Door Nick Chavez

Ik ben ingenieur. Onlangs heb ik een handelsbeurs bijgewoond die gericht was op de productie van kunststoffen. Net als de meeste andere aanwezigen waren mijn collega’s en ik aanwezig om op de hoogte te blijven van de stand van zaken in de kunststoffenindustrie, die specifiek betrekking heeft op de producten die wij voor onze werkgever ontwikkelen. De vloer van de conventie was bezaaid met uiterst artistieke robotarmen, logge spuitgietmachines, aanpasbare inline verpakkers, geavanceerde SLA-printers, bliksemsnelle flessenvullers, en allerlei andere soorten productierobots waarvan de sterallures van de verkopers op niets anders uit waren dan een deel van het investeringsbudget van onze werkgever.
Net zo talrijk waren de stands die reclame maakten – in verschillende mate van explicietheid – voor de toegang tot goedkope productiearbeid. Aanhangers van de industriële ontwikkeling in bepaalde landen vertelden hoe onze productiebehoeften goedkoop en doeltreffend kunnen worden vervuld door hooggeschoolde maar laagbetaalde arbeiders in Latijns-Amerika of het Caribisch gebied. Chinese en Taiwanese bedrijven maakten reclame voor industrieprodukten tegen spotprijzen, met de implicatie dat het niet noodzakelijk het produkt is dat de aandacht moet trekken, maar veeleer de toegang tot goedkope high-tech arbeidskrachten. Noordamerikaanse en Europese bedrijven verzekerden ons dat hun wereldwijde netwerken van fabrieken, of die zich nu in Maleisië, Costa Rica of de Amerikaanse roestgordel bevinden, aan onze technische, financiële en logistieke behoeften konden voldoen. De diversiteit van de boodschappen had een duidelijke eenheid: verbeter uw productie door controle uit te oefenen over de arbeidskrachten die uw product bouwen; neem de meest uitbuitbare arbeidskrachten in dienst en rationaliseer hun arbeid via robotisering. Het gemeenschappelijke thema op de conventie waren bedrijfsmodellen die berusten op de controle over arbeiders en hun handelingen. Dit is de essentie van moderne engineering.
Het onderwerpen van techniek aan een marxistische analyse levert complexe resultaten op. De meeste ingenieurs zijn proletariërs: we verrichten arbeid in ruil voor een loon, dat we nodig hebben om ons een comfortabel leven te kunnen veroorloven in het wereldwijde kapitalistische systeem. Desondanks ligt de oorsprong van de moderne techniek evenzeer in het Tayloristische fabrieksmanagement als in de zweterige loonarbeid van de fabrieksvloer. In de sociale totaliteit die het kapitalisme is, worden we tegelijkertijd gedomineerd door de vereisten van de abstracte logica van het kapitaal, terwijl we deze abstracte overheersing ook concretiseren tegenover massa’s andere arbeiders. Dit werpt een moeilijke vraag op voor communistische ingenieurs: aan wiens kant staan we? Om de zaak nog ingewikkelder te maken moeten communisten niet alleen nadenken over de rol die ingenieurs spelen in het kapitalisme, maar ook over de rol die zij zouden kunnen spelen bij de revolutionaire ontmanteling van het kapitalisme, en bij de vestiging van een communistische maatschappij.
Deze vragen zijn het overwegen waard, zelfs nu de werkelijke beweging voor een nieuwe maatschappij nog maar net de historische koers hervat waarvan zij in de loop van de vorige eeuw ontspoord was. Er zijn grenzen aan de bruikbare conclusies die men door nadenken kan trekken; de werkelijke antwoorden zullen alleen worden bepaald door deze beweging in de loop van haar actie om de huidige stand van zaken af te schaffen. Binnen deze grenzen wil ik hier in grote lijnen de dynamiek aangeven die vorm geeft aan de moderne techniek en aan de hand van deze concepten speculeren over wat de toekomst in petto zou kunnen hebben wanneer deze uit het heden te voorschijn komt.
Engineering en arbeidsdeling: productie-activiteit in onze tijd
De kapitalistische automatisering is historisch gezien uniek in haar obsessie met een veralgemeende verkorting van de arbeidstijd per geproduceerd produkt. De arbeidstijd per eenheid wordt verminderd door de complexiteit van de taken die een arbeider tijdens het produktieproces uitvoert, te verminderen. Deze vermindering van de complexiteit van de taken impliceert een arbeidsverdeling waarbij elke arbeider een kleiner aantal taken uitvoert, die nu elk zo eenvoudig zijn dat zij kunnen worden uitgevoerd met weinig of geen risico op productiefouten. Door de noodzaak van complexe handelingen weg te nemen bij de arbeider en die verantwoordelijkheid te leggen bij de aanzienlijk nauwkeurigere, preciezere, betrouwbaardere en volgzamere machine, wordt de van de arbeider vereiste deskundigheid drastisch verminderd. De CNC-draaibank, de spuitgietmachine en de robotlaserlasser van vandaag zorgen voor dezelfde reductie en vereenvoudiging (per eenheid product) als de spinmachine, de stoommachine en de dorsmachine uit vroegere tijden.
Terwijl grote aantallen arbeiders worden ontdaan van de behoefte aan geavanceerde technische kennis (en de daarmee gepaard gaande onderhandelingspositie), is het niet zo dat deze deskundigheid verdwijnt. Zij is gewoon geconcentreerd in het veel kleinere deel van de arbeiders die de machines en processen ontwerpen en configureren om het product te maken. Niet alleen is de deskundigheid over het specifieke produkt in minder handen geconcentreerd, maar er is ook nieuwe deskundigheid vereist voor het ontwerpen, maken en onderhouden van deze machines en processen. Verdere deskundigheid in het ontwikkelen van de wetenschappelijke principes waaruit verdere vooruitgang in produktiekrachten wordt getoverd, wordt ook steeds noodzakelijker. Het domein van de techniek is deze concentratie van technische deskundigheid bij degenen die de machines niet gebruiken om rechtstreeks goederen te produceren, maar die de intellectuele arbeid verrichten om deze machines en processen te ontwikkelen.
Concentratie van technische deskundigheid gebeurt echter niet alleen omwille van zichzelf. Het doel van kapitalistische ondernemingen is het maken van winst. Het “rationaliseren” van het produktieproces impliceert dat deze processen rationeler worden, maar rationeler voor wie, of in welke mate? Rationaliteit wordt hier hoofdzakelijk gedefinieerd in termen van geld dat wordt verkregen voor de aandeelhouders van de onderneming. Hoewel het doorgaans niet de verantwoordelijkheid van ingenieurs is om de financiën van een bedrijf te beheren, staat het werk van ingenieurs die zich bezighouden met de productie van basisproducten uiteindelijk toch in dienst van het bedrijfsresultaat, hetzij door inkomsten te genereren, hetzij door kosten te besparen. Ingenieurs die zich bezighouden met de productie van basisproducten vergaren technische expertise terwijl ze die onttrekken aan gewone arbeiders, omdat de concentratie van expertise van cruciaal belang is voor de voortdurende verfijning van de productiemiddelen, die op haar beurt weer van cruciaal belang is voor het blijven maken van winst. Het is precies op dit kruispunt van het technische met het financiële dat de verreikende sociale effecten van ingenieurs het duidelijkst zijn.
Ingenieurs die betrokken zijn bij het produktieproces van goederen kunnen ruwweg in twee categorieën worden verdeeld: zij die het produkt zelf ontwerpen en ontwikkelen, en zij die het produktieproces ontwikkelen en controleren dat het produkt tot fysieke wasdom brengt en op de markt brengt.
De laatste groep, met titels of functieomschrijvingen als “productie-ingenieur”, “proces-ingenieur” of “industrieel ingenieur”, is degene die het werk verricht dat het meest zichtbaar de dynamiek van polariserende technische expertise in stand houdt. Wat deze ingenieurs precies doen, varieert naargelang van het soort produkt dat wordt geproduceerd, de specifieke activiteiten en cultuur van het bedrijf in kwestie, en hun specifieke functieomschrijving. Dit omvat, maar is niet beperkt tot: het creëren van werkinstructies, het ontwikkelen van schriftelijke normen, het uitvoeren van statistische analyses van tijdsbesteding of materiaalverspilling, het selecteren en kwalificeren van machines voor gebruik door arbeiders, het definiëren van processen die de arbeider moet volgen, het ontwerpen van mallen en armaturen om de productie te versnellen of de herhaalbaarheid te verbeteren, het beheren van kwaliteitscontrole, het oplossen van productieproblemen/stilstanden, het coördineren met externe leveranciers, het traceren van materialen, het bepleiten van productiemogelijkheden voor ontwerpers, en het opleiden van arbeiders. Deze ingenieurs staan dicht bij het productieproces zelf en bevinden zich dus dicht bij het punt waar de abstracte behoeften van het kapitaal en de concrete onderwerping van de arbeider, de technicus of de operator elkaar ontmoeten. De voortschrijdende mechanisering en automatisering ontneemt de arbeiders hun deskundigheid en know-how als een noodzakelijk bijproduct van de vereenvoudiging van hun werk in het streven naar winst. Deze deskundigheid, die nu geconcentreerd is in de handen van ingenieurs, wordt door hen gebruikt om ervoor te zorgen dat de maximale hoeveelheid arbeidswaarde wordt onttrokken aan elke eenheid arbeidstijd die door de arbeider wordt besteed, hetgeen zich materialiseert in een maximalisatie van het onttrokken geld per eenheid arbeidstijd. De betrokken ingenieurs en arbeiders zien dit gewoonlijk echter niet direct zo, maar begrijpen het meestal in termen van “afvalvermindering” (verspilling van materiaal of tijd), “vereenvoudiging” of anderszins “voortdurende verbetering”/”kaizen”, zoals het in het jargon van Lean manufacturing wordt genoemd.
Ingenieurs in de andere groep, die “ontwerpingenieur”, “R&D- of O&O-ingenieur”, “produktingenieur” of “systeemengineer” kunnen worden genoemd, spelen een subtielere, maar even belangrijke rol bij de handhaving van de technische arbeidsverdeling. In sommige industrieën omvat deze groep ook wetenschappers wier expertise nodig is voor productontwikkeling. Deze ingenieurs hebben misschien niet direct bemoeienis met het productieproces en zijn dus niet direct verantwoordelijk voor het uitvoeren van de overheersing door het kapitaal van arbeiders, technici en bedieners, maar zij bestendigen die dynamiek op een meer abstracte manier van een afstand.
Het specifieke karakter van een voorwerp dat in een kapitalistische economie voor de verkoop wordt geproduceerd, heeft zowel een concrete component (zijn praktische nut/toepassing) als een abstracte component (zijn nut voor de kapitalist: dat het voor geld kan worden verkocht). Het is gemakkelijk om het concrete gebruik van een goed en zijn abstracte verkoopbaarheid te zien als liggend op (kwalitatief) orthogonale [loodrechte] assen die elkaar bij het artikel in kwestie snijden, maar deze abstractie miskent het grotere plaatje. In werkelijkheid zijn de concrete en abstracte kenmerken van een handelsartikel meer te vergelijken met twee strengen die samen tot een touw worden gevlochten, waarbij de twee fundamentele aspecten van het handelsartikel een verstrengeld geheel vormen. Een goed heeft alleen abstracte waarde, d.w.z. is verkoopbaar, omdat het een concreet, niet-abstract, gebruik heeft. Een paar schoenen verkoopt omdat mensen ze kunnen en willen dragen. Een artikel zou niet worden vervaardigd als de kapitalist niet verwachtte dat het zou verkopen, en goederen verkopen alleen als iemand ze wil kopen, wat alleen gebeurt als het artikel een doel dient of een behoefte vervult voor de koper. Dat het nut van een goed doorslaggevend is voor de marktwaarde ervan is duidelijk, maar de bepalende relatie die de abstracte waarde heeft met het concrete nut van een goed is dat minder. Immers, geproduceerde goederen waren zeker nuttig vóór de historische veralgemening van de warenproductie en de daarmee gepaard gaande met de economie-bemiddelende abstracte waarde, dus hoe kan abstracte waarde een bepalende rol spelen in het concrete karakter van een waar?
Voor de kapitalist is het belangrijkste aspect van een goed dat het voor geld kan worden verkocht. In tegenstelling tot de ingenieur, die zich in de eerste plaats bezighoudt met het uitgeven van geld om van materialen handelswaar te maken, is de aandeelhouder van een bedrijf bezig met het gebruiken van handelswaar om geld om te zetten in een grotere som geld. Winst is niet alleen het gevolg van de productie van een goed, maar de reden om het überhaupt te produceren. De eigenaar van kapitaal moet dat kapitaal inzetten voor het maken van winst, en dus meer kapitaal vergaren, als hij niet wil worden weggeconcurreerd door andere kapitalisten. Voor zover kapitaal wordt geïnvesteerd in de produktie van goederen, moet de produktie van de goederen worden ondernomen op een wijze die beantwoordt aan de behoeften van het kapitaal, d.w.z. op een wijze die de opbrengsten maximaliseert en de kosten minimaliseert, ten einde een zo groot mogelijke winstmarge te bereiken. De behoeften van het kapitaal zijn overal in goederen verankerd, of het nu gaat om consumptiegoederen of om producten die van de ene industriele laag aan de andere worden verkocht. Enkele veel voorkomende en zichtbare voorbeelden hiervan zijn de geplande veroudering van consumentenelektronica, het gebruik van inferieure (goedkopere) materialen, en onderlinge onverenigbaarheid van functioneel gelijksoortige produkten als gevolg van verschillen in eigendomsrechten. De dynamiek gaat echter dieper dan dit. Alle goederen die worden vervaardigd, moeten eerst worden ontworpen, en bij het ontwerp van goederen moet rekening worden gehouden met het fabricageproces. Een goede ontwerpingenieur is vertrouwd met de processen die nodig zijn om zijn ontwerp te vervaardigen en kan dus de hoeveelheid geld die aan fabricagekosten wordt besteed tot een minimum beperken zonder de bruikbaarheid van het produkt in gevaar te brengen. Een bewerkt onderdeel dat minder op een freesmachine hoeft te worden ingesteld, een kunststof onderdeel dat zo is gevormd dat een maximale hoeveelheid kan worden gemaakt uit één enkele spuitgietmatrijs, en een elektrische assemblage die is ontworpen om te profiteren van de geautomatiseerde plaatsing van onderdelen, vereisen allemaal dat de ontwerpingenieur het fabricageproces voldoende begrijpt om maximaal voordeel te halen uit de gerationaliseerde productieprocessen die zijn ontwikkeld door productie-, industriële en procesingenieurs.
Een koekje van eigen deeg
Ingenieur zijn in de warenproductie betekent een dubbele rol spelen in het kapitalisme. De inzet van wetenschap en technologie om het industriële werk te stroomlijnen gaat ondubbelzinnig gepaard met lagere lonen, minder autonomie op de werkplek, verveling en saaiheid op de werkplek, en een algehele vermindering van de kwaliteit van leven voor grote aantallen arbeiders. In die zin zijn ingenieurs bondgenoten van het management en staan zij abstract op één lijn met het kapitaal als sociale kracht. Ingenieurs zijn echter ook arbeiders. Wij werken in ruil voor geld, dat we zoeken om in dezelfde behoeften te voorzien die ieder ander heeft. Aangezien ons werk uiteindelijk in dienst staat van winst, zijn we niet immuun voor de rationaliserende dynamiek die we andere arbeiders aandoen. Technisch werk is verdeeld in verschillende disciplines en gradaties, met als gevolg dat men vaak repetitief, saai en gestructureerd werk toegewezen krijgt dat buiten de controle valt van de ingenieur die het uitvoert. Dit komt nog bovenop het laagwaardig sociaal geweld dat inherent is aan het werk, zoals verplicht overwerk (vaak zonder extra loon), stagnerende lonen, ontslagen, frustrerend woon-werkverkeer, opdringerige tijdregistratie, mishandelende bazen, en onbekwaam of vijandig HR-personeel.
De rationalisering van ingenieurswerk wordt ontegenzeggelijk ingegeven door de logica van het kapitaal, dat winst nastreeft. Deze logica, niet alleen in de ingenieurswereld maar ook in andere sectoren van de maatschappij, ondermijnt zichzelf vaak door opkomende fenomenen te cultiveren die de sociale structuren die hen in de eerste plaats hebben voortgebracht, ongedaan kunnen maken. Het komt buitengewoon vaak voor dat ingenieurs van allerlei aard het gevoel hebben dat hun werk wordt belemmerd door de organisatiestructuur of -dynamiek van het bedrijf waarvoor zij werken, vooral in grotere bedrijven waar er een striktere verdeling is van het ingenieurswerk en van de arbeid in het algemeen.
Een strikte verdeling tussen ingenieurstaken (bijvoorbeeld elektrisch ontwerp versus mechanisch ontwerp, of procestechniek versus kwaliteitscontrole-techniek) zorgt ervoor dat de tijd van de ingenieur wordt besteed op een manier waarop het management een sterke controle heeft, hetgeen noodzakelijk is voor de voltooiing van grote projecten waarbij veel mensen betrokken zijn. Deze arbeidsverdeling ondermijnt echter tegelijkertijd het vermogen van een bedrijf om de beste kwaliteit werk uit zijn ingenieurs te halen. Het komt zeer zelden voor dat een ingenieur slechts een klein kennisgebied hoeft te begrijpen om zijn werk naar behoren te kunnen doen. De overgrote meerderheid van ingenieurs heeft veel baat bij bekendheid met de andere technische taken die bij de produktie van een produkt een rol spelen, vooral die welke in het produktieproces naast de hunne liggen. Een onderzoekingenieur/wetenschapper moet voldoende inzicht hebben in de praktische behoeften van het vakgebied om ervoor te zorgen dat hun onderzoek en bevindingen nuttig en toepasbaar zijn. Een ontwerpingenieur moet voldoende inzicht hebben in de fabricageprocessen en de toepassing van zijn ontwerp om ervoor te zorgen dat het kostenefficiënt te vervaardigen is en kan worden gebruikt zoals bedoeld. Evenzo kunnen de fabricage-ingenieur en de toepassingsingenieur hun werk niet naar behoren doen als zij de ontwerpintentie niet begrijpen van het produkt waarmee zij werken. Een fabricage-ingenieur moet ervoor zorgen dat de fabricage waarop hij toeziet in staat is producten voort te brengen die werken zoals bedoeld, en de applicatie-ingenieur kan niet de beste producttoepassing voor de klant ontwikkelen als hij geen volledig inzicht heeft in de mogelijkheden en beperkingen van het ontwerp. De beste manier voor deze ingenieurs om de pertinente details van elkaars werk te begrijpen, is door rechtstreeks bij elkaars werk betrokken te zijn, zodat zij er een sterk intuïtief begrip van kunnen ontwikkelen. Dit stelt het management voor een probleem: ingenieurs te veel vrijheid en autonomie geven maakt het moeilijk om het karakter en de tijdslijn van wat geproduceerd wordt te controleren, maar iedereen vastketenen aan zijn hokje en eisen dat alle communicatie via het management verloopt, zal snel de doodsteek betekenen voor zowel de doeltreffendheid als het moreel van de ingenieurs. Een goede manager is in staat om deze spanning in evenwicht te houden; de taakverdeling maakt het echter moeilijk voor ingenieurs om op een zinvolle manier te interageren met andere afdelingen, vooral in grotere bedrijven.
Hierin ligt de sleutel tot het disfunctioneren van ingenieurs onder het kapitalisme: kapitaal is tegelijkertijd de drijvende factor achter ingenieurswerk en de voornaamste belemmering om dat werk goed te doen.
Ingenieurs en ideologie
In 2021 leeft vrijwel niemand buiten de invloed van het kapitalisme. Zelfs degenen van wie de arbeid niet volledig geïntegreerd is in de rationaliteit van het kapitaal, moeten nog steeds leven in een wereld die gedomineerd wordt door kapitalistische markten. Na honderden jaren waarin het kapitaal het sociale landschap van de menselijke ervaring in het algemeen en werk in het bijzonder heeft omgevormd, zou het onomstreden moeten zijn om te suggereren dat het kapitalisme de kern vormt van de ingenieursideologie, behalve dat er niet zoiets bestaat als een eenvormige “ingenieursideologie”, want de “ingenieurservaring” is ongelooflijk uitgebreid en divers. Hoewel de in dit hoofdstuk beschreven tendensen een uitvloeisel zijn van de mondiale productiedynamiek, zijn de details meer specifiek voor de techniek in hoogontwikkelde industriële economieën, waarmee ik persoonlijk meer vertrouwd ben.
Hoezeer de subjectiviteit van individuele ingenieurs ook verschilt, het eigenlijke werk van moderne ingenieurs is onlosmakelijk verbonden met de logica van het kapitaal. Ondanks de hoogdravende retoriek van de oplichters uit Silicon Valley, doen ingenieurs niet wat ze doen om positieve veranderingen teweeg te brengen of om de wereld te redden of andere naïeve gemeenplaatsen, zelfs niet als de ingenieur in kwestie oprecht gelooft dat hij dat doet. Zoals eerder is aangetoond, is de techniek vooral een ingewikkelde sociale machine die grote hoeveelheden mensen, intellect, arbeid en macht gebruikt om winst te maken door de creatie en verkoop van goederen. Ingenieurs kunnen de wereld niet vormgeven door de kracht van goede ideeën en slimme engineering; wij vormen de wereld volgens de behoeften van het kapitaal. Zelfs ingenieurs die bij non-profitorganisaties of zelfstandig in hun eigen werkplaats werken, kunnen niet zonder geld, en zelfs dan moeten ze opereren in een wereld die is opgebouwd rond het kapitalisme.
Deze centrale plaats van het kapitaal in de ingenieurswereld is van cruciaal belang om te begrijpen hoe de ideologie van een bepaalde ingenieur wordt gevormd. De bevoorrechte positie die ingenieurs innemen ten opzichte van een groot deel van de beroepsbevolking manifesteert zich vaak in een technocratisch elitisme onder ingenieurs. De verdeling van technische arbeid tussen “geschoolden” en “ongeschoolden” creëert en rechtvaardigt het idee dat ingenieurs intellectueel superieur zijn aan andere groepen van arbeiders. Deze polarisatie van deskundigheid is geen ijzeren wet, maar eerder een tendens. Operators, lijnwerkers en technici vergaren zeer zeker deskundigheid en know-how in het praktische proces van de produktie van basisprodukten. Ingenieurs die goed zijn in hun werk leren de deskundigheid die zich ontwikkelt op de plaats van produktie te respecteren en te raadplegen, omdat het de rationalisatie van “ongeschoold” werk vergemakkelijkt als de ingenieur precies begrijpt wat hij aan het rationaliseren is. De macro-maatschappelijke effecten van dit rationaliseringsproces zijn tamelijk ondoorzichtig voor degenen die er actief aan deelnemen. In plaats daarvan wordt de schijn gewekt van verbetering van de efficiëntie, vermindering van fouten, eliminatie van verspilling, en geldbesparing. Openlijke vijandigheid tegenover de “ongeschoolde” arbeiders wier werk door ingenieurs wordt gerationaliseerd, wordt doorgaans afgekeurd, maar de implicatie achter al deze anders zo positief klinkende omschrijvingen (efficiëntie is goed, nietwaar?) is dat “ongeschoolde” arbeiders een ongewenst onderdeel van het productieproces zijn, en elk succes in het verminderen van hun aantal of hun invloed is een succes voor de ingenieur en voor het bedrijf.
Omgekeerd is het niet ongewoon dat de ingenieurs die het meest verantwoordelijk zijn voor het rationaliseren van de arbeid van andere arbeiders, het meest persoonlijk bevriend zijn met het produktiepersoneel dat “lagere” posities in de produktiehiërarchie bekleedt. Deze ingenieurs, meestal productie-ingenieurs of proces-ingenieurs, komen het best tot hun recht wanneer zij een goed inzicht hebben in het fabricageproces en de menselijke activiteiten waaruit dit bestaat. Veel ingenieurs in deze positie hebben zelf dergelijk werk verricht, hetzij als onderdeel van hun opleiding, hetzij als onderdeel van hun werkzaamheden, voordat zij als ingenieur aan de slag gingen. Zelfs als deze ingenieurs nooit de posities hebben bekleed van de arbeiders van wie zij de arbeid moeten rationaliseren, kan de alleen al de nabijheid van deze arbeiders tijdens de arbeidsuren vaak een gevoel van kameraadschap creëren, omdat de productie- en exploitatieafdelingen vaak tegenover andere afdelingen staan op een manier die lijkt op een bizar afdelingsnationalisme, waarbij tegenstellingen tussen “klassen” (arbeider vs. ingenieur) worden onderdrukt in naam van tegenstellingen tussen “naties” (afdelingen). Dit is natuurlijk een zeer grove analogie, maar wat de arbeiders in de produktie hindert (materiaaltekorten, versnelde tijdschema’s, onverwachte veranderingen, kwaliteitscontroleproblemen), hindert ook de ingenieurs die verantwoordelijk zijn voor het rationaliseren van hun arbeid. Deze bijzondere eenheid tussen arbeiders en ingenieurs kan vaak een even grote invloed hebben op de ideologische schema’s van ingenieurs als het inherent antagonistische rationaliseringsproces.
Ingenieurs zijn niet alleen de kanalen waardoor het kapitaal de fabrieksarbeiders overheerst. Onze eigen status als loonarbeiders brengt tal van subjectiviteitsvormende kenmerken met zich mee tegenover het kapitaal. De werkcultuur varieert drastisch op basis van de locatie, de bedrijfstak en zelfs de individuele plaats van tewerkstelling. Veel ingenieurs die een salaris in plaats van een uurloon ontvangen, genieten geen wettelijke bescherming tegen het feit dat hun werkgever meer uren dan de standaard werkweek eist zonder extra compensatie. De werkverdeling onder ingenieurs leidt vaak tot ongelooflijk saaie werksituaties waarin maar weinig van het talent van een ingenieur wordt benut. Het vermogen van ingenieurs om goed werk te leveren wordt vaak belemmerd door afdelingsgrenzen, bedrijfsbureaucratie, gebrek aan functieoverschrijdende deskundigheid en andere verschijnselen die hun oorsprong vinden in de kapitalistische arbeidsverdeling. Hoewel ingenieurs in vergelijking met de meeste andere beroepen over het algemeen vrij goed worden gecompenseerd voor hun werk, weigeren veel bedrijven om ingenieurs na een aantal jaren dienstverband nog een concurrerend salaris te bieden. Sommige industrieën ondergaan cycli van hoogconjunctuur en laagconjunctuur, waarbij grote aantallen ingenieurs zonder waarschuwing worden ontslagen. Het cruciale belang van ingenieurs voor de productie van basisproducten betekent dat ingenieurs als groep vrijwel zeker nooit te maken zullen krijgen met de mate van mishandeling waaraan het grootste deel van de rest van het proletariaat wordt blootgesteld. Desondanks zijn ingenieurs nog steeds in staat om het antagonisme te ervaren tussen onze positie als arbeiders en de positie van onze bazen als agenten van het kapitaal.
De ideologische facetten van ingenieurswerk zijn vergelijkbaar met het kapitaal zelf, in die zin dat beide abstracte systemen van zichzelf in stand houdende logica’s zijn, die zichzelf reproduceren en ook ondermijnen door dezelfde mechanismen. De manier waarop ons werk aansluit bij de behoeften van het kapitaal houdt ons aan het werk, maar kan dat werk vaak ook miserabel maken.
De toepassing van wetenschappelijke kennis op de verandering van onze wereld is de kern van ingenieurswerk. Dit soort werk vereist vaak creativiteit, intellectuele nieuwsgierigheid, technische affiniteit, zelfstandig denken en passie. Creativiteit en initiatief die rechtstreeks bijdragen tot het bedrijfsresultaat worden meestal aangemoedigd. Een gevoel van nieuwsgierigheid en zelfleren zijn niet alleen nuttig voor ingenieurs, maar vaak ook een vereiste, aangezien de assimilatie van onbekende en technisch uitdagende concepten en vaardigheden vaak noodzakelijk is op de werkplek. Ingenieurswerk smeedt vaak een “can-do”-mentaliteit waarbij elk probleem kan worden opgelost met een methodische aanpak, de toepassing van wetenschappelijke principes en het vermogen om de relevante informatie te leren. Hoewel deze houding doorgaans als wenselijk wordt beschouwd, is zij de keerzijde van andere veel voorkomende gedragingen van ingenieurs die doorgaans door anderen met minachting worden ontvangen. Veel ingenieurs denken dat hun vermogen om technische problemen methodisch aan te pakken op het werk gemakkelijk kan worden overgedragen naar andere gebieden waar zij geen expertise hebben. Hoewel het waar is dat een methodische aanpak en een brede reikwijdte van technische kennis vaak nuttig zijn buiten de werkvloer, slaat deze houding vaak door naar puur sciëntisme. De neiging om complexe problemen samen te vatten in kwantificeerbare variabelen die met wiskundige of wetenschappelijke benaderingen kunnen worden gemanipuleerd, vernietigt heel gemakkelijk de belangrijke nuance die dergelijke problemen in de eerste plaats zo moeilijk op te lossen maakt. Dit is het duidelijkst bij grootschalige maatschappelijke problemen, waar het niet ongebruikelijk is dat ingenieurs, met hun absoluut gebrek aan deskundigheid over de relevante zaken, oplossingen voorstellen die sociale systemen behandelen als bestaande uit isoleerbare en onafhankelijk manipuleerbare onderdelen, waardoor de betrokken factoren worden gereduceerd tot een niveau van eenvoud dat niet langer toereikend is voor de oplossing van het probleem in kwestie. Het vermogen en de autoriteit om technische problemen op te lossen, kweekt vaak een arrogantie waarbij mensen zonder ingenieurs- of wetenschappelijke opleiding niet als even intelligent of bekwaam worden beschouwd als degenen met een dergelijke opleiding. In universitaire ingenieursprogramma’s is het niet ongewoon dat studenten die geen ingenieursopleiding hebben gevolgd, het voorwerp zijn van spottende grappen, en op de werkplek kan deze houding gericht zijn tegen afdelingen die geen ingenieursopleiding hebben. Dit zijn natuurlijk allemaal stereotypen van ingenieurs, en het zou absurd zijn te denken dat ze voor elke ingenieur gelden, maar stereotypen ontstaan over het algemeen niet uit het niets.
In wezen is de geest van een individuele ingenieur net zo waarschijnlijk als die van elk ander individu ideologisch onvoorspelbaar en eigenzinnig. Binnen de subjectiviteit van iemand die zowel een agent als een object van kapitaal is, is er veel ruimte voor sympathie voor het communisme. Voor de ingenieurs die hun technische deskundigheid willen aanwenden voor de legitieme verbetering van de menselijke soort, is hun enige toevlucht de ontkoppeling van kapitaal en techniek, dat wil zeggen hun enige toevlucht de invoering van het communisme.
Ingenieurs en communisme
De relatie tussen ingenieurs en communisme kan worden geanalyseerd in termen van twee verschillende maar verwante categorieën: de rol van ingenieurs bij de revolutionaire vernietiging van het kapitalisme, en hun rol wanneer het communisme eenmaal is gevestigd. Aangezien een georganiseerde revolutionaire beweging die bereid en in staat is het kapitalisme te ontmantelen nog niet bestaat, is veel van deze analyse speculatie. Mijn doel hier is niet om te proberen de toekomst te voorspellen, maar om mogelijke trajecten te belichten voor dynamieken die vandaag bestaan, zodat ze conceptueel van te voren kunnen worden verwerkt, althans rudimentair.
Zoals ik al zei, bestaat er geen eenduidige subjectiviteit van ingenieurs, en dus ook geen direct verband tussen techniek en een mogelijk revolutionair bewustzijn. Wat wel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gezegd, is dat een revolutie zonder een substantiële deelname van ingenieurs gedoemd is te mislukken bij de invoering van het communisme. De materiële basis voor het communisme is niet de woede van de proletariërs of grootschalige onteigening, maar eeuwen van arbeid die nu is belichaamd in de vorm van vast kapitaal: machines, gebouwen, wereldwijde produktie-infrastructuur, en ontelbare goederen. Er schuilt een wrede ironie in het feit dat het communisme mogelijk is gemaakt door de brutale onderwerping van het grootste deel van de wereldbevolking aan loonarbeid, maar het is wel degelijk de massaproductie en de wereldwijde distributiecapaciteit die een gepland maatschappelijk systeem, beheersbaar door het collectieve menselijke verlangen naar welzijn, mogelijk maken. Het kapitalisme heeft de technische middelen geschapen voor een maatschappij die gebaseerd is op de rationele waarborging en uitbreiding van het menselijk welzijn, maar niet noodzakelijkerwijs de sociale vormen die bevorderlijk zijn voor zo’n maatschappij. De techniek, zoals zij thans bestaat, vertegenwoordigt het overgrote deel van de technische kennis die binnen het kapitalisme bestaat, maar is sociaal samengesteld op een zodanige wijze dat zij noodzakelijkerwijs zal worden ontmanteld door de vestiging van het communisme.
De laatste twee decennia is er een wedergeboorte geweest van de massapolitiek, veroorzaakt door de afnemende toegang van de proletariërs tot de middelen van bestaan. Deze strijd markeert het begin van een nieuwe fase in de proletarische activiteit, die kwalitatief verschilt van de massamobilisaties van arbeiders in de 19e en 20e eeuw. In tegenstelling tot veel van deze oudere strijden, vinden de massamobilisaties van vandaag meestal buiten de werkplek plaats en, voor zover zij eisen of specifieke klachten hebben, zijn zij eerder gericht op het gebrek aan middelen van bestaan dan op kwesties in verband met de werkplek of andere zaken die direct verband houden met de kapitalistische produktie-activiteit. De redenen hiervoor vallen buiten het bestek van dit essay; een belangrijke oorzakelijke factor is echter het simpele feit dat een veel kleiner deel van de proletarische wereldbevolking tegenwoordig rechtstreeks werkzaam is in het produktieproces van waren. Dit is de reden waarom veel van de hedendaagse communistische theorieën zich richten op de rol van het bevolkingsoverschot (het groeiende aantal mensen dat overbodig is voor de produktie van goederen) in de strijd en opstand van vandaag; dit is nu de bepalende dynamiek van de proletarische zelfwerkzaamheid. Het problematische aspect van deze dynamiek is dat deze bewegingen niet kunnen toewerken naar het communisme zonder de betrokkenheid van arbeiders met de technische know-how van de warenproduktie en de bereidheid om die know-how in te zetten voor communistische doeleinden.
In de VS, waar ik woon, is er maar weinig sprake van zelforganisatie onder ingenieurs. De laatste jaren zijn er opmerkelijke vakbondsacties geweest onder werknemers in de softwareontwikkeling (inclusief die met de titel Software Engineer), onder meer bij Alphabet (Google), The New York Times en NPR. Hoewel veel van de deelnemers titels dragen die het woord “ingenieur” bevatten, verschillen software-engineering en -ontwikkeling toch sterk van de soorten engineering die in dit essay worden beschreven. Software-ingenieurs spelen zowel de rol van rationaliserende technische expert als die van hands-on vakman die specifieke kennis van het werkmedium (code) hanteert. Een software-ingenieur is, ondanks de titel en het over het algemeen hogere salaris, meer verwant aan een zeer bekwame en creatieve technicus dan aan een ingenieur wiens taak het is om, direct of indirect, “laaggeschoolde” arbeid te bevelen. Pogingen om de traditionele technische arbeidsverdeling in te voeren in de softwarewereld zijn eenvoudig niet erg effectief, omdat software een veel abstractere praktijk is dan de meeste andere vormen van engineering. Engineering maakt gebruik van abstracte concepten om concrete verschijnselen te manipuleren die fundamenteel menselijke arbeidstijd vereisen. Een 3D CAD-model van een machine-onderdeel is abstract, maar de menselijke arbeid die nodig is om het onderdeel te fabriceren is concreet. Een schakelschema is zeer abstract, maar uiteindelijk nutteloos als het niet door een mens die een machine bedient tot een echte printplaat wordt vervaardigd. De processpecificatie voor een fabricagecel bestaat alleen zodat de cel erin slaagt concrete goederen te fabriceren, anders is de specificatie nutteloos. Software daarentegen, met zijn opeenvolgende lagen van talen, compilers en assemblers, is veel abstracter. Hoewel software het natuurkundige verschijnsel beheerst van elektronen die rond computeronderdelen racen, zijn deze concrete processen niet afhankelijk van menselijke arbeidstijd om te kunnen functioneren. Zeker, iemand moest de CPU, het moederbord en het geheugen fabriceren, maar deze arbeid werd gecontroleerd door mechanische, elektrische en produktietechnici. Software heeft de neiging datgene te controleren wat onmenselijk is; het is een instrument dat kan worden gebruikt om zijn eigen ontwikkelingsprocessen te automatiseren. Waar het zijn eigen ontwikkeling niet kan automatiseren, is er niemand meer gekwalificeerd om deze niet-automatiseerbare taken uit te voeren, behalve de software-ingenieurs/ontwikkelaars zelf, aangezien de vereiste deskundigheid vaak te hoog is om het werk door te schuiven naar iemand met minder verstand van zaken. Dit wil niet zeggen dat pogingen tot rationalisatie niet voorkomen. Zij zijn gewoon veel minder doeltreffend dan de pogingen die in het verleden in de produktiesector zijn ondernomen.
Niet alle software bestaat echter in abstracto. Software die is ingebed in machines, of software die wordt gebruikt om het werk van anderen te beheren, functioneert zeker op dezelfde manier als het soort technische abstracties die worden gebruikt om de arbeidsverdeling in andere technische disciplines te verankeren. Machine-gebruikersinterfaces, sorteeralgoritmen voor magazijnen en apps voor het delen van ritten zijn voorbeelden van softwareontwikkeling die absoluut gebruik maakt van abstracties om een technische arbeidsverdeling af te dwingen die in overeenstemming is met oudere technische disciplines. Dit type softwareontwikkeling verschilt van het werk van de softwareontwikkelaars die zich beginnen te organiseren op hun werkplekken.
Anekdotisch kan ik een breuk in de cultuur vaststellen tussen oudere ingenieurs en jongere. Ontevredenheid over arbeidsomstandigheden en compensatie lijkt meer voor te komen bij ingenieurs die eerder in hun loopbaan zijn begonnen. Pensioenen zijn nu uiterst zeldzaam, terwijl ze vroeger heel gewoon waren. Hoewel de salarissen nog steeds hoger liggen dan die van veel andere “beroepsbeoefenaren”, stagneren zij vaak of krimpen zij zelfs in verhouding tot de kosten van levensonderhoud. Het is een publiek geheim dat de enige manier om een aanzienlijke loonsverhoging te krijgen is een bedrijf na een jaar of twee te verlaten voor een ander bedrijf dat meer betaalt, een proces dat men moet herhalen om een salaris te krijgen dat in staat is de mythologische “middenklasse-levensstijl” te bereiken die een ingenieur in vroegere tijden voor zijn (het was bijna altijd een man) gezin als alleenverdiener had kunnen hebben. Een groeiend aantal vrouwelijke ingenieurs krijgt vaak te maken met het seksisme waarvan men zich gemakkelijk kan voorstellen dat het verankerd is in een van oudsher door mannen gedomineerde werkcultuur. Een steeds vijandiger wordende woningmarkt en de vastberadenheid van de werkgevers om de lonen te laten stagneren, maken het voor jongere ingenieurs (eigenlijk voor alle jongere werknemers) een stuk gemakkelijker om het antagonisme tussen henzelf en de aandeelhouders te zien, ook al ligt het eigenlijke werk dat zij verrichten precies in de hoek van big-C Capital.
Afgezien van de vraag hoe ingenieurs zullen deelnemen aan de revolutionaire ontmanteling van het kapitalisme, is er de vraag wat ingenieurs daarna zullen doen. Dit is uiteraard sterk afhankelijk van de specifieke kenmerken van de wereld die de revolutie erft, en kan hier redelijkerwijs niet worden voorspeld. Niettemin is het waarschijnlijk dat de technische arbeidsverdeling zichzelf zal oplossen. De scheiding tussen expertise en praktijk is alleen “rationeel” door de logica van het kapitaal. Gezien de belemmering die deze verdeling vormt wanneer zij steeds verder afbrokkelt, zou de opheffing van het kapitaal noodzakelijkerwijs elke stimulans wegnemen om technische deskundigheid zo strikt op te splitsen. Automatisering, bevrijd van het louter zijn van een werktuig voor het kapitaal, kan worden ingezet om eentonigheid uit te bannen in plaats van het teweeg te brengen in het produktieproces. De vernietiging van veel nutteloze industrieën, van wapenproduktie tot ziektekostenverzekering, zou veel minder praktisch vuil werk betekenen, en de openstelling van leermiddelen voor iedereen die toegang wenst zou zeker het onderscheid tussen ingenieur en arbeider doen verdwijnen. Zij die doen zullen de vrijheid hebben om te denken, en zij die denken zullen in staat worden gesteld om te doen. Dit zal het leven van ingenieurs evenveel verbeteren als dat van ieder ander.
Bron: The Present and Future of Engineers, verschenen in Brooklyn Rail, oktober 2021.