Deel 23 van de eerste Nederlandse vertaling van Willy Huhn: Trotski – de mislukte Stalin.
VI.
Op 15 januari 1920 ondertekende Lenin een decreet over het “Eerste Revolutionaire Arbeidsleger”, waarbij – na de overwinningen op KOLCHAK en DENIKIN – het gehele Derde Legerkorps van het Rode Leger werd omgevormd tot een arbeidsleger. Tegelijkertijd legde Trotski zijn stellingen voor aan het Derde Congres van Economische Raden (januari 1920), waar zij ook de energieke steun kregen van Lenin. Zich baserend op de ervaring van het arbeidersleger in de Oeral, dat van een oorlogstoestand overging in een produktietoestand “terwijl zijn organisatie fundamenteel onaangetast blijft en het geenszins ontwapend is” (1), confronteerde Trotski vervolgens op het Negende Partijcongres (maart-april 1920) de bezwaren die verband hielden met de lage produktiviteit van verplichte arbeid.
Hij moest de critici toegeven dat het organisatieapparaat van de actieve legers niet geschikt was voor het beheer van arbeidsprocessen; het zou eenvoudigweg op passende wijze moeten worden aangepast.(2) En in het kader van zijn opmerkingen over de kwestie van de “overgang naar het militiesysteem” ontwikkelde Trotski zijn basisidee opnieuw op de volgende manier: De taak, zo zei hij, bestond in de “industrialisatie van ons leger”, die alleen kon worden bereikt als de militaire districten samenvielen met de industriële. De basis van de hele structuur van de militie-eenheden zou een “bepaalde groepering van industriële bedrijven en een brede industriële periferie eromheen” zijn. De commandostructuur van de militie zou “zo nauw mogelijk verbonden moeten zijn met het productieve leven van elk rayon”. Bovendien moet het apparaat van de militaire mobilisatie samensmelten met het apparaat van de arbeidsmobilisatie. Dan zouden twee taken tegelijk kunnen worden opgelost: de “taak van de economische wedergeboorte en de taak om hun strijdcapaciteit op peil te houden”.(3)
De stellingen die het Negende Partijcongres heeft aanvaard met betrekking tot de economische opbouw betekenen echter dat men afziet van de “onberekenbare perspectieven” die werden geopend toen het eerste arbeidsleger werd opgericht, voor zover zij het gebruik van legers voor arbeidsdoeleinden beperken tot een strikt afgebakend gebied, namelijk tot werk van eenvoudige aard, dat toegankelijk was voor iedere arbeider van het Rode Leger. Anders zou het beter zijn het arbeidsleger om te vormen tot kleine stoot- en werktroepen en deze te verdelen over de industriële bedrijven. Maar het Congres benadrukte in zijn resolutie de noodzaak van een geleidelijke “toenadering van het leger tot het produktieproces”, en herhaalde in wezen de stellingen van de spreker, die Lenin overigens ook grotendeels had onderschreven met zijn eisen op het Derde Congres van Economische Raden.(4) Reeds het decreet “Over de uitvoering van de verplichting tot werken” van 29 januari 1920 had in hoofdzaak rechtsgevolg gegeven aan Trotski’s stellingen over de militarisering van de arbeid.(5) Sindsdien is, in overeenstemming met Trotski’s stellingen en Lenin’s eisen, de militarisering van het economisch leven steeds verder doorgevoerd, heeft de loonarbeid een duidelijk dwingend karakter gekregen, en is de “overgang van het gekozen collectieve bestuur naar de dictatoriale persoonlijke vorm” algemeen geworden.(6) KAMENEV formuleerde dit proces als volgt:
“De samenwerking van alle militaire en civiele instanties bereikte zo’n hoogtepunt dat alle bestaande apparaten en functionarissen apparaten en functionarissen van het Rode Leger werden.”(7)
Maar omdat kort na het Negende Partijcongres de gevechten met generaal WRANGEL en de Poolse veldtocht begonnen, zagen de bolsjewieken zich genoodzaakt de uitvoering van hun Partij-richtlijn over de arbeiderslegers van het voorjaar van 1920 uit te stellen.(8) Maar om het hele systeem van militarisering van de arbeid te karakteriseren, is het voldoende erop te wijzen dat de Volkscommissaris van Binnenlandse Zaken, DZERJINSKI, de oprichter en het hoofd van de Tsjeka (later: GPU), werd benoemd tot voorzitter van het Hoofdcomité voor de verplichte arbeid!
Later verdedigde Trotski zich tegen de beschuldiging dat “Trotskisme” juist bestond uit de door hem verordende methoden van burgeroorlog en “militair communisme”, met de vorming van industriële legers en de “militarisering van de arbeid”. Hij noemde die laatste beschuldiging zelfs een “leugen”. Maar zijn verdediging bestaat in wezen slechts uit twee argumenten: ten eerste dat Lenin hem altijd officieel heeft gesteund in deze maatregelen en zijn opvattingen heeft gedeeld (waaraan wij niet twijfelen); ten tweede dat deze maatregelen “onvermijdelijk voortvloeiden uit de omstandigheden van dat tijdperk”.(9) Wij twijfelen ook niet aan de juistheid van de tweede stelling, maar wij vestigen nogmaals de aandacht op het feit dat Trotski – zoals hier is aangetoond op basis van een rijk en ondubbelzinnig geheel aan materiaal – de methoden van het “militaire communisme” bovendien niet slechts beschouwde als noodmaatregelen die door de tijd werden opgelegd, maar als principes aan de hand waarvan de socialistische sociale economie opgebouwd zou kunnen worden. En ondanks al zijn fundamentele overeenstemming met Lenin schijnt de theoreticus Trotski “consequenter” te hebben gehandeld dan de grote echte politicus Lenin soms had gewild. Of hoe verklaart men het oordeel over Trotski in “Lenins Testament” van 25 december 1922, dat hij o.a. “een verregaand zelfvertrouwen en een overschatting van de ambtelijke regeling van de economie” had?(10) Een andere omstandigheid is echter veelzeggend: het waren juist de deskundigen op het gebied van de planeconomie, zoals KRITZMANN en LARIN, die enthousiast het idee oppakten van een wederopbouw van de Russische industrie door middel van de “militarisering van de arbeid”. Van de twee lijkt ons Larin, die tijdens de Eerste Wereldoorlog in ballingschap in Stockholm de Duitse oorlogseconomie bestudeerde, van bijzonder belang. In zijn publicaties in Rusland en daarbuiten stelde hij de Russische verwarring tegenover de Duitse doelmatigheid en verklaarde hij de Duitse oorlogseconomie tot de eerste praktische poging om een collectieve economie op te bouwen! (11) Wanneer we spreken over de periode van het “oorlogscommunisme” in Rusland, moeten we die dus consequent in de eerste plaats opvatten als de eerste poging om de beginselen van het Duitse “oorlogssocialisme” naar Rusland over te brengen, en er kan niet aan getwijfeld worden dat er fundamentele overeenstemming bestond tussen Lenin en Trotski over deze kwestie.(12)
Wordt vervolgd
Bron: Willy Huhn, Trotzki – der gescheiterte Stalin, 1952.
Vertaling: F.C.
[Toevoegingen van de redactie]
NOTEN
1 Antonow-Owsejenko, idem, p. 89–90.
2 Idem.
3 Antonow-Owsejenko, ibidem., p. 92–93.
4 Russische Korrespondenz, 1920, Nr. 6/7.
5 Zie ook: Otto Bauer, Bolschewismus oder Sozialdemokratie?, Wien 1921, p. 59 ff.
6 Franz L. Schulhöfer, idem., p. 75.
7 S. Kamenew, Abriß des Bürgerkrieges, im Jahrbuch für Wirtschaft, Politik und Arbeiterbewegung, 1922/1923. (zie ook mijn essay: Lenins Staatskapitalismus 1917 bis 1922; in: Funken, 2. jrg., Nr. 7 december 1951, p. 3 ff.)
8 Antonow-Owsejenko, p. 93–94.
9 Leo Trotzki, Die wirkliche Lage in Rußland, idem., p. 216–218.
10 Geciteerd uit Trotski, Die wirkliche Lage in Rußland, idem, p. 256. – In twee andere vertalingen die mij nog ter beschikking staan, staat dienovereenkomstig: “Hij onderscheidt zich eveneens door een te groot zelfvertrouwen en door de neiging zich te veel te laten leiden door de administratieve kant van de zaak.” In: Die Aktion, Herausgeber Franz Pfemfert, 1928, Heft 10/12, p. 201; Leo Trotzki, Wer leitet heute die kommunistische Internationale?, Berlin-Wilmersdorf 1920. „Anhang“, p. 49.
11 Ruth Fischer, Stalin und der deutsche Kommunismus, Verlag der Frankfurter Hefte, Frankfurt/Main. Duitse uitgave van de in 1948 verschenen US-amerikaanse eerste uitgave, z.j., p. 197.
12 Zie ook mijn essay: Lenins Staatskapitalismus 1917 bis 1922; in: Funken, 2. jrg., Nr. 7 december 1951, p. 3 ff..