Tweede aflevering van het artikel Trotski en het radencommunisme door de Groep van Internationale Communisten in verschenen in Radencommunisme, augustus en september 1938.
III
De tegenstelling tussen de bolsjewistische opvatting van Trotski en die van het radencommunisme bestaat daarin, dat hij de arbeidersklasse verdeelt in een bekwame leidende voorhoede en de meelopende volgende massa, terwijl wij menen, dat zij alleen overwinnen kan door als een gesloten eenheid op te treden.
Maar gaan wij daar niet te veel van de illusie van de gelijkheid van de arbeiders uit? Bestaan er tussen hen niet zó grote verschillen in aanleg, bekwaamheid, karakter dat zij onmogelijk allen tegelijk tot revolutionair inzicht en handelen kunnen komen, dus dat vanzelf een kleine keurbende [korps van de beste militairen] moet voorgaan en leiden?
Natuurlijk is het waar, dat de arbeiders, evenals alle mensen, ongelijk in persoonlijke eigenschappen, bekwaamheden, intelligentie, moed volharding zijn. Die het vlugst van geest zijn zullen het snelst nieuwe inzichten in zich opnemen, de dappersten zullen het eerst bereid zijn tot actief optreden. Zij zullen de voorgangers [voorop lopenden] zijn, aan de anderen inzicht en raad geven, ze opwekken en aansporen, in acties als leiders optreden.
Het verschil met de ontaardingsvormen van de oude arbeidersbeweging is, dat zij geen beroepsleiders zullen zijn, dat zij zich niet als leidende groep afzonderen, voor wie het “leiden” een vak wordt met eigen belangen en die “leiders” met machtsmiddelen blijven, al zijn ze in inzicht bij de anderen achter geraakt.
Elke grote arbeidersgroep, zoals het personeel van een grote onderneming, bestaat uit personen van de meest verschillende aanleg en eigenschappen. Maar zij moeten tenslotte als één lichaam, als vast verbonden eenheid optreden. Dus moeten zij hun inzicht en wil tot overeenstemming brengen; wie het beste alles overziet moet de anderen overtuigen, de vurigsten moeten meeslepen, de voorzichtigen hun vrees overwinnen; als samenvatting van de werking van de economische krachten op al deze bestanddelen van het geheel komt de daad tot stand.
Nu kan men de vraag stellen: Zou het niet beter zijn, dat de bekwaamste, verst vooruitziende personen beslisten en de anderen, die anders toch maar tegenhouden, blindelings volgden?
Maar dan moet het antwoord zijn: Het gaat in de strijd van de arbeiders niet om één daad, niet om één sprong, die gewaagd moet worden en waarmee de strijd dan beslist is; het gaat om voortgezet worstelen, om volhouden en het hoofd bieden aan steeds nieuwe moeilijkheden en problemen, en daardoor rijp worden voor de taak van volkomen organisatie van de maatschappij.
Daarbij komt het aldoor en overal op de kwaliteit van ieder aan; steeds kan alleen zoveel bereikt worden als met de innerlijke kracht van de gehele klasse overeenkomt.
Het is een strijd om het leven, om het bestaan zelf; die kan men niet voeren in goed geloof dat een ander, een knappe leider, het wel weten zal.
De wetenschap van de biologie leert dat bij een bepaalde soort (dus ook bij de mens) elke eigenschap bij de verschillende individuen in verschillende graden voorkomt, een gemiddelde graad het meest, sterkere en zwakkere graden wat minder, en de allersterkste en allerzwakste graden veel zeldzamer. De grote massa met normale intelligentie, een gemiddelde graad van inzicht, bekwaamheid, moed en andere eigenschappen bepaalt door de wijze waarop de grote economische en politieke crisissen op haar inwerken en zij daarop reageert, het verloop van de wereldontwikkeling.
De burgerlijke sociologie van de 19e eeuw haalt de grote mannen, de kopstukken naar voren, aan wie zij de vooruitgang voornamelijk toeschrijft; deze kleine minderheid van bovenuit stekende toppen stelt zij tegenover de grote massa van tragen, dommen, onverschilligen en onbegaafden, die passief de geschiedenis ondergaan.
Het is wel duidelijk, dat deze manier van de mensheid verdelen slechts een weerspiegeling is, en een rechtvaardiging moet zijn, van het feit, dat een minderheid als heersende klasse de grote massa onderworpen houdt en uitbuit.
De uitstekende bekwaamsten worden rijk, de onbekwame massa blijft arm. Dit is niet het eerste en enige geval, dat als uitvloeisel van een eeuwige natuurwet wordt voorgesteld, wat alleen maar een maatschappelijk, dus voorbijgaand feit is. Deze burgerlijke omvorming van het biologische feit van de onderlinge verschillen tussen de mensen is ook de basis van de bolsjewistische leer – met dit verschil, dat wie voor de bourgeoisie de “besten” zijn, voor Trotski de slechtsten zijn. Ook zijn “voorhoede” van besten, die de onbekwame massa leidt en voor haar denkt, is in beginsel en kiem een nieuwe heersende klasse.
Steeds zullen onder de arbeiders, als onder elke klasse, sommigen begaafder en bekwamer zijn, zich sneller van nieuwe toestanden en noodzakelijkheden bewust worden, van wie door propaganda en voorbeeld een grote stuwende revolutionaire kracht op de anderen kan uitgaan. Wanneer dezen zich nu tot een groep, een partij verenigen, die zich steeds vaster organiseert als voorhoede tegenover massa, dan treedt bij hen steeds meer een verschil in karakter ten opzichte van de massa op.
Vooral bij de leiders, die dan beroepsrevolutionairen worden; hun levensomgeving en daarmee ook hun geestelijk milieu. Waar de indruk [onderdrukking] en de onvrijheid zeer groot zijn, en zij dus veel in het geheim moeten werken, ontwikkelt zich een samenzweerdersmentaliteit, zoals dat algemeen was in de geschiedenis van de burgerlijke revoluties.
Zij zien zeer sterk de noodzakelijkheid van revolutie en praten aldoor over revolutie, de daaraan aansluitende ontwikkelingsmogelijkheden treden als een bijna tastbare realiteit voor hun geest, zij trachten de ontwikkeling te versnellen, en zien dan de onverstoorbare passiviteit van de massa’s als iets onnatuurlijks [natuurlijks?], als een achterlijkheid door minderwaardige eigenschappen.
Deze massa’s leven echter in de werkelijke wereld, ze voelen direct, instinctief de macht van het kapitaal zowel als hun eigen onrijpheid, die niet door een paar vlammende oproepen weg te nemen is, maar alleen door actie en strijd, wanneer die hun door een sterkere druk van het kapitaal opgedrongen wordt.
Zo leeft de “voorhoede” in een andere wereld dan de massa; hun verschil in denken en voelen is niet maar enkel een verschil in sterker of minder sterk de nieuwe groeiende maatschappelijke werkelijkheid bewust te worden, maar ook steeds meer de werking van een verschillende werkelijkheid.
Zulke voorhoede-revolutionairen beschouwen zichzelf als de leiders en bouwers van hun voorgestelde betere toekomstwereld; en wanneer de gehele klasse niet dadelijk volgt, is dit een reden te meer om zich zelf verheven te achten boven de traagheid en ongevoeligheid van de massa’s.
Zij zien niet dat een ander proces, het proces van zelfontwikkeling en zelforganisatie van de massa’s langzaam opkomt, en moet opkomen, als wezenlijke grondslag voor de nieuwe maatschappij.
Zij werken dit tegen door hun propaganda, die schijnbaar een sneller, gemakkelijker weg wijst. Zo wordt hun leer een hindernis in de nieuwe oriëntering van de arbeidersbeweging.
Mogen zij in bepaalde ogenblikken als stuwkracht dienst kunnen doen, zo verliezen zij spoedig, juist door hun burgerlijke voorhoede-theorie, voeling met wat als werkelijke revolutionaire kracht in de massa’s opgroeit. Terwijl zij een voorhoede menen te zijn, worden zij steeds meer een achterhoede, niet in staat de werkelijke beweging van de arbeidersklasse te volgen.
Theorie en beweging
Volgens de bolsjewistische leer is het niet alleen een voorhoede, die de arbeiders nodig hebben; maar ook een voorhoede van intellectuelen.
Wij lezen in een ander stuk van hetzelfde bolsjewistisch-leninistisch orgaan (“De R.S.A.P. en de 4e Internationale”, in “de Enige Weg” van 13 April ’38) het volgende:
“Lenin toonde aan dat de theoretische leer van de sociaal-democratie geheel onafhankelijk van de spontane groei van de arbeidersbeweging ontstond, dat zij ontstond als natuurlijk en onvermijdelijk gevolg van de ideeën-ontwikkeling van het revolutionair socialistisch intellect.
Lenin bewees, dat de theorie van het wetenschappelijk socialisme door de meest vooruitstrevende vertegenwoordigers van het burgerlijk intellect onder de arbeiders gebracht werd en steeds weer ingedragen moeten worden, dat alzo ook de revolutionaire partij, die deze naam verdient, niet uit de spontane arbeidersstrijd ontstaat, maar bewust en planmatig geschapen moet worden.”
Dat wil dus zeggen, dat de arbeiders wel uit zich zelf weten te strijden, maar dat socialistisch doel en algemeen begrip alleen van de intellectuelen kunnen komen. De intellectuelen ontwikkelen doel en theorie uit zich zelf, zonder inwerking van de arbeidersbeweging. Zonder deze theoretische hulp van de intellectuelen zouden de arbeiders als ‘t ware in mist en duisternis er op los slaan, geen doel zien, geen breder inzicht krijgen. En het is niet eens voldoende, dat Marx en Engels, ééns voor goed de socialistische theorie ontwikkelden: Deze blijft toch voor de arbeiders onbereikbaar, als niet socialistische intellectuelen steeds opnieuw deze theorie onder hen propageren.
Er is in deze opvattingen steeds een kern van waarheid, die, omdat ze toch maar heel beperkt is, tot een schijn van waarheid wordt.
Niemand onder ons, die de grote waarde en de fundamentele betekenis van het Marxisme, de theorie van Marx en Engels, voor de arbeidersbeweging betwijfelt. En dikwijls ging ook de eerste propaganda van deze theorie van intellectuelen uit.
Maar is deze theorie als een gave van buitenaf, uit de wereld van het burgerlijk intellect, tot de arbeiders gekomen?
Iedereen, die maar iets met de geestelijke ontwikkeling van Marx en Engels bekend is, weet dat zij begonnen als burgerlijke revolutionairen, die daarop door de invloed van het Franse socialisme en van de Engelse arbeidersbeweging in een nieuwe richting gestuwd werden. Zonder de geweldige klassebewegingen van de Engelse arbeiders, de massale stakingen en demonstraties verbonden met de strijd van het Chartisme, zouden zij nooit tot hun opvatting van de omwenteling van het kapitalisme door middel van de proletarische klassestrijd hebben kunnen komen.
Dat Lenin dit niet zag, lag ten eerste daaraan, dat hijzelf nooit dit kernpunt van het Marxisme – dat de ideeën door de materiële wereld, door de maatschappij met haar klassenstrijd bepaald worden – in zich heeft opgenomen, en dus kon menen dat nieuwe ideeën in de koppen van de intellectuelen konden ontstaan. En ten tweede lag het daaraan, dat hij de gehele arbeidersbeweging beoordeelde naar Rusland, waar inderdaad sinds 1900 het socialistisch intellect, gevoed met Westerse theorie, aan de volkomen onwetende, maar spontaan zich verzettende arbeiders, het socialisme moest brengen.
Het ontstaan van de socialistische theorie is juist een treffend voorbeeld van de onderlinge beïnvloeding van praktijk en theorie – hoe uit de praktijk van leven en strijd nieuwe theoretische inzichten ontstaan, en hoe deze weer bevorderend op de praktijk terugwerken.
Maar men moet deze toch niet als twee geheel verschillende, tegenover elkaar staande dingen beschouwen. Met de tegenwoordig ver doorgevoerde specialisering van hersenwerk en handenwerk meent men soms dat de ene soort mensen, de intellectuelen, alleen met hun hoofd, en de andere soort, de arbeiders, alleen met hun handen kunnen werken.
Dus, op de beweging toegepast, dat de éne soort alleen met de vuist erop los slaat, en de andere soort, in een studeerkamer gezeten, alleen maar denkt en theoretiseert en “leiding geeft”.
In werkelijkheid is geen handenarbeid, waarbij, niet evenzeer hersenen nodig zijn – al tracht de fabriek dit te automatiseren; en geen theoretisch werk is zonder gegevens van de praktijk mogelijk.
Ieder die in de arbeidersbeweging werkt, denkt er ook over na, vormt algemenere gedachten, die hem leiden bij zijn handelen; hij vormt en volgt een theorie; moge deze meer of minder primitief zijn.
Het is dan ook niet juist, dat de socialistische gedachte alleen van buitenaf, van de burgerlijke intellectuelen gekomen is; in de eerste helft van de 19e eeuw waren het dikwijls juist arbeiders, die in zelfstandige geschriften het communisme verkondigden. Het spreekt toch ook vanzelf, dat in een opkomende en groeiende kapitalistische maatschappij, overal, in allerlei kringen, nieuwe gedachten ontspringen, en daaronder vele communistische en socialistische.
Onder alle klassen – en niet enkel onder de intellectuelen – komen personen voor, die met helder verstand hun wereld opnemen en overdenken, regel en zin in de ontwikkeling zoeken, theorieën opstellen. Intellectuelen hebben daarbij voor, dat zij gewend zijn met abstracte algemene begrippen te werken, en dus beter algemene wijde samenhangen in de vorm van logisch opgebouwde theorieën kunnen geven en met andere theorieën vergelijken; maar daarvoor moeten zij dan ook meestal de gegevens uit de denkbeelden van anderen, niet uit eigen levenservaring halen.
Van deze gehele geestelijke beweging, die de maatschappelijke beweging vergezelt, worden later vaak alleen de einduitkomsten, de meest omvattende theorieën en haar opstellers genoemd; en zo schijnt het alsof dezen de gehele theorie uit hun kop alleen haalden, en vergeet men alle tussenliggende gedachtewerk, waaraan honderden en duizenden in allerlei graden en vormen deelnamen.
En al deze denkbeelden en ideeënstelsels worden dan weer in de strijd gebruikt, overal vandaan gehaald, waar maar een bruikbare gedachte te vinden is; of deze van een arbeider, een schoolmeester, een geleerde afkomstig is, doet er niet toe. Daarbij zal het vaak voorkomen, dat een opkomende arbeidersbeweging een primitievere theorie toepast, die bij haar beginnend begrip past, en de veel betere volmaaktere theorie links laat liggen, die ze eerst in een later stadium ten volle zal kunnen gebruiken.
De toevallige omstandigheid dat een eeuw geleden een zo geniale kop als Marx zich in de maatschappelijke strijd wierp, in die begintijd reeds helder de toekomstige rol van de arbeidersklasse voorzag, en een zo diepgaande theorie van de maatschappij ton opbouwen, heeft gemaakt, dat in de latere tijden altijd “de theorie” als een volmaakte leer tegenover de ploeterende, moeilijk opklauterende en telkens struikelende praktijk van de arbeidersbeweging gesteld werd.
Ook daardoor ontstaat de schijn, alsof de communistische theorie aan de anders hopeloos worstelende onwetende arbeidersklasse, als een geschenk uit een vreemde andere wereld aangeboden wordt.
Hierbij wordt dan uit het oog verloren, hoezeer deze theorie in haar ontstaan berustte op de praktijk van een massale arbeidersbeweging en op een rijke literatuur van daarmee verbonden nieuwe gedachten.
Als deze persoon er eens niet geweest was, zou dezelfde theorie ook ontstaan zijn, maar moeizamer, later, bij stukjes en beetjes door verschillende personen, niet zo helder en zo mooi als een samenhangend geheel.
Want aldoor houden denkende koppen zich bezig met de praktische vraagstukken van hun leven en leiden theoretische leringen af, en aldoor grijpen de arbeiders in hun strijd naar alle leringen, waaruit zij menen verheldering te kunnen putten.
Bovendien moeten wij bij dit spreken over intellectuelen twee verschillende betekenissen van dit woord goed uit elkaar houden. Wij spraken hier steeds van mensen met intellect, zoals ze onder alle klassen voorkomen. Maar daar wordt dan mee vereenzelvigd de bijzondere klasse van de intellectuelen, die een bepaalde maatschappelijke functie vervult, en vooral in het moderne groot-kapitalisme een steeds belangrijker plaats inneemt.
In de burgerlijke revoluties speelden de intellectuelen als klasse steeds een belangrijke rol als leiders, theoretici en woordvoerders; want deze revoluties openden ook voor hen vrije baan in een zich ontwikkelend kapitalisme.
Dezelfde rol speelden ze in de Russische revolutie, en ook in dit geval streden ze voor hun eigen toekomst als leidende klasse. Deze rol wil het bolsjewisme-leninisme [Trotskisme] hun ook voor de proletarische revolutie toebedelen, en daartoe moet dan het betoog dienen, dat de arbeidersklasse voor haar bevrijdingsstrijd theorie nodig heeft, die haar alleen door de intellectuelen gebracht kan worden.
Van die zijde wordt aan de radencommunisten als een bekrompenheid aangerekend, dat zij de intellectuelen wantrouwend buiten willen sluiten. Daaraan is dat waar, dat het radencommunisme zeer scherp het verschil in maatschappelijk doel ziet, dat arbeiders en intellectuelen, krachtens plaats en wezen van hun klasse, zich moeten stellen; en dat het klassedoel van de intellectuelen neerkomt op instandhouding van uitbuiting en klasseheerschappij.
Wat echter de plaats van de enkele personen als deelnemers aan de strijd betreft, bestaat het vraagstuk voor het radencommunisme niet. Want haar grondbeginsel is, dat de arbeiders zelf over al hun collectieve daden en strijdacties moeten beslissen.
Zouden de arbeiders, als de uitvoerende krachtige vuisten, handelen op gezag van de denkende hoofden van hun leiders, dan zou het er op aankomen, wat voor soort die leiders zijn; dus dat die gedachten niet, b.v. bij intellectuelen, bepaald kunnen worden door andere levensomstandigheden en belangen dan de hunnen.
Maar wanneer ze niet op gezag van anderen handelen: doch alleen op grond van eigen inzicht, van wat ze zelf begrijpen en beheersen, dan is het hun zaak, zich zo alzijdig mogelijk een goed begrip te vormen.
Van welke kant ook de verheldering gehaald wordt, zij zijn zelf aansprakelijk en volgen het inzicht, dat zij zich zelf verworven hebben.
Wij komen op dit vraagstuk in een volgend artikel nog nader terug.
(vervolg)
Zie ook:
WILLY HUHN: TROTSKI – DE MISLUKTE STALIN
Deel 1 van 26 van de eerste Nederlandse vertaling van dit boek van de Duitse radencommunist Huhn. Hfdst. 1 Trotski en de proletarische revolutie I. [Van Narodniki tot beginnende sociaal-democratie in Rusland] Willy Huhn: Trotski – de mislukte Stalin
SPARTACUS (1946): EEN AAN LEON TROTSKI TOEGESCHREVEN TESTAMENT
Trotski’s standpunt over de Sovjet-Unie als een gebureaucratiseerde arbeidersstaat, bracht na zijn overlijden de “IVde Internationale” tot deelname aan de Tweede Wereldoorlog aan de zijde van Rusland en de geallieerden. In 1947 dook een aan Trotski toegeschreven document op, waarin deze zijn standpunt lijkt te herzien. De Communistenbond “Spartacus”, voorgekomen uit het MLL-Front, publiceerde in […] Spartacus (1946): een aan Leon Trotski toegeschreven testament
Na de Tweede Wereldoorlog dook in Nederland Spartacus op uit de illegaliteit als één van de weinige groepen over de hele wereld die de strijd van de arbeidersklasse tegen alle imperialistische kampen naar voren brachten, dus zowel tegen fascisme, als tegen burgerlijke democratie en tegen stalinisme. Daarbij stonden ze ook tegenover het Trotskisme van de […] Spartacus en het Trotskisme