
In ‘arbeidersstemmen’ is eerder aandacht besteed aan de kritiek van C.Mcl. op de theorie van de IKS van het verval van het kapitalisme sinds 1914.1 We plaatsten ook een deel van zijn werk als Over het karakter en de functie van de vakbonden sinds 1914.2 Kortgeleden ontvingen we een verzoek tot verduidelijking van onze kritiek op C.Mcl. en van ons eigen standpunt dat het kapitalisme geen ‘verval’ of ‘achterhaaldheid’ kent.
Inhoud
Leidt de verdere integratie van China in het kapitalisme tot de ‘achterhaaldheid’ daarvan?
De ontwikkeling van productiekrachten bij Marx en Engels
De ontwikkeling van productiekrachten volgens de sociaal-democratie
De ontwikkeling van productiekrachten volgens het bolsjewisme
Verschillen tussen de proletarische en de burgerlijke revolutie
Wat blijft over van het verval van het kapitalisme?
Leidt de verdere integratie van China in het kapitalisme tot de ‘achterhaaldheid’ daarvan?
Deze vraag hangt gedeeltelijk samen met de interpretatie van een fragment over de ontwikkeling van China en India uit De Arbeidersraden van Anton Pannekoek, geschreven in de Tweede Wereldoorlog. Zie voor het fragment, Antwoord van C.McL. Laatste denkt dat we nu dit door Pannekoek beschreven proces beleven, dat het kapitalisme langzaam zijn periode van ‘achterhaaldheid’ in gaat; C.Mcl. gebruikt deze term liever dan die van het ‘verval’ van het kapitalisme. In een noot heb ik daarbij opgemerkt:
- dat C.Mcl. er aan voorbij gaat dat Pannekoek dacht dat het kapitalisme zou vastlopen als het niet meer kan putten uit een industrieel reserveleger,
- dat C. Mcl. ook niet de aanwijzingen heeft onderzocht dat de ‘surplus-bevolking’, de van haar bestaansmiddelen onteigende bevolking, in bepaalde regio en mogelijk wereldwijd toeneemt, in plaats van afneemt zoals Pannekoek voorspelde.
Bedoelde Pannekoek inderdaad dat het kapitalisme aan zijn einde zou komen met het integreren van de vele honderd miljoenen, die de vruchtbare riviervlakten van Oost- en Zuid- Azië bevolken, als loonarbeiders in de kapitalistische productie? In genoemde voetnoot verwees ik voor een verdere uitleg van mijn interpretatie naar andere teksten. Het gaat met name om het volgende fragment: “… moet er een voldoend reservoir van menschen zijn, om bij het steeds uitbreiden van het getal arbeiders niet op een tekort te stuiten. Het spreekt ook vanzelf, dat een kapitalistische maatschappij, die alle menschen reeds omvat, zich niet verder kan uitbreiden.” 3)
Het lijkt me duidelijk dat Pannekoek voor het voortbestaan van het kapitalisme een voortdurende groei van werkzoekende proletariërs veronderstelt, waarvoor destijds Marx het begrip ‘industrieel reserveleger’ of ‘surplus-bevolking’ gebruikte.4) Deze groei wordt tegenwoordig verzekerd door legale en vooral illegale migratie of door het uitbreiden van de kapitalistische productie naar India en China, binnen laatste landen door migratie van het platteland naar de stad en het verplaatsen van productie van China naar Zuid-Oost-Azië, Indonesië en Ethiopië. De hamvraag – die C.Mcl. niet stelt – is dus of deze groei van werkloze bevolking verzekerd is. Mijn antwoord op deze vraag is in tegenstelling tot wat Pannekoek dacht, ‘ja’, er is sprake van een groeiende ‘surplus-bevolking’. De eis van een bewijs van mijn stelling van een groeiende surplus-bevolking wordt nu bij mij neergelegd. Hiervoor kan ik na enig zoeken op Internet – ik ben geen econoom of statisticus – alleen maar verwijzen naar enkele bronnen die uitleggen hoe ‘moeilijk’ het is om werkloosheid te meten, hoe werkloosheidscijfers op wereldschaal vervalst worden door uiterst nauwe definities, en tenslotte enkele statistische gegevens.5).
Het verschijnsel surplus-bevolking, precariteit en migratie-arbeid maakt deel uit van de huidige ’toestand van de arbeidersklasse’, zowel op regionaal als op wereldvlak en verdient nader onderzoek vanuit een historisch-materialistische invalshoek, vanuit de wetenschap van het proletariaat, in dienst van – zoals ik eerder opmerkte – “de enorme massa’s die hun middelen van bestaan hebben verloren zonder werk te vinden in het kapitalisme, van Irak tot Chili en van Pennsylvania tot Zuid-Afrika, kan niet tevreden zijn met een analyse die zich concentreert rond de oude industriële centra van het wereldkapitalisme. En evenmin zullen de werkloze mijnwerkers en staalarbeiders in de VS tevreden zijn met de stelling dat er geen netto verlies van banen is geweest door de verplaatsing van hun industrieën naar Azië.” 6)
De huidige situatie van de arbeidersklasse laat zich vanzelfsprekend niet onderzoeken met slechts enkele citaten van Pannekoek uit 1916 en 1946. Voor een kritiek op de theorie van het verval van het kapitalisme is Pannekoek van belang omdat hij zich altijd heeft verzet tegen de opvatting dat het kapitalisme automatisch en onherstelbaar ineen zou storten. In “De ekonomische noodzaak van het imperialisme” geeft hij een samenvatting van zijn kritiek op Luxemburg’s onderbouwing van de verzadiging van de markten aan de hand van Marx’ reproductieschema’s. We gaan hierop verder niet in, maar wijzen er wel op dat de vervaltheorie van de IKS zich beroept op Luxemburgs argumentatie. Pannekoek heeft verder ook de tendentiële daling van de winstvoet als theoretische onderbouwing van de crisistheorie van Grossman en Mattick onderuit gehaald. In plaats van een automatische en onherstelbare ineenstorting van het kapitalisme stelt Pannekoek dat de periodieke crises voortkomen uit het gebrek aan evenwicht tussen economische factoren dat eigen is aan het kapitalisme. In plaats van een economische noodzakelijkheid van het imperialisme stelt hij een maatschappelijke en politieke noodzaak die volgt uit de macht van het grootkapitaal. Slechts aan de rand van zijn beschouwingen spreekt Pannekoek zich uit over een einde van het kapitalisme in een toen — 1916 en 1946 — verre toekomst: door het uitgeput raken van de ‘stoffelijke’ (lees: materiële) voorwaarden voor uitbreiding van de productie. In 1916 zijn dat ‘voldoende’ grondstoffen in de natuur, in 1946 spreek hij al van “de rauwe avonturiersmethoden van het kapitaal – die in alle werelddelen de vruchtbaarheid van de aarde bezig zijn te vernietigen”. 7) Niet onbelangrijk, en zelfs hoogst actueel in het licht van de huidige milieu- en gezondheidscrises. Maar hier betreft het de tweede door Pannekoek genoemde materiële voorwaarde die het kapitalisme niet meer zou kunnen vervullen, die van voldoende arbeidskrachten voor uitbreiding van de productie.
In deze bijdrage aan de discussie over het verval van het kapitalisme, zal ik verder ingaan op het begrip van de ontwikkeling van productiekrachten bij Marx en Engels, in de sociaal-democratie, in het bolsjewisme, om ten slotte de vraag te beantwoorden wat in theoretisch opzicht overblijft van de theorie van het verval van het kapitalisme.
De ontwikkeling van productiekrachten bij Marx en Engels
De vraag die ik heb opgeworpen, is of het klopt “dat het kapitalisme zich, zoals alle productiewijzen ervoor, ontwikkelt volgens een curve met opkomst, top en ondergang? Voor zover ik weet, hebben Marx en Engels nooit zoiets gezegd.” Ik zou dan ook graag citaten van Marx en Engels zien die mijn ongelijk bewijzen. Wat daartoe aan citaten van Marx en Engels wordt aangehaald, heeft betrekking op de verdere ontwikkeling van productiekrachten en het afremmen daarvan in de periodieke crisis. Daarbij zijn uitspraken te vinden dat het kapitalisme zich historisch overleefd zou hebben, uitspraken …. waar ze dan later weer op terug moeten komen. Deze vergissingen van Marx en Engels, zijn slechts het tegendeel van een constante in hun activiteit, namelijk dat ze de arbeidersklasse vanaf haar ontstaan bij elke historische opening die zich aanbood (vooral de revoluties van 1848, en de ‘voortijdige’ Commune van 1871) aangemoedigd hebben om hun zelfstandige strijd als klasse maximaal door te voeren en daarmee de historische ontwikkeling te versnellen, gezien elke ‘natuurlijke’ ontwikkeling van het kapitalisme, onnoemelijk menselijk lijden veroorzaakt. Onder verdere ontwikkeling van productiekrachten verstaan Marx en Engels de ontwikkeling van klein- naar grootbedrijf, van verdere industrialisering en de gunstige gevolgen die dit zou hebben voor de arbeidersstrijd. Dat is heel wat anders dan het veronderstellen dat het kapitalisme als geheel, als historische productiewijze na het bereiken van een hoogtepunt een onomkeerbare neergangsperiode zou ingaan, zoals verschillende theoretici tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog meenden.
Als verondersteld bewijs dat Marx en Engels al spraken van een vervalperiode van het kapitalisme, verwijst men vaak naar Marx’ “Voorwoord tot de Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie”8) en citaten uit Engels’ Anti-Dühring. Bij nadere lezing verwoorden deze tekstfragmenten alleen dat de proletarische revolutie net als vorige revoluties veronderstelt dat de bestaande klassenverhoudingen in plaats van bevorderend voor de ontwikkeling van productiekrachten worden tot een belemmering daarvan, let wel … in de periodieke crises.
Marx legt in het Voorwoord uit dat hij na de revoluties van 1848 zijn studie van de politieke economie weer had opgenomen vanwege “het nieuwe ontwikkelingsstadium, waarin deze laatste [de burgerlijke maatschappij] met de ontdekking van het Californische en Australische goud leek in te treden, deden mij besluiten weer geheel van voren af aan te beginnen en het nieuwe materiaal kritisch door te werken.” Let wel, Marx spreekt hier van een opgaande conjunctuur.
Verder verwijst Marx met de woorden “Wij lieten het manuscript des te gewilliger aan de knagende kritiek van de muizen over, omdat wij ons hoofddoel, verheldering van eigen inzicht, hadden bereik” onmiskenbaar naar De Duitse Ideologie. Daarin vatten Marx en Engels in 1845-1846 hun opvatting — het historisch materialisme — veel uitgebreider samen, onder andere, en niet toevallig met als eerste punt:
“In de ontwikkeling van de productiekrachten breekt een fase aan, waarin productiekrachten en verkeersmiddelen in het leven worden geroepen, die onder de bestaande verhoudingen slechts onheil stichten en geen productieve maar destructieve krachten zijn (machinerie en geld); en in samenhang daarmee ontstaat er een klasse die alle lasten van de maatschappij moet dragen zonder haar voordelen te genieten, die uit de maatschappij verdreven en in de scherpste tegenstelling tot alle overige klassen wordt gedrongen; een klasse die de meerderheid van alle leden van de maatschappij vormt en waaruit het bewustzijn ontstaat van de noodzaak van een fundamentele revolutie, het communistisch bewustzijn, dat zich natuurlijk ook onder de andere klassen kan ontwikkelen op grond van de aanschouwing van de positie van deze klasse.” 9)
Het ‘verval’ van het kapitalisme, of zijn ‘achterhaaldheid’ als men dat zo wil noemen, ontwikkelen zich hier dus niet in de toekomst, maar van zijn begin af aan, tegelijkertijd met het ontstaan van de arbeidersklasse. Terwijl C.Mcl. en ook Anibal het verval van het kapitalisme in de toekomst leggen, hou ik het — ook om redenen die ik nog zal uitleggen — voor duidelijker om in het geheel niet te spreken van een ‘vervalperiode’ van het kapitalisme.
De ontwikkeling van productiekrachten volgens de sociaal-democratie
De theorie van het verval van het kapitalisme vat het begrip ‘productiekrachten’ alleen op in technische zin, dus als machines, installaties, enz. Wanneer we bijvoorbeeld de voorwoorden van Marx en Engels bij verschillende uitgaven van het Communistisch Manifest onderzoeken, zien we dat zij onder ‘productiekrachten’ ook de mensen verstaan die deze technische productiemiddelen bedienen, de arbeiders, en dat zij vooral belangstelling hebben voor de voordelen die een verdere ontwikkeling van de industrie, de ontwikkeling van kleinbedrijf naar grootbedrijf, had voor de organisatie en het bewustzijn van de arbeidersklasse. In “De economische noodzaak …” heeft Pannekoek er op gewezen:
- Dat deze eenzijdig technische opvatting van de ontwikkeling van productiekrachten en een veronderstelde afremming daarvan in een komende historische ineenstorting van het kapitalisme teruggaat op Kautsky en het Erfurter Program van de SPD.
- Dat Kautsky zich daarbij baseert op de Depressie die 1875 begon, ook al was deze sinds 1894 opgevolgd door een nieuwe bloeiperiode. Laatste werd door het revisionisme – vooral door Bernstein – als eeuwigdurend crisisvrij beschouwd en dus als weerlegging van Marx’ crisistheorie.10)
- Dat het doel van de arbeidersbeweging niet is de ontwikkeling van productiekrachten door kapitalistische accumulatie, waarvan de voordelen bijna geheel toevallen aan het kapitaal. Evenmin vanwege de concentratie en bewustwording van de arbeiders omdat een klasse zich niet bewust onmenswaardiger verhoudingen oplegt om haar toekomstige taken beter aan te kunnen.
Laatste uitspraak van Pannekoek in 1916 was vooral gericht tegen de ‘sociaal-imperialistische’ vleugel van de SPD die de deelname aan de Eerste Wereldoorlog rechtvaardigde met het argument dat hiermee … de ontwikkeling van productiekrachten gebaat was en dus het socialisme werd voorbereid.
De ontwikkeling van productiekrachten volgens het bolsjewisme
Het is ironisch om te zien dat het bolsjewisme dezelfde eenzijdig technische opvatting van de ontwikkeling van productiekrachten gebruikte om de door zijn partij geleide extreme uitbuiting en onderdrukking van de Russische arbeidersklasse ideologisch te rechtvaardigen als ‘stap richting communisme’. Terwijl de Russische revisionisten en sociaal-imperialisten (mensjewiki) de ontwikkeling van de productiekrachten in Rusland onvoldoende achtten voor een sociale revolutie, en daarom overlieten aan de liberale bourgeoisie, waagden de bolsjewieken de sprong. Bij het isolement van de revolutie in Rusland besloten ze hun regeringsverantwoordelijkheid te continueren en verder in te zetten op een staatskapitalistische ontwikkeling naar het voorbeeld van … de Duitse oorlogseconomie. Dit overigens in tegenstelling tot de opvattingen van Marx en Engels in de burgerlijke revolutie van 1848 in Duitsland, zoals Willy Huhn heeft aangetoond.11
Het Bolsjewisme in al zijn gedaantes (Leninisme, Trotskisme, Stalinisme) heeft het begrip kapitalisme beperkt tot het stadium van het privé- of liberale kapitalisme.12 Dit stadium was rond 1900 achterhaald door de ontwikkeling van het monopolie-kapitalisme, de opkomst van het Finanzkapital, door de verwevenheid van bedrijfsleven met de imperialistische staat, kortom door wat staatskapitalisme werd genoemd.13 Het staatskapitalisme werd – in strijd met de waarschuwingen van Engels – door diverse stromingen van het bolsjewisme omarmd ofwel als economische grondslag van het socialisme (waarbij de partij-dictatuur de politieke grondslag leverde), als eerste stadium van socialisme ofwel domweg als socialisme. Het ‘socialisme’ of de ‘gebureaucratiseerde arbeidersstaten’ van de Sovjet-Unie, de landen van het Oostblok, China, Noord-Korea, (Noord-)Vietnam, Cuba, in feite zwakke staatskapitalismes, werden voorgesteld als superieur aan (privé-) ’kapitalisme’. Terwijl het ‘socialisme’ een voortschrijdende ontwikkeling van de technische productiekrachten mogelijk zou maken, en daarmee het volledige communisme naderbij zou brengen, werd het Westerse (privé-)’kapitalisme’ in de bolsjewistische propaganda beschouwd als een achterhaald systeem ‘in verval’ dat een steeds verdere rem op de ontwikkeling van de productiekrachten zou uitoefenen.
Huidige groepen als de IKS, de IGCL, Communia en diverse organisaties die zichzelf beschouwen als directe opvolgers van de Italiaanse Communistische Linkerzijde wijzen de identificatie van staatskapitalisme met socialisme af, en onderschrijven dat het staatskapitalisme een tendens is binnen de kapitalistische productiewijze als geheel.14 Daarentegen hangen al de genoemde organisaties onverminderd een theorie van het verval van het kapitalisme aan, zoals die door de Comintern werd verkondigd.
- Waarin ze van elkaar verschillen, is de economische verklaring van dit verval, waarbij ze terugvallen op de verschillende verklaringen die Marx gaf voor de periodieke economische crisis, of conjuncturele crisis. Daarbij beconcurreren b.v. de CWO en de IKS elkaar – en individuen daarbinnen – met verklaringen gebaseerd op de tendentiële daling van de winstvoet, respectievelijk afzetproblemen, die zij beide op eigen manier koppelen aan de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, de Koude Oorlog en de sindsdien gevoerde proxy-oorlogen en regionale oorlogen. Ik meen dat ik op dit punt duidelijk ben geweest, door te schrijven dat beide verklaringen van de economische crisisverschijnselen in het kapitalisme “één-factor-verklaringen waren terwijl Marx in elk van zijn analyses van verschillende recessies een andere factor als hoofdoorzaak onderstreepte en dat alle factoren met elkaar in verband staan (Een marxistische analyse van de komende crisis). Hieraan gekoppeld werd de realiteit aangetoond van productieve ordes van het kapitalisme als bepalend voor het voortbestaan van het kapitalisme”. 15
De boven geschetste achtergrond van deze verval-theorieën (de veronderstelde historische superioriteit van staatskapitalisme boven privé-kapitalisme), brengt naast het vasthouden aan de idee van burgerlijke revolutie, met zich mee dat de belangstelling voor verschillen tussen proletarische en burgerlijke revolutie afnam, respectievelijk werden overgelaten aan Otto Rühle en zijn volgelingen, zoals Wagner, Brendel en Simon.16
Verschillen tussen de proletarische en de burgerlijke revolutie
In mijn kritiek op C.Mcl. heb ik een derde opvatting verdedigd naast die van het verval sinds 1914, of die van een verval in een nabij of verre toekomst, namelijk het niet-bestaan van een vervalperiode van het kapitalisme. Daartoe heb ik gewezen op het verwaarloosde onderwerp van de verschillen tussen de proletarische en de burgerlijke revolutie.
De arbeidersklasse kan als niet-bezittende en niet-uitbuitende klasse haar communistische productiewijze niet geleidelijk tot ontwikkeling brengen binnen de bestaande maatschappelijke verhoudingen. Dit in tegenstelling tot de bourgeoisie die de warenmaatschappij en de loonarbeid ontwikkelde binnen feodale verhoudingen. Een veronderstelde ‘neergang’ van het kapitalisme, kan dus ook niet vergezeld worden van een ‘opgang’ van het socialisme. Als we terugblikken op de ruim 100 jaar die verstreken zijn sinds 1914, moeten we vaststellen dat de noodzaak van accumulatie het kapitaal heeft gedwongen een uitweg te zoeken uit meerdere economische crises in een nieuwe heroplevingen. Bij een verval sinds 1914 was de mensheid al lang omgekomen.
Zoals de Commune liet zien, de arbeidersklasse kan niet de burgerlijke staat overnemen en voor eigen doeleinden gebruiken zoals de bourgeoisie in haar burgerlijke revolutie de feodale staat veroverde, omvormde naar haar wensen en voor haar klassedoeleinden inzette. Dat geldt ook voor het overnemen van het top-personeel van de burgerlijke staat, de hoge ambtenaren, de generaals, de topbankiers en hun financiële en (oorlogs-)economische instellingen zoals de Bolsjewieken hebben gedaan, na de Oktoberrevolutie.
De scheiding tussen economie en politiek uit de privé-kapitalistische periode, die slechts in schijn wordt voortgezet in de periode van het monopoliekapitalisme, evenals de scheiding tussen economische en politieke strijd van de arbeidersklasse, en tussen economische en politieke organisaties, is achterhaald. De proletarische revolutie vernietigt de burgerlijke staat en vervangt de productie en distributie voor winstdoelen onder loonarbeid door het doel van het bevredigen van sociale behoeften door de associatie van vrije en gelijke producenten in arbeidersraden. Deze raden oefenen een economisch-politieke dictatuur van de proletarische massa’s uit over wat resteert van de uitbuitende en onderdrukkende klassen en alles wat zich identificeert met het herstel van het kapitalisme.17)
In de proletarische revolutie zijn het de strijdende arbeidersmassa’s die zelf hun strijdmiddelen en de doeleinden van hun strijd bepalen. Dit in tegenstelling tot de burgerlijke revoluties – of de naar het voorbeeld daarvan gevoerde klassenstrijd – waarin een burgerlijke minderheid voor eigen doeleinden de proletarische massa’s manipuleerde. Het bolsjewisme heeft in navolging van de Duitse sociaal-democratie verondersteld dat de arbeiders zonder externe leiding alleen tot een ‘economische’ belangenstrijd in staat zouden zijn. Daarin paste het idee dat de maatschappelijke ontwikkeling het resultaat zou zijn van ‘natuurnoodzakelijke’ economische wetmatigheden van het kapitalisme, die zowel tot crises als tot imperialistische oorlog zouden leiden.
Pannekoek verwerpt zowel dit mechanistische idee evenals dat van de ‘ethische’ noodzakelijkheid van het socialisme van de revisionisten, ten gunste van een opvatting waarin de revolutionaire subjectiviteit van het proletariaat naar voren komt. In ‘De ekonomische noodzakelijkheid …’ stelt hij “de materiëele nood, de zorg, de ellende, de levensonzekerheid dwingt hen tot strijd. De kapitalistische ontwikkeling wekt in het proletariaat den wensch, den wil tot socialisme, zooals zij in de bourgeoisie den wensch en den wil tot behoud van het bestaande wekt.” En: “Wel zal het socialisme niet opgedrongen worden door de fantastische groote eindkrisis, waarin de kapitalististische produktie voorgoed hopeloos vastloopt; maar het wordt telkens een eindje voorbereid en opgebouwd door de werkelijke tijdelijke krisissen, waarin deze produktie telkens vastloopt. Elke krisis geeft de arbeiders een stoot, doet hen de onhoudbaarheid sterker voelen, dwingt hen tot sterker verzet en wekt sterker strijdlust. Deze krisissen zijn geen toevallige storingen, maar liggen in het mechanisme van de kapitalistische produktie zelf. Groeien zij aan tot een lange hopelooze depressie, dan komt een revolutionair tijdperk met fellen klassenstrijd, die nog lang nawerkt in de politieke omvormingen der latere jaren.”
Op een soortgelijke manier argumenteert Pannekoek dat de imperialistische politiek niet volgt uit economische noodzaak, maar uit de macht die het grootkapitaal van kolen en staal, met zijn Finanzkapital uitoefent over de bourgeoisie en de maatschappij als geheel. Op basis van deze analyse verklaart hij de sociaal-pacifistische politiek van het partij-centrum rond Kautsky als achterhaald en onjuist. Ik verwijs de lezer voor de volledige argumentatie naar een nieuwe uitgave van De ekonomische noodzakelijkheid van het imperialisme, waarin boven vermelde fragmenten door extra aanhalen zijn benadrukt.
Wat blijft over van het verval van het kapitalisme?
De theorie van het verval is ontwikkeld in de context van de Eerste Wereldoorlog en de daarop volgende revoluties. De Eerste Wereldoorlog was de eerste van meerdere inter-imperialistische oorlogen die volgden op de kolonialistische verovering van de wereldmarkt. De imperialistische cyclus crisis – oorlog – heropbouw – crisis is in meerdere theorieën in verband gebracht met de cyclische crisis van het kapitalisme. Daarnaast maken de begrippen van het vervangen van het privé- door het ‘monopoliekapitalisme,’ van het Finanzkapital, van de tendens tot staatskapitalisme, van de vereniging van alle kapitaalsfracties in een nationaal kapitaal, en in imperialistische blokken, alle deel uit van een theorie van het imperialisme die ik nog steeds van waarde acht voor elke serieuze Marxistische analyse van de economische ontwikkeling. De interimperialistische oorlog leidt tot belangrijke wijzigingen in het herverdelen van de meerarbeid die het kapitaal van de internationale arbeidersklasse afperst. De oorlog is naast de crisis en kwesties van milieu en gezondheid een belangrijk onderdeel van het leven van het proletariaat overal ter wereld.
In zijn antwoorden op verschilende kritieken op zijn verwerping van het verval, verklaart C.Mcl. dat hij 1914 erkent als belangrijk omslagpunt en dat hij het belang inziet van de imperialistische oorlogen in de ontwikkeling van het kapitalisme, maar dat hij daar nog niet aan toegekomen is.18 Dit blijkt helaas uit een recente beschouwing waarin hij ingaat op de economische groei van Vietnam.19 De economische groei van Vietnam van 5% per jaar sinds 1988 levert inderdaad munitie op voor het bestrijden van de stommiteiten van de IKS. Maar hoe verklaren we deze groei? C.Mcl. onderstreept dat deze economische groei van Vietnam plaatsvindt na de nog maar een of twee generaties geleden plaatsgevonden verwoestingen van de inter-imperialistische oorlog in deze regio. Dus in een heropbouwperiode, die vanaf een quasi-nulpunt over het algemeen gepaard gaat met flinke groeicijfers en toename van de consumptie. Dat lijkt me een bevestiging van de imperialistische cyclus crisis – oorlog – heropbouw – crisis. Deze cyclus is ook van belang vanwege de dreigende betrokkenheid van Vietnam in een openlijke conflict tussen het Chinese en het Amerikaanse imperialisme. In zijn eerder genoemde antwoord op kritieken spreekt C.Mcl. van een nieuwe imperialistische tweedeling tussen China en de Verenigde Staten, “die het gevaar van een derde wereldoorlog inhoudt als het proletariaat er niet in slaagt om de gewapende vleugel van de bourgeoisie tegen te houden”. Daarbij stellen zich vragen zoals wat wordt bedoeld met “de gewapende vleugel van de bourgeoisie”?, is er ook een ongewapende vleugel?, kan de arbeidersklasse een front sluiten met deze ongewapende vleugel?, enz. In Vietnam bestaan spanningen binnen de bourgeoisie en de stalinistische partij over de groeiende Chinese invloed, en tegelijkertijd hebben stakingen van Vietnamese arbeiders in Chinese fabrieken een deels nationalistisch-racistisch karakter aangenomen.20 Vaagheden en dubbelzinnigheden lijken me geen dienst te bewijzen aan de arbeiders en revolutionairen in Vietnam, en elders. De kwestie van de imperialistische oorlog dient snel opgehelderd te worden.
Bij alle kritiek, laat ik nog eens benadrukken dat ik van mening ben dat de in dit artikel slechts kort genoemde theorie van de ‘productieve ordes’ en de multicausale verklaring van de economische crises die C.Mcl. verdedigt, zich hebben bewezen als een belangrijke aanvulling op eerdere verworvenheden in het theoretisch arsenaal van de arbeidersklasse. Maar voor een theorie van het verval, is daarin geen plaats meer, omdat deze niet alleen in strijd is met de werkelijkheid maar naar mijn mening ook met de theoretische grondslagen van het Marxisme.
Fredo Corvo, januari 2021
Noten
1 In november 2020 verschenen twee artikelen onder de titel “Interimperialistische oorlog en het veronderstelde ‘verval van het kapitalisme’”: Een commentaar op C.Mcl. en Antwoord van C.Mcl.
2 C.Mcl., Over het karakter en de functie van de vakbonden sinds 1914.
3 Ant. Pannekoek, De ekonomische noodzakelijkheid van het imperialisme (1916), deel III.
4 Karl Marx, Het Kapitaal, hfdst. 23, §3. Groeiende productie van een relatieve overbevolking of van een industrieel reserveleger.
5 Wikipedia, Reserve army of labour. Daarin o.a. de uitspraak “The ILO reports that the proportion of jobless has been steadily increasing since the beginning of the financial crisis of 2007–2008.
Zie voor statistische informatie in diverse bijdragen van Jehu (waarvan ik de opvattingen niet deel), met name Jeremy Roos’ failed critique of 20th century communism, Labor Theory for (Marxist) Dummies: Part 4, Tracking the collapse of wage slavery in real time.
6 Een commentaar op C.Mcl. ‘Is het kapitalisme sinds 1914 in verval?’
7 P. Aartsz (Anton Pannekoek), De arbeidersraden, Amsterdam 1946, blz. 81. Taal door F.C. gemoderniseerd.
8 Volgend citaat wordt vaak gezien als Marx’ samenvatting van het historisch materialisme: “Een maatschappijformatie gaat nooit onder, voordat alle productiekrachten tot ontwikkeling gebracht zijn die zij kan omvatten, en nieuwe, hogere productieverhoudingen treden nooit in de plaats, voordat de materiële bestaansvoorwaarden ervoor in de schoot van de oude maatschappij zelf zijn uitgebroed. Daarom stelt de mensheid zich altijd slechts taken, die zij kan volbrengen. Want bij nader toezien zal steeds blijken, dat de taak zelf eerst opkomt, waar de materiële voorwaarden voor haar volbrenging reeds aanwezig zijn of althans in staat van wording verkeren. In grote trekken kunnen Aziatische, antieke, feodale en modern burgerlijke productiewijzen aangeduid worden als voortschrijdende tijdperken van de economische maatschappijformatie. De burgerlijke productieverhoudingen zijn de laatste antagonistische vorm van het maatschappelijke productieproces; antagonistisch niet in de zin van individueel antagonisme, maar van een antagonisme dat voortkomt uit de maatschappelijke levensvoorwaarden van de individuen. Maar de productiekrachten die in de schoot van de burgerlijke maatschappij tot ontwikkeling komen, scheppen tegelijk de materiële voorwaarden om dit antagonisme op te lossen. Met deze maatschappijformatie eindigt daarom de voorgeschiedenis van de menselijke maatschappij.” Marx, Voorwoord tot de Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie, (1859).
9 Marx/Engels, De Duitse ideologie, Deel 1: Feuerbach, onder de redactioneel toegevoegde tussentitel ‘Voorwaarden voor de revolutie’.
10 Voor een inleiding op de kritiek van Rosa Luxemburg op Bernstein, zie Fasen in de ontwikkeling van het kapitalisme. In deze tekst van 2016 ga ik niet in op Pannekoeks weerlegging van Luxemburg en hou ik nog vast aan een verval van het kapitalisme.
11 Zie met name Huhn, On the doctrine of the revolutionary party, p. 17 en verder.
12 De huidige Trotskisten, Stalinisten en zelfs het Poetin-regime handhaven deze praktijk om zich af te zetten tegen het ‘neo-liberalisme’, zie b.v. de uitlatingen van Lavrov naar aanleiding van het geval Navalny op 18-1-2021.
13 Huhn heeft dit voor wat betreft het Trotskisme geanalyseerd in “Trotzki – der gescheiterte Stalin”, Kap. Zur Theorie des „Arbeiterstaates“ in Rußland, paragraaf III en verder.
14 Maar we zien ook soms dat ze in hun ‘begrip’ voor de politiek van de bolsjewieken, het staatskapitalisme en/of de partijdictatuur die ze de deur hebben gewezen, door het raam weer binnenlaten, zoals de IGCL; zie Terug naar een staatskapitalistisch program. Hoe een non-discussie Bordigistische standpunten onthult.
15 Een commentaar op C.Mcl. ‘Is het kapitalisme sinds 1914 in verval?’
16 Het probleem met deze theorieën die destijds (1917-1923) en later uitgingen van het geheel of gedeeltelijk burgerlijke karakter van de revoluties in Rusland, is dat zij niet in hun argumentatie betrokken dat Marx na het mislukken van de Europese revoluties niet meer sprak van burgerlijke revoluties en dat hij Rusland beschouwde als beheerst door de Aziatische productiewijze. Daarnaast was het idee van een burgerlijke revolutie in Rusland in strijd met die verklaringen van het imperialisme die nadruk leggen op het voltooien van de wereldmarkt en het idee van het afremmen van de ontwikkeling van de productiekrachten, respectievelijk het einde van de opkomst- en bloeiperiode van het kapitalisme. Ten slotte kan dit idee de strijd van de bolsjewiki tegen de imperialistische oorlog alleen verklaren uit een aan hen toegekend machiavellisme. Zie De fatale mythe van de burgerlijke revolutie in Rusland. Een kritiek op Wagners ‘Stellingen over het bolsjewisme’.
17 Dit is niet alleen de opvatting van de G.I.C. in Grondbeginselen van de communistische productie en distributie, maar ook die van Marx in zijn Kritiek op het programma van Gotha en in zijn Eerste ontwerp voor De Burgeroorlog in Frankrijk. Zie Hoe Marx tijdens de Commune-opstand van 1871 de overgangsperiode en haar economische bewegingswetten karakteriseerde.