Deel 16 van de eerste Nederlandse vertaling van Willy Huhn: Trotski – de mislukte Stalin
VI
In 1932 hield Trotski nog steeds vol dat de omwenteling van oktober en de grondwetten van de Sovjetmacht de “voorwaarden van de socialistische planeconomie” hadden geschapen, niet een louter statelijke economie. Hij ziet deze klaarblijkelijk in de “staatsorganen voor gecentraliseerd beheer van de economie die in de loop van een aantal jaren zijn ontstaan en hebben gefunctioneerd”. Zo zou het socialisme “als systeem” voor het eerst zijn recht op de historische overwinning hebben bewezen. Hij is van mening dat de “productieve voordelen” van het socialisme ten volle gerealiseerd zullen worden in de “centralisatie, concentratie, eenheid van de leidende wil”. De volgende voorwaarden van het socialistische systeem verschijnen voor het eerst in Rusland:
“1. de eigenlijke organen van de staat, d.w.z. het hiërarchische systeem van planningscommissies in het centrum en in de afzonderlijke gemeenten;
2. de handel, als een systeem van marktregulering;
3. de sovjetbureaucratie, het systeem van de levende invloed van de massa’s op de economische structuur.“
Ja, we hebben het goed gelezen:Trotski spreekt niet alleen van een sovjetbureaucratie, een schandelijke contradictio in adjecto! [een tegenstrijdige combinatie van woorden waarbij het bijvoeglijk naamwoord niet past bij het zelfstandig naamwoord] maar van een levende invloed van de massa’s op de economische structuur van de staatsplan-economie! Hij spreekt ook nog steeds van het “in de staat georganiseerde proletariaat” en van de “arbeidersstaat” in wiens handen alle “hefbomen van het commando” – begroting, krediet, productie, handel – verenigd waren. Maar het is Trotski zelf die verklaart dat de bureaucratie van de Sovjet-democratie “heeft afgezien”, “aan geen enkele controle is onderworpen”, en “naar buiten toe commandeert zonder enige beperking”! Wij lezen van hem de volgende beschrijving:
“De bureaucratie nam haar toevlucht tot steeds resolutere verboden van alle eisen, protesten en kritiek. Het enige recht dat de arbeiders uiteindelijk werd gelaten, was het recht om het aan de bedrijven opgelegde productieprogramma te overschrijden. Elke poging om het economisch beheer van onderaf te beïnvloeden werd onmiddellijk neergesabeld als een rechtse of linkse afwijking, d.w.z. praktisch als een strafbaar feit.”
Trotski spreekt van het “verlies van politieke zelfstandigheid van de arbeiders” waarin zij zich alleen berust zouden hebben “in afwachting van nabije en doorslaggevende socialistische successen”. Maar de kritische crux, zegt hij, is juist dat zij het socialisme niet zijn binnengetreden:
“We hebben de methoden van geplande regulering nog lang niet onder de knie. Wij voeren slechts de eerste ruwe hypothese uit, slecht uitgevoerd, met gedoofde lichten bovendien. Crisissen zijn bij ons niet alleen mogelijk, maar ook onvermijdelijk. De komende crisis heeft de bureaucratie al voorbereid.”
Van de drie aangehaalde voorwaarden voor een socialistische planeconomie bestond de derde, de levende invloed van de massa’s op de economische structuur, dus niet meer, en van de tweede, de controle over de markt, kon de bureaucratie zich “even gemakkelijk ontdoen”. Zo blijft alleen het hiërarchische systeem van staatsplanningscommissies over.
De enige voorwaarde die de socialistische economische opbouw in Rusland nog kan garanderen is dus de planeconomie van de staat, de politieke controle op de productie en – eventueel – op de distributie, uitgeoefend via de dictatuur van het bureaucratisch apparaat. Maar Trotski, die tot besluit met klem benadrukte dat het lot van de Sovjet-Unie beslist zou worden “in onverbrekelijk verband met de wereldontwikkeling”(1), hield ondanks alles niet alleen vast aan de these van de “arbeidersstaat” (= de in de staat georganiseerde arbeidersklasse!), maar ook aan zijn opvatting van de Sovjet-Unie als een “basis van de wereldrevolutie”. Letterlijk schreef hij: “Het enorme belang van de Sovjet-Unie ligt in het feit dat zij het steunpunt vormt van de wereldrevolutie, onafhankelijk van het feit of zij er al dan niet in slaagt het socialisme op te bouwen.” (2)
Hoe moeten we dit begrijpen? In hetzelfde essay waarin Trotski het Sovjetsysteem in wezen uitlegde als een kwestie van eigendom, als een nieuw systeem van eigendom of economische betrekkingen (3), gaat hij in op de vraag of Rusland ooit zou kunnen terugkeren naar het kapitalisme. Dit verklaart hij als onmogelijk. Dus als het socialisme ook niet kan worden opgebouwd, wat voor systeem hebben we dan? Hij geeft echter toe dat de boeren een terugkeer naar het industrieel kapitalisme wel zouden toestaan, omdat de staatsindustrie hen niet voldoende en niet goedkoop van produkten kon voorzien. Maar een Rusland dat weer kapitalistisch was geworden, zou binnen het wereldkapitalisme slechts een derderangs positie kunnen innemen (1929). En nu volgen zulke interessante zinnen dat wij ze allemaal letterlijk willen weergeven:
“Een nieuw Russisch kapitalisme zou een kleinschalig kapitalisme zijn, half gekoloniseerd en zonder toekomst. Dit Rusland zou zich vandaag ongeveer tussen het agrarische Rusland en het huidige India bevinden. Maar het Sovjetsysteem, met een genationaliseerde industrie en een monopolie op de buitenlandse handel, is ondanks al zijn tegenstrijdigheden en moeilijkheden een systeem voor de bescherming van de onafhankelijkheid van de landbouw en de nationale economie. (Reeds benadrukt in het origineel, Huhn.) Dit is ook begrepen door de vele democraten die zich aan de zijde van de Sovjet-regering hebben geschaard, niet door de socialistische gedachte, maar door een patriottisme dat de elementaire lessen van de geschiedenis heeft geabsorbeerd. Tot deze categorie behoren ook de talrijke technische en intellectuele krachten van het land en de nieuwe school van schrijvers die ik, bij gebrek aan een betere naam, ooit popoetsjiki (metgezellen) heb genoemd”.
In die zin verklaarde Trotski reeds in 1929 dat “het Sovjetsysteem, ongeacht zijn socialistische doelstellingen,” een “garantie voor een onafhankelijke, d.w.z. niet-koloniale, ontwikkeling” was. (zie voetnoot 19)
Maar had Trotski niet bijna tegelijkertijd in zijn autobiografie de volgende regel vastgesteld: de bolsjewieken die tijdens de oorlog (1914-1918) patriotten waren en na de februarirevolutie democraten, zijn nu “aanhangers van het nationaal-socialisme van Stalin”? Wat nu, als deze laatste haar historische opdracht juist zag in het behoud van de onafhankelijkheid van het Russische land en de nationale economie, in de verdediging tegen koloniale ontwikkeling? Wat, als in de vorm van die persoonlijke tegenstellingen en groeperingen binnen de partij van de bolsjewieken, waarachter volgens Trotski de onpersoonlijke sociale krachten, lagen en klassen van het nieuwe Rusland schuilgingen, juist die talrijke technische en intellectuele krachten, de managers van Sovjet-Rusland en zijn staatsgeplande economie, hun doelen hadden bereikt? Zij laten zich immers alleen leiden door een patriottisme dat de lessen van de geschiedenis heeft begrepen, en niet door de socialistische gedachte. Maar: vormt de Sovjet-Unie dan alleen nog een “steunpunt van de wereldrevolutie” in zoverre zij de eerste zegevierende koloniale revolutie vertegenwoordigt met haar nationalisatie van buitenlands kapitaal?
En moet Sovjet-Rusland daarom verdedigd worden, of het nu het socialisme opbouwt of niet, omdat zijn staatseconomie een “onafhankelijke, d.w.z. niet-koloniale” ontwikkeling garandeert en als “basis” kan dienen voor andere, toekomstige koloniale revoluties in Azië en Afrika? Trotski beschuldigde Varga van het priesterlijke bedrog dat de theorie van de opbouw van het socialisme in één land nodig was om de Russische arbeiders aan te moedigen. Wij vragen ons af: moeten de Europese en Amerikaanse arbeiders misschien worden aangemoedigd met de theorie van de grondslagen voor de socialistische opbouw in de “arbeidersstaat” ter verdediging van de eerste Euraziatische koloniale revolutie (en onder haar leiding alle komende!)? We zullen een antwoord op deze vragen krijgen door te kijken naar Trotski’s houding ten opzichte van de stalinistische buitenlandse en oorlogspolitiek tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Wordt vervolgd
Bron: Willy Huhn, Trotzki – der gescheiterte Stalin, 1952.
Vertaling: F.C.
[Toevoegingen van de redactie]
NOTEN VAN DE AUTEUR
1 Ibidem, p. 5, 18, 21-24, 28, 38, 40.
2 Zie boven voetnoot 76, p. 193.
3 Leo D. Trotzki, „Ist die Umwandlung der Sowjets in eine parlamentarische Demokratie wahrscheinlich?“ in: „Die Neue Bücherschau“, 7. Jhg., Heft 6, Juni 1929, p. 295, 296-298.