
Het socialistische proletariaat beroemt zich erop een wetenschappelijk inzicht te bezitten in het karakter van de maatschappij, dat voor de heersende klassen en hun meest geleerde vertegenwoordigers verborgen blijft. De leek, die andere dingen te doen heeft, en des te meer de proletariër, die geen algemene opleiding heeft genoten en wiens tijd en energie opgaan aan zware arbeid voor het kapitaal, kan geen wetenschapper zijn; het beste wat hij kan doen, zo lijkt het, is napraten wat anderen hem vertellen.
Deze tegenstrijdigheid ligt ten grondslag aan de aanvallen die de laatste tijd zijn gedaan op het onderwijs in de partij, en in het bijzonder op de partijschool, die een klein aantal pioniers en woordvoerders een diepgaand inzicht in de theorie van het socialisme tracht bij te brengen. Wat heeft de massa met de theorie te maken? Theorie kan alleen zijn voor theoretici, voor specialisten, voor intellectuelen die over de nodige voorkennis beschikken! Wie kan een theorie in haar geheel begrijpen zonder de oorsprong ervan en het verband met andere theorieën te kennen? Maar aangezien een proletariër, zelfs als hij een half jaar op de partijschool doorbrengt, niet tot de studie van Adam Smith en Thomas van Aquino komt is het onmogelijk dat hij de waardetheorie kritisch kan begrijpen en haar kan verdedigen als een zichzelf eigen gemaakte wetenschappelijke overtuiging.
Het socialistische proletariaat beroemt zich erop een wetenschappelijk inzicht te bezitten in het karakter van de maatschappij, dat voor de heersende klassen en hun meest geleerde vertegenwoordigers verborgen blijft. De leek, die andere dingen te doen heeft, en des te meer de proletariër, die geen algemene opleiding heeft genoten en wiens tijd en energie opgaan aan zware arbeid voor het kapitaal, kan geen wetenschapper zijn; het beste wat hij kan doen, zo lijkt het, is napraten wat anderen hem vertellen.
Deze tegenstrijdigheid ligt ten grondslag aan de aanvallen die de laatste tijd zijn gedaan op het onderwijs in de partij, en in het bijzonder op de partijschool, die een klein aantal pioniers en woordvoerders een diepgaand inzicht in de theorie van het socialisme tracht bij te brengen. Wat heeft de massa met de theorie te maken? Theorie kan alleen zijn voor theoretici, voor specialisten, voor intellectuelen die over de nodige voorkennis beschikken! Wie kan een theorie in haar geheel begrijpen zonder de oorsprong ervan en het verband met andere theorieën te kennen? Maar aangezien een proletariër, zelfs als hij een half jaar op de partijschool doorbrengt, niet tot de studie van Adam Smith en Thomas van Aquino komt is het onmogelijk dat hij de waardetheorie kritisch kan begrijpen en haar kan verdedigen als een zichzelf eigen gemaakte wetenschappelijke overtuiging.
Deze bezwaren berusten op een volkomen verkeerde opvatting, die overeenstemt met de bekrompen vooroordelen van een geleerdengilde dat van het praktische leven is afgesloten. De burgerlijke maatschappij heeft theorie en praktijk van elkaar gescheiden en van het cultiveren van theorie, van het intellect, een speciaal beroep van geleerden gemaakt. Zij beschouwen hun intellectuele discipline als iets onafhankelijks, los van de materiële werkelijkheid. Enerzijds betekent dit dat zij de theorie, de wetenschap, als doel op zich nastreven en volledig uit het oog verliezen dat de theorie alleen maar moet dienen om de werkelijkheid te begrijpen. Met “theoretisch inzicht” bedoelen wij altijd een grondig begrip van de praktijk. Elke theorie heeft natuurlijk haar moeilijke en onopgeloste individuele vragen, die worden overgelaten aan het onderzoek van wetenschappers. Maar het doel van de theoretische politiek-economische studie is niet om een geleerde verhandeling te kunnen schrijven over zo’n individuele kwestie, maar om in staat te zijn de raderwerken van de kapitalistische maatschappij te doorzien, zoals noodzakelijk is voor de klassenstrijd.
Anderzijds zijn de specialisten, vooral op het gebied van de geesteswetenschappen, geneigd de ontwikkeling van de wetenschap te beschouwen als een zelfstandige, afzonderlijke, zuiver geestelijke ontwikkeling. Geniale “wetenschapshelden” hebben het bouwwerk van de wetenschap opgetrokken, ieder voortbouwend op het werk van zijn voorganger en de fouten van de oude theorie verbeterend. In deze opvatting moet voor het begrijpen van de ene theorie vooral het begrijpen van de andere en vroegere theorieën noodzakelijk lijken. Wat begrijpt iemand van de waardetheorie van Marx wanneer hij alleen de waardetheorie van Marx kent? vraagt Bernstein. In werkelijkheid is wetenschap gebaseerd op feiten, en kennis van de feiten is belangrijker voor het begrijpen van een theorie dan kennis van andere theorieën. Dit is des te meer waar omdat vroegere economische theorieën een weerspiegeling waren van de toenmalige economische omstandigheden, die verschilden van de onze. De proletariër herkent de waarheid van de economische theorie uit zijn eigen levenservaring, die de feiten van het economische leven vurig in zijn ziel heeft gebrand.
Nu is deze waarheid, dat het proletariaat door zijn klassepositie bijzonder geschikt is om de theorie van de meerwaarde en het kapitaal te begrijpen, bij iedere sociaal-democraat bekend. Daarom zijn de aanvallen vooral gebaseerd op de engere theorie van de waarde. Want aan de ene kant vormt de waardetheorie de basis van de gehele economie van Marx, anderzijds lijkt zij, als moeilijke abstracte theorie, meer geschikt voor academische dissertaties dan voor proletarische breinen. Wie de veelbesproken vragen over welke arbeid eigenlijk waardevormend is en wat onder maatschappelijk noodzakelijke arbeid moet worden verstaan, niet kan oplossen, blijft in feite een onwetende die de basis voor grondige kennis mist!
Wat opvalt aan dergelijke opmerkingen is de burgerlijke opvatting van de waardetheorie. Het antwoord op de vraag waarvoor de waardetheorie moet dienen, is later voor de bourgeoisie en het proletariaat heel verschillend. De bourgeoisie is geïnteresseerd in de vraag waarom goederen zoveel en zoveel kosten; het proletariaat wil weten waar zijn uitbuiting vandaan komt. De bourgeoisie vraagt naar de prijzen van goederen, het proletariaat naar de organisatie van de maatschappij. Omdat het doel van de waardetheorie voor de burgerlijke economie altijd het onderzoek van de warenprijzen is, heeft zij ook de theorie van Marx van het begin af aan opgevat als de stelling dat “de warenprijzen rechtstreeks worden bepaald door de arbeidstijd”. Al haar tegenwerpingen draaien om deze basisfout, en toen haar eindelijk duidelijk werd gemaakt dat volgens Marx prijzen slechts het eindresultaat waren van vele ingewikkelde effecten, waarvan alleen de hoofdzaak in de drie delen wordt behandeld, vroeg zij boos waartoe zo’n theorie dan diende.
De economie van Marx wil de structuur van de maatschappij, het wezen van de uitbuiting en de meerwaarde ophelderen en moet daartoe allereerst het wezen van de waarde onderzoeken. De vraag is niet waarom twee goederen in die bepaalde verhouding worden geruild, maar waarom zij überhaupt tegen elkaar geruild kunnen worden, d.w.z. waar hun kwalitatieve gelijkheid vandaan komt. In ruil zijn de goederen gelijk aan elkaar, hoeveelheden van dezelfde substantie, de waardesubstantie. De essentie van deze waarde wordt nu onthuld als maatschappelijke arbeid. Hier ligt de nadruk niet op de arbeid – ook andere economen hadden reeds de arbeid als maatstaf voor de waarde omschreven – maar op het maatschappelijke.
Het belang van Marx’ waardetheorie ligt niet in het feit dat zij regels geeft voor de exacte bepaling van de waarde die in verschillende goederen besloten ligt, maar in de ontmaskering van de waarde zelf als een sociale relatie. In een warenproducerende maatschappij werken mensen voor elkaar; wat de een consumeert wordt door de ander geproduceerd. De arbeid is maatschappelijk, maar niet openlijk, zij is het in het verborgene, want elke producent werkt in afzondering voor zichzelf. In ruil komt deze relatie van mensen dus naar voren als een relatie van hun arbeidsproducten; ze zijn aan elkaar gelijk als waarde, en deze waarde is de uitdrukking van het maatschappelijke karakter van de arbeid van geïsoleerde mensen.
Dit thema wordt behandeld in het eerste hoofdstuk van “Het Kapitaal”. Alleen een misverstand over de inhoud ervan kan deze waardetheorie beschouwen als een abstracte geleerde theorie, ongeschikt voor proletarische hersenen. Integendeel, de ervaring leert dat de burgerlijke economen er nog steeds niet in slagen de kern ervan te vatten, terwijl het voor de sociaal-democratische arbeider de natuurlijke basis is voor een goed begrip van de kapitalistische maatschappij.
(ap)
Bron: Werttheorie / A[nton]. P[annekoek]. In: Zeitungskorrespondenz, nr. 40, 31 oktober 1908. Vertaald door FC. Andere vertalingen: Portugees, Spaans.
[…] Quelle: Werttheorie / A[nton]. P[annekoek]. In: Zeitungskorrespondenz, Nr. 40, 31. Oktober 1908. Transkription: F.C. Übersetzungen: Portugiesisch , Spanisch, Niederländisch. […]
LikeLike
Interessant artikel. Zou er in de toekomst gekeken kunnen worden naar een artikel over bordigisme of Italiaans links-communisme vanuit een radencommunistisch perspectief?
LikeLike