeningen van de arbeiders- en boerenregering” (Moskou) staat te lezen in nr. 1, art. 9:
“Alle (staats)macht ligt voortaan bij de raden. De commissarissen van de provisorische regering worden afgezet. De voorzitters van de raden hebben rechtstreeks te maken met de revolutionaire regering.” (Gepubliceerd in de “Krant van de Tijdelijke Arbeiders- en Boerenregering” – Moskou, nr. 1 van 28 oktober 1917).
En in nummer 2 van dezelfde verzameling wetten staat een oproep aan de bevolking (art. 22), waarin de volgende zinnen zijn opgenomen:
“Kameraden! Werkers! Vergeet niet dat jullie nu zelf de staat besturen. Niemand zal jullie helpen, als jullie niet je zelf verenigt en de staatszaken in eigen hand nemen. Van nu af aan zijn jullie raden de organen van de staatsmacht, gedelegeerde, besluitvormende organen. Verzamel je rond jullie raden en versterk ze. Pak zelf de zaken van onderop aan, zonder te wachten op iemand, … Introduceer de strengste controle over productie en distributie van de producten. . . Leg in elke plaats alle macht in de handen van jullie raden…” (Gepubliceerd in dezelfde krant, nr. 6 van 8 november 1917.)
Ten slotte moet worden opgemerkt dat nummer 5 van deze verzameling van wetten de verkiezing van de personen van het oppercommando over het leger heeft bevolen en de verschillen in rang heeft afgeschaft; “alleen de rang volgens de vervulde functie wordt behouden”. (Art. 80, gepubliceerd in nr. 2 van het bovengenoemde blad van 2 december 1917 1)
Laten we tot slot het eerste lid van het eerste artikel van de grondwet van de Socialistische Federatie van Sovjetrepublieken (RSFS) noemen, dat is aangenomen tijdens de zitting van het V-de Al-Russisch Sovjetcongres op 10 juli 1918:
“Rusland wordt uitgeroepen tot een radenrepubliek van arbeiders-, soldaten- en boeren-afgevaardigden. Alle centrale en lokale macht ligt bij deze raden.” 2)
De “Algemene Bepalingen” (art. 5, lid 9) stellen expliciet dat de belangrijkste taak van deze grondwet van de RSFS, opgesteld voor de huidige overgangsperiode, is “het vestigen van de dictatuur van het proletariaat”, en wel “in de vorm van een machtige All-Russische radenmacht” 3).
Wij herinneren aan het historische feit van de Russische sovjetrepubliek van 1917/18 en de bovenstaande uittreksels uit de belangrijkste documenten over dit historische feit, omdat alleen in het licht daarvan de volgende uitspraken in hun volle betekenis verschijnen. Met name toen ALEXANDRA KOLLONTAI op het derde wereldcongres van de COMINTERN (juli 1921) voorspelde dat het bureaucratisme niet alleen de raden, maar ook de proletarische voorhoede (de bolsjewistische partij) zou doden, werden haar woorden vervolgens domweg bespot door … Leon D. Trotski, die zich in een ongekende Bonapartistische machtspositie bevond en net Kronstadt had verpletterd! (1921) Laat ons ze dus zelf horen, en dan beslissen wie deze gevaren voor het eerst in alle duidelijkheid zag, zij of Trotski. A. Kollontai verdedigde destijds de “Arbeidersoppositie”.

Een van de leiders van deze “Arbeidersoppositie”, SLYAPNIKOV, had opgeroepen tot een fundamentele verandering in het “gehele organisatorische systeem van economisch beheer”, en in zijn verslag ten tijde van het Achtste All-Russische Radencongres stelde hij duidelijk het fundamentele vraagstuk van de “dictatuur van het proletariaat” aan de orde:
“De essentie van het geschil is welke weg onze Communistische Partij in de huidige overgangsperiode moet inslaan, hoe zij haar economisch politiek zal uitvoeren: via de massa’s in bonden georganiseerde arbeiders of bureaucratisch over hun hoofden heen, via de officiële ambtenaren“.
Alexandra Kollontai was het destijds volledig eens met deze vraag, en ook zij beschouwde deze als het belangrijkste twistpunt. De taak van de proletarische revolutie bestond volgens haar juist in het “vinden van de nieuwe vormen van productie”, “de nieuwe vormen van organisatie en drijfveren om te werken”. Volgens haar visie, die zij na het Achtste Radencongres publiekelijk heeft verdedigd, kan de schepper van de communistische economie alleen maar die klasse zijn die organisch verbonden is met de nieuw ontstane productievorm van een productiever en perfecter economisch systeem, geboren in vreselijke geboorteweeën. De dragers van de vermaatschappelijking zouden “de productiegemeenschappen van de arbeiders” moeten zijn. Daarom steunt ze de eis van de “Arbeidersoppositie”:
“Het beheer van de nationale economie moet worden georganiseerd door het All-Russische Congres van Producenten, waarin zich beroeps- en bedrijfstakverenigingen zullen aaneensluiten. Zij zullen een centraal orgaan kiezen dat de hele economie van de republiek zal besturen.”
In de praktijk betekende deze stelling dat het beheer van de communistische economie door de vakbonden moest worden uitgevoerd. Maar het was in feite het tegendeel van de eis van Trotski van 30 december 1920, die wilde dat de Opperste Economische Raad (al lang een bureaucratische instelling!) op zo’n manier met de vakbonden zou samengroeien, dat de laatste zouden worden “opgeslorpt” door de eerste. Volgens de toespraak van Trotski zijn niet de arbeiders
“de werkelijke organisatoren van de productie binnen de vakbond, maar de hen leidende communisten”,
dus de bolsjewistische partij. De stellingen van de Arbeiders-oppositie (van de leiders moet – behalve Sjljapnikov, ook LOEVINOV worden genoemd – twee voormalige metaalbewerkers die al lange tijd aangeziene leden van de partij waren) betekenden dus niets minder dan de uitschakeling van de partij en de vervanging ervan door een zelfbestuur van de in hun vakbonden georganiseerde arbeiders. Rosenberg is zelfs van mening dat de Arbeidersoppositie in wezen een terugkeer naar de zuivere radendemocratie van 1917 nastreefde. In ieder geval verklaarde Lenin in 1920 dat de Arbeidersoppositie een anarchosyndicalistische afwijking was 4). Daarop antwoordde Alexandra Kollontai:
“Is dit syndicalisme? Is het niet andersom, hetzelfde als wat er in ons partijprogramma staat? En wijken niet eerder de stellingen van de andere kameraden daar van af?”

De “andere kameraden” waren Lenin en Zinoviev, BOECHARIN en Trotski. Ondanks hun eigen meningsverschillen – zoals bekend botsten Lenin en Trotski hard met elkaar over de kwestie van de “verstaatsing van de vakbonden”, waar Lenin zich tegen verzette – waren ze het volgens Alexandra Kollontai op één punt eens:
“Ze zijn het allemaal eens over één basisprincipe, namelijk dat de economie over de hoofden van de arbeiders heen moet worden beheerd, vooralsnog door middel van een bureaucratisch systeem, een erfenis uit het verleden. Alle kameraden die tot de hoge partijleiders behoren zijn het op dit punt roerend met elkaar eens … Het lijkt erop dat volgens Lenin, Trotski, Zinovjev en Boecharin de productie zoiets ‘vernuftigs’ is dat men geen ‘leiding’ kan missen; de arbeiders moeten eerst ‘opgevoed en onderwezen’ worden …”
Bovenal zegt ze over Trotski, met erkenning van zijn “openheid”:
“Hij gelooft niet dat de arbeidersmassa’s volwassen genoeg zijn om het communisme te creëren en nieuwe vormen van productie op te bouwen in scheppingspijn en het maken van fouten.”
Een bureaucratie kent blijkbaar geen scheppingspijn en fouten. Zo spitst Alexandra Kollontai tenslotte de omstreden kwestie toe tot het alternatief “bureaucratie of zelfactiviteit van de massa’s”.
“Welk bestuurlijk systeem van de arbeidersstaat biedt de klasse meer ruimte voor creatieve activiteit op het moment dat de economische basis van het communisme wordt gecreëerd; het systeem van bureaucratische staatsorganen of het systeem van uitgebreide praktische zelfwerkzaamheid van de werkende massa’s?”
Ze beschuldigt de bovengenoemde partijleiders ervan dat ze plotseling “verdedigers en leiders van het bureaucratisme” zijn geworden, en merkt op dat veel kameraden de volgende uitspraak van Trotski herhalen:
“We lijden niet omdat we ons de slechte punten van de bureaucratie hebben toegeëigend, maar omdat we de goede punten niet hebben omarmd.” (Trotski, “Over het economische eenheidsplan”)
Alexandra Kollontai definieert bureaucratisme echter terecht als een rechtstreekse ontkenning van de zelfactiviteit van de massa’s; voor haar zijn er geen goede of slechte kanten aan, maar [rest] slechts een eenvoudige en definitieve afwijzing van dit systeem dat ongeschikt is voor een socialistische economie. En ze stelt al vast – lang voordat het gevaar door Trotski werd opgemerkt:
“De bureaucratie is een plaag die tot in het diepst van onze partij is doorgedrongen en die de Sovjetorganen volledig aan stukken scheurt.“
Het bureaucratische systeem zou samengaan met “de angst voor kritiek en de vrijheid van denken”. De schadelijkheid van bureaucratisme bestaat vooral
“bij de beslissing over alle problemen, niet door middel van een gedachtenwisseling en een levendig, rechtstreeks initiatief van de belanghebbende partijen, maar door middel van een formeel besluit over het probleem ‘van bovenaf’, door één persoon of door zeer beperkte instanties waarbij de belanghebbenden gewoonlijk niet eens aanwezig zijn.”
Om de bureaucratie die in de Sovjet-instellingen wortel had geschoten te vernietigen, was het echter vooral nodig om de bureaucratie binnen de partij zelf te overwinnen. Daarvan maakt de zuivering van de partij van de niet-proletarische elementen deel uit: “De partij moet een partij van de arbeiders worden!” Want: “Staatsoverwegingen van meer algemene aard beginnen de belangen van de arbeidersklasse te verdringen.” Ze eist de terugkeer van de partij “naar het principe van het kiesstelsel” en
“de terugkeer van die omstandigheden waarin alle belangrijke kwesties van het partijleven en de Sovjetpolitiek door de onderste lagen worden besproken en pas daarna door de bovenste lagen worden samengevat”.
Alexandra Kollontai verzet zich tegen een ander fenomeen in de partij, namelijk de “kroonambtenarij” en het officiële, formele gedrag dat tegenover iedereen wordt aangenomen: “Kameraadschap bestaat alleen nog in de laagste rangen”. Dit en de broederschap verdwijnen nu eenmaal als het kiesstelsel in de partij wordt verlaten:
“De [ambtelijke] benoeming van bepaalde personen kan slechts bij wijze van uitzondering worden toegestaan, maar bij ons is het de ‘regel’ geworden. Het benoemingssysteem, dat kenmerkend is voor het bureaucratisme, is een algemeen geaccepteerd, wettelijk aanvaard verschijnsel geworden. … Het principe van de benoeming vervaagt het verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van de massa in de persoon die van ‘boven’ wordt benoemd; het vergroot de kloof tussen boven en onder.”
Als beslissende stappen in de richting van de vernietiging van het bureaucratische systeem riep Alexandra Kollontai uiteindelijk op tot een zo breed mogelijke openbaarheid, vrijheid van meningsuiting en debat en het recht op kritiek binnen de partij en in de vakbonden, evenals de verwijdering uit de partij van degenen die openbaarheid, strikte verantwoording aan de onderste lagen en vrijheid van kritiek als ongunstig beschouwen.
Deze uittreksels laten zien dat de kritiek op het bureaucratisme van de Arbeidersoppositie en Alexandra Kollontai veel grondiger en diepgaander was dan alles wat Trotski er later over schreef, en pas nadat hij het slachtoffer was geworden van het bureaucratische systeem. Zelfs het beste wat hij toen wist te zeggen overtrof die kritiek niet, ja, veronderstelt deze! Meer nog: in haar Marxistische analyse van deze bekritiseerde verschijnselen herkende Alexandra Kollontai ook de sociale klasse die erachter zit. En juist hier komen we op het punt dat Trotski, in zijn confrontatie met JAMES BURNHAM en tot aan zijn dood, helemaal niet begreep.
Zoals Alexandra Kollontai toen al aangaf, hadden “de vertegenwoordigers van de grotere bourgeoisie” op het gebied van economisch beheer, industrie of het herstel van de handelsbetrekkingen met het kapitalistische Westen de verantwoordelijke en leidende posities in de Sovjet-organen. Maar het was niet alleen dit overblijfsel van de voormalige bourgeoisie dat de crisis van het bolsjewistische systeem in 1920/21, vóór de invoering van de NEP, creëerde, maar ook het doorkruisen van tendensen van drie verschillende maatschappelijke groeperingen: ten eerste, de arbeidersklasse; ten tweede, de boeren- en middenstand; en ten derde, de eerder genoemde voormalige bourgeoisie. Maar interessant is dat Alexandra Kollontai ook de “specialisten, technici en zakenlieden” tot die laatste groepering rekent. Terwijl de middenstand als “medewerkers” in de Sovjet-bureaus en de directoraten van het Rode Leger waren opgeklommen, “bevolken deze ‘specialisten’ nu de fundamentele economische organen”. Zij zijn dus “vertegenwoordigers van de voormalige kapitalistische wereld” aan wie de Russische economie in toenemende mate wordt overgeleverd. “Het is niet aan de arbeiders” en hun klasseorganisaties, “maar aan diegenen die vreemd zijn aan de klasse dat de partij haar vertrouwen stelt”. Noch de Arbeidersoppositie, noch Alexandra Kollontai geloven echter dat het mogelijk is,
“om de communistische economie en productie op te bouwen met de handen van hen die uit een andere klasse komen en die doordrenkt zijn van de routine van het verleden. Als we Marxistisch denken, is dat onmogelijk. Het is verkeerd te veronderstellen dat ‘de mensen van de praktijk’, de technici, de specialisten van de kapitalistische productieorganisatie, er plotseling in zullen slagen hun gebruikelijke opvattingen en methoden over de arbeid die hen zijn aangeleerd en die hen organisch hebben doordrongen vanwege hun dienstbaarheid aan het kapitaal, op te geven en nieuwe communistische economische vormen zullen beginnen te creëren.”
Alexandra Kollontai ziet het als een verdienste van de Arbeidersoppositie, dat ze de vraag heeft gesteld wie eigenlijk de nieuwe economische vormen moesten creëren, de technici, de zakenlieden uit het tsaristische tijdperk, “die met hun gehele psychologie verbonden zijn met het verleden” en de Sovjetambtenaren met hier en daar een paar eerlijke communisten, of de “collectieven van de arbeidersklasse” – in deze discussie zijn dat de vakbonden? En ze beschrijft al duidelijk genoeg die klasse die toen naar macht streefde en die ze in de tussentijd gewonnen heeft en die nu met een ongeëvenaarde terroristische dictatuur uitoefent: Zij zijn de “mensen van de praktijk”, de vroeger heersende burgers van het kapitalistische systeem.
“Zij zijn natuurlijk niet de grote kapitaalmagnaten … die door de eerste revolutiegolf werden weggevaagd, maar zij zijn – als de getalenteerde dienaren van het kapitalistische productiesysteem – het brein, het genie van het kapitalisme – ze zijn daarvan de ware scheppers en vormgevers. Deze groep keurt de centralistische tendensen van het Sovjetbeleid op economisch gebied goed, maar eist voor zichzelf ook alle voordelen op van de trustvorming en het reguleren van de productie (wat ook de inzet van het kapitaal hier en in alle meer ontwikkelde landen is). Zij hebben slechts een doel, dat de arbeiders de regelgeving door arbeidersorganisaties (industriebonden) wordt ontnomen en deze door hun eigen handen te leiden onder de dekmantel van het sovjet-economisch apparaat, de centrale en belangrijkste besturen van het nationale economische apparaat, waarin zij al een vrij stevige voet aan de grond hebben gekregen. De invloed van deze heren op de ‘nuchtere’ staatspolitiek van onze leiders is groot, zelfs groter dan wenselijk…”
Trotski daarentegen was in 1929 nog steeds van mening dat “de talrijke technische en intellectuele krachten van het land” een betrouwbare pijler van het Sovjetsysteem waren geworden, overtuigd niet “door het socialistische idee, maar door een patriottisme dat de elementaire lessen van de geschiedenis heeft geabsorbeerd”. Deze lagen zouden het sovjetsysteem hebben opgevat als een systeem om de onafhankelijkheid van de landbouw en de nationale economie te beschermen tegen imperialistische, koloniale uitbuiting.5) In 1920 kwam hij echter tegen de Arbeidersoppositie in met een plan dat niets minder betekende dan een verdere uitbreiding van de “militarisering van de arbeid” tot de vakbonden, door ze op te nemen in het staatsapparaat. (We behandelen dit op de oorlogseconomie georiënteerde Bonapartisme van Trotski in een afzonderlijke verhandeling). En Lenin legde aan de Arbeidersoppositie uit hoe hij een “dictatuur van het proletariaat” opvatte:
“Deze dictatuur zal niet worden gerealiseerd door een organisatie die het hele industriële personeelsbestand omvat. Waarom niet? We kunnen dit lezen in de stellingen van het Tweede Congres van de Communistische Internationale over de rol van de politieke partij in het algemeen. Ik ga hier verder niet op in. Hieruit volgt dat de partij als het ware de voorhoede van het proletariaat opneemt en dat deze voorhoede de dictatuur van het proletariaat realiseert”.6)
Ondertussen hebben we vernomen hoe Alexandra Kollontai deze partij karakteriseerde. Laten we haar nu nog eens horen:
“De zuiverheid van de klassepolitiek van onze partij in het proces van samensmelting met het Sovjetstaatsapparaat wordt meer en meer getransformeerd in een boven de klassen staande politiek, wat niets anders betekent dan de ‘aanpassing’ van de leidende organen aan de tegenstrijdige belangen van de sociaal diverse lagen van de bevolking.”
Ze wijst met verontwaardiging op het feit dat de ongelijkheid tussen de situatie van het proletariaat, de vermeende “ruggengraat van de dictatuur”, en die van de “bevoorrechte groepen” van de bevolking van Sovjet-Rusland steeds groter wordt. De arbeider van de grote massa zag met eigen ogen hoe de “man van de praktijk” en de sovjetambtenaar leefden, en hoe hij zelf, die de steunpilaar van de proletarische dictatuur was, moest vegeteren. En Alexandra Kollontai vraagt tenslotte :
“Zijn wij werkelijk de ruggengraat van de klassedictatuur (zo vragen de Russische proletariërs via de Arbeidersoppositie; Huhn) of een willoze kudde om degenen te steunen die, na zich te hebben losgemaakt van de massa en zich te hebben genesteld onder de veilige bescherming van het uithangbord van de partij, politiek maken en de economie opbouwen zonder onze leiding en onze creatieve klasse-activiteit?” 7)
Maar toen deze diepgaande kritiek door het Russische proletariaat op de bolsjewistische partijdictatuur en de ontwikkeling van een nieuwe uitbuitingsmaatschappij werd geuit, stond Trotski niet aan de kant van de critici, maar aan die van de bekritiseerden. En toen had hij al de praktische kritiek door de arbeiders, soldaten en matrozen van Kronstadt (maart 1921) neergeslagen met het “Rode” Leger, dat zojuist in Polen enigszins was beschadigd.
Wordt vervolgd
Bron: Willy Huhn, Trotzki – der gescheiterte Stalin, 1952.
Vertaling: F.C.
[Toevoegingen van de redactie]
Noten van de auteur
1 Il. Klibanski, „Die Gesetzgebung der Bolschewiki“, Osteuropa-Institut in Breslau, „Quellen und Studien“, I. Abteilung, „Recht und Wirtschaft“, 2. Heft, Leipzig und Breslau 1920, p. 84, 108-109, 162-163.
2 „Grundgesetz der RSFR vom 10. Juli 1918“, (Verfassungsurkunde), 1. Abschnitt: „Deklaration der Rechte des arbeitenden und ausgebeuteten Volkes“, in Klibanski, aaO, S. 71-73; „Die Verfassung der RSFSR“, Berlin-Wilmersdorf, Verlag der Wochenschrift „Die Aktion“, p. 3 – 5 .
3 In Klibanski p. 73, in de uitgave van „Aktion“ p. 5 – 6.
4 Arthur Rosenberg, aaO, p. 153-154.
5 Leo D. Trotzki, „Ist die Umwandlung der Sowjets in eine parlamentarische Demokratie wahrscheinlich?“, in: „Die Neue Bücherschau“, VII. Jhg., 6. Heft, Juni 1929, S. 297.
6 W. I. Lenin, „Über die Gewerkschaften, über die gegenwärtige Lage und über die Fehler des Genossen Trotzki”: in „Sammelband“ van 1925 (zie. nr. 15!). P. 589; in Sammelband „Über die Gewerkschaften“, Wien/Berlin 1927, p. 86; in de „Sämtlichen Werken“, Bd. XXVI, Moskau 1940, p. 78-79; alleen in de „Ausgewählten Werken“, Bd. II, Moskau 1947, zoekt men tevergeefs naar deze polemiek van Lenins tegen Trotski!
7 Alexandra Kollontai, „Die Arbeiter-Opposition in Rußland“, met kritischen opmerkingen van R. Korpelanski. Uitgegeven door de Russische afdeling van de 4de Internationale, in het Duits vertaald door M. N. und Fr. R-t., p. 15, 17-19, 20, 22-23, 25-29, 31, 43, 45-49, 50, 51 und 54. Men ziet dat de Trotskistische Internationale zich in plaats van de „Kommunistische Arbeiter- (4.) Internationale“ geplaatst heeft, waarvan de Russische afdeling de KAP van Rusland was.