
Ruim 100 jaar geleden kwamen arbeiders in het Ruhrgebiet in opstand tegen de rechtse Kapp-putsch, vormden een Rode Leger en versloegen aanvankelijk de fascistische Freikorpse. Verraden door de sociaal-democratie en de communistische partij, die de Akkoorden van Bielefeld ondertekenden om de arbeiders te ontwapenen, werden duizenden revolutionaire arbeiders afgeslacht. Hier volgen enkele fragmenten uit een boekje waarin deze geschiedenis in verhaalvorm naar voren komt.
Gesprek tussen een non en een kaplaan in een Nederlands klooster, vlakbij de Duitse grens
Moeder-Overste waagt zich bij hoge uitzondering aan een gesprek met de priester, de enige volwassene uit de buitenwereld met wie ze contact heeft. Als overste van de nonnen die allen de gelofte van zwijgzaamheid hebben afgelegd, mag zij in een noodgeval spreken. Met moeite komen de woorden uit haar droge keel: “Eerwaarde, heeft u nog iets gehoord van de nieuwe Rijkskanselier Kapp? Heeft hij eindelijk orde geschapen in Berlijn? Ik heb sinds dat bericht geen krant meer uit Duitsland ontvangen.”
De priester schrikt van het stemgeluid van Moeder-Overste dat hij nooit eerder heeft gehoord. Met aarzeling brengt hij het slechte nieuws. “Ik moet u teleurstellen, Zeer Eerwaarde Moeder, de communisten hebben eerst de arbeiders gedwongen met miljoenen het werk neer te leggen. Ze beheersen nu het Ruhrgebiet met een Rode Leger van 50.000 man, nadat ze bij Wetter de voorhoede van de Freikorpse hebben verslagen. Duisburg, Essen, Bochum, Dortmund, Düsseldorf, Elberfeld, Solingen zijn alle verloren. Het is erger dan ooit.”
“Lieve God, waaraan hebben we dat te danken! Eerst de guillotine, dan de Tsarenfamilie doodgeschoten, de Kaiser uit Duitsland verdreven, en nu staat het Rode Leger voor de grens?” (…)
“Wees gerust, Zeer Eerwaarde, Aken is in handen van het stadsbestuur en de katholieke arbeiders zullen niet in opstand te komen, daar zorgen onze christelijke vakbonden voor.”
Een arbeidersbijeenkomst tijdens de opstand
Talbot werd in 1838 opgericht als fusie van een koetsenmaker, voorheen zadelmaker, en een metaalbewerker om gezamenlijk spoorwegwagons op moderne wijze te fabriceren. Van beroep is Heinrich zadelmaker. In de oorlog kreeg Talbot massale opdrachten van het leger voor zadels en tuig. Dat is afgelopen. De sterk gekrompen zadelmakerij van de wagonfabriek houdt zich vooral bezig met reparatiewerk. Daarentegen draait de productie van Talbot’s speciale snellaadwagon voor kolen en erts op volle toeren: herstelbetalingen in natura aan de Fransen en Belgen. Aken valt in de Belgische bezettingszone waarmee de leveringen worden afgedwongen. Talbot fabriceert ook passagiersrijtuigen en trams. Heinrich leidt de afdeling die voornamelijk de lederen zittingen voor de banken en stoelen maakt.

Bij de poort in het lage hekwerk dat het fabrieksterrein van de openbare weg afgrenst, is het rond schafttijd of na werktijd altijd druk. Vrouwen en kinderen brengen de arbeiders in de middagpauze een maaltijd, die gezamenlijk, al pratende wordt gebruikt bij de poort. Na werktijd haalt men vader af, zeker op betaaldag, zodat het loonzakje thuis geleegd wordt in plaats van in de kroeg, of in een van de bordelen in de Antoniusstraat. Nu is er niemand te zien aan de fabriekspoort. Ben ik te vroeg of te laat? vraagt Huub zich af. Hij holt naar de fabriekshallen in de verte en opent de deur van de Polsterei. De naar leer ruikende hal is leeg, behalve een hulparbeider die resten donkerrood leer bijeenveegt. De voorman zit nog in het kantoortje te schrijven. “Ah Huub, je vader is al vertrokken. Wacht, ga hem niet zoeken. Hij is net als enkelen van hier naar Der rote Falke omdat ze daar nieuws van de radio hebben.” Wanneer Huub hem vragend aankijkt, vervolgt hij “Het is op mijn weg naar huis. Kom we gaan, ik laat het je zien”.
Der rote Falke ligt in het oude centrum rond de Dom, in een steegje waar het naar pis en bier stinkt. Tabakswalm slaat Huub tegemoet wanneer hij het zware fluwelen gordijn achter de voordeur openduwt. De voorman wil niet mee naar binnen. “Ik ben op weg naar huis. Als je je vader niet ziet kom je meteen naar buiten. Ik wacht wel even op je.”
In de kleine ruimte samengeperst voeren mannen opgewonden gesprekken. Huub vindt zijn vader staand aan het uiteinde van de bar. “Vader, gelukkig. Kom we gaan naar huis”.
“Kalmpjes aan, het is Feiertag”. Tegelijkertijd wijst hij de man achter de bar bij wijze van bestelling met drie vingers de bokaal met schijven leverworst. Voor de vorm vraag Heinrich “Huub, heb je al wat gegeten?”
Gretig schrokt Huub de drie schijven zure worst naar binnen. Daardoor merkt hij niet op, dat uit de keuken achter de bar een jonge man tevoorschijn komt. Met van opwinding schitterende ogen klimt deze op een stoel.
In de jonge arbeider die midden in de roezemoezende kroeg op een stoel staat, herkent Heinrich ex-collega Alois. “Ruhe, Ruhe!”[1]
Het wordt stil. Hiervoor zijn ze gekomen. “De radio meldt dat in Essen een Centrale Raad van Arbeidersraden is gevormd, die de macht in het Ruhrgebied heeft overgenomen. Er is aan de andere kant van de Rijn een Rode Leger gevormd van arbeiders, werklozen en gedemobiliseerde soldaten om de stakende mijnwerkers te verdedigen tegen de putschisten van Kapp en de Freikorpse. Dit Rode Leger staat stil voor de Roer en de Rijn om de Belgische bezettingsmacht geen excuus te geven om tussenbeide te komen. Maar als jullie de bedrijven in Aken en de omgeving bezetten, jullie aansluiten bij de gewapende arbeiders, jullie afgevaardigden sturen naar een actiecomité in het stadhuis, verandert dit de situatie. De Fransen en Belgen zullen er wel voor waken een arbeidersopstand neer te slaan. De meeste soldaten zijn proletariërs, net als jullie. De mijnwerkers in Wallonië en Noord-Frankrijk volgen jullie strijd en zullen solidair zijn. Bedenk goed wat jullie willen!”
Weggezakt in herinneringen heeft Heinrich nauwelijks gehoord wat Alois verkondigt. In gedachten is hij terug in de moeilijke tijden die hij met Alois bij Talbot heeft doorgemaakt in de Wereldoorlog van 1914 – 1918.
Op aandringen van Talbot heeft afdelingschef Heinrich zich in 1916 tot Nederlander laten naturaliseren zodat hij niet in dienst geroepen kan worden. Hij ziet hoe de productie-opdrachten voor de afdeling steeds verder worden opgevoerd. Ter vervanging van de massale verliezen aan man en paard in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog komen veel orders voor zadels en tuig binnen. De op hoge toeren draaiende staalproductie van Krupp en Thyssen vraagt om de door Talbot geproduceerde zelfladende ijzererts- en kolenwagons. Met steeds minder werknemers moeten meer wagons gemaakt worden. Vele dienstplichtigen keren niet terug van het front. De lonen blijven achter op het opgedreven arbeidstempo. Staken heet landverraad. Het vaderland moet nu worden verdedigd; dat vindt ook de sociaal-democratische partij.
Als afdelingschef moet Heinrich aangeven wie van zijn jongere werknemers ‘onmisbaar voor de productie’ zijn. Wie dat niet zijn, gaan naar het front, een vrijwel zekere dood tegemoet. Het is gevaarlijk om meer mannen op te geven als ‘onmisbaar’ dan absoluut noodzakelijk. De vakbonden geven ’saboteurs’ aan bij de politie. In dit duivelse dilemma heeft hij enkele werknemers te veel aan het werk kunnen houden, waaronder Alois, totdat deze ook wordt opgeroepen voor de legerdienst.
De in Aken gelegerde soldaten komen op 9 november 1918 in opstand. Hun Soldatenrat verklaart zich solidair met de hongerende bevolking, Russische krijgsgevangenen worden vrijgelaten. Op die dag duikt Alois weer op bij Talbot, in soldatenkloffie, en in de pauze klimt hij op een muurtje en roept op een Arbeiterrat te vormen. Tevergeefs. Twee jaar later is Alois opnieuw aan de poort verschenen om zijn ex-collega’s uit te nodigen bij Der rote Falke.
Alois is van de stoel gestapt. Huub heeft niets begrepen van de toespraak in het Hoogduits. Om Heinrich heen beginnen de discussies opnieuw, nu harder en scherper, ondanks het anders zo melodieuze Ripuarische taaltje van het Rijnland. Alois heeft van bovenop de stoel Heinrich gezien. Hij loopt naar hem toe en Heinrich stelt zijn zoon voor. De jonge man geeft het ventje een hand “Ik ben Alois, een collega van je vader, tot ik toch naar het Westfront moest”. Hij legt Heinrich uit dat hij net als de leden van de Arbeiterunionen [2] de opstand tegen de Kapp-putsch steunt. Heinrich wijst erop dat de meeste arbeiders in Aken geen ‘roden’ zijn, maar georganiseerd in christelijke vakbonden. Het klopt wel dat de mijnwerkers in het omliggende Ruhrgebiet veel radicaler zijn, maar revolutie in Aken, dat kan hij zich niet voorstellen. Alois haast zich te benadrukken dat hij al blij is met de enkele tientallen arbeiders die de uitnodiging tot de bijeenkomst van de Unionisten hebben aanvaard. Heinrich verklaart dat de arbeiders bij Talbot bang zijn om werkloos te worden, net als vele van hun familieleden en kennissen. De meesten vatten net als hij de staatsgreep van Kapp op als een poging om de klok terug te draaien naar de vooroorlogse Pruisische onderdanenstaat. Dan zouden de generaals die Duitsland een hopeloze loopgravenoorlog ingedreven hebben, opnieuw aan de macht komen. Ieder heeft wel een vader, broer, oom of neef verloren of als oorlogsinvalide terug zien keren. Enkelen hebben zelf de verschrikkingen van het front meegemaakt. Dat willen ze niet opnieuw. Ze zijn tegen Kapp, maar in opstand komen? Dat gaat Heinrich te ver. Alois begrijpt dat hij Heinrich niet mee krijgt en gaat op zoek naar andere arbeiders die hij kan overtuigen. Een andere collega van Talbot, die hij herkent als sociaal-democraat, heeft het gesprek gevolgd en prikt nu zijn vinger in Alois.
“Wat klets je nu over Kapp? Die is weg, de democratisch gekozen regering is toch weer aan de macht?”
Alois wijst er fijntjes op dat de democratisch gekozen regering, “jouw partijgenoten”, nu de putschisten, samen met de Reichswehr en de Freikorpse hebben ingezet tegen het Rode Leger. “Let wel, dezelfde putschisten die deze regering omver wilden werpen. Wat denk je wat de generaals zullen doen met jouw partij, als ze de macht weer helemaal in handen hebben? Jullie hebben verkeerde vrienden.” Zo gaat het in de kroeg heen en weer.
[1] Stilte, stilte!
[2] Unionisten, leden van de Arbeiter-Unionen, waren die werknemers die gehoor hadden gegeven aan de leuze “Uit de vakbonden”. Dit omdat de vakbonden in de Eerste Wereldoorlog de arbeidsvrede bevorderden en daarna de radenbeweging bestreden die een einde had gemaakt aan de Eerste Wereldoorlog.
In een kroeg vertelt Alois aan Heinrich dat hij zich aansloot bij het Rode Leger om tegen Kapp te vechten
“Ze vroegen om leden van arbeidersorganisaties met frontervaring. De situatie veranderde nadat Kapp zijn staatsgreep opgaf en naar Zweden vluchtte. De regering in Berlijn herstelde haar macht. Vanaf dat moment sloeg de steun voor de stakingen en opstanden in het Ruhrgebiet van de kant van de sociaal-democratische partijen om. Ze streefden eensgezind naar het beëindigen van wat was uitgegroeid tot een echte arbeidersopstand. Deze Schweine, nadat ze weer aan de macht waren, stuurden ze dezelfde putschisten en de Freikorpse die hun regering omver wilden werpen af op de arbeiders die de democratie hadden gered. Zelfs mijn eigen Communistische Partij sloot zich aan bij deze wens van de politiek naar herstel van de democratische orde.”
Alois spreekt het woord ‘orde’ met verachting uit. Hij onderbreekt even zijn relaas wanneer de kroegbaas de koffie en het broodje neerzet.
“Dankeschön. Ja, dus, wat zal ik zeggen, dat verhaaltje hadden we al eerder gehoord: orde, democratie, vertrouw maar op de leiders van je organisaties. Na de sociaal-democraten, heeft nu ook de KPD de arbeiders verraden”, meent Alois bitter. Steeds meer restanten van het Rode Leger vielen in handen van diverse Freikorpse en reguliere troepen.

“Ook mijn troep van een tiental kameraden werd ‘s nachts gepakt door een Freikorps. Ze spraken Zuid-Duits en waren herkenbaar aan hakenkruisen op hun wagens. De verpleegsters van het Rode Leger schoten ze meteen neer”. Alois moet even slikken. “De mannen werden eerst verhoord, dat wil zeggen mishandeld. Het was zinloos, we wisten niets omdat we het contact met andere eenheden al een tijd kwijt waren. We werden voor een greppel gezet om standrechtelijk geëxecuteerd te worden. Ik dacht dat mijn laatste uur had geslagen; omgekomen, niet door een Franse, maar door een Duitse kogel. Een flits, een knal tegen de borst waardoor ik achteroversloeg, de greppel in. Mijn dodelijk getroffen kameraden vielen op me.”
Heinrich ziet Alois ogen vochtig worden en legt even zijn hand op de zijne.
“Dank je. Het gaat wel weer. Ik realiseerde me dat ik nog leefde. Door de opkomende pijn begreep ik dat ik een schot in de long had. Later bleek dat de kogel dwars door me is heengegaan, zonder het hart of een slagader te beschadigen. In de loopgraven gebeurde dat vaker. Ik verbeet mijn pijn en bleef stilliggen onder de lijken van mijn kameraden. In het eerste licht van de ochtend ben ik uit de greppel gekropen. Gelukkig kon ik me verstoppen bij een arbeidersfamilie in een nabije woonkazerne, die de Freikorpse al hadden doorzocht op zoek naar opstandelingen. Nadat ik enigszins van het longschot was hersteld, ben ik naar Keulen gevlucht. Zelfs in het ziekenhuis daar bleek ik niet veilig. Toen ik vernam dat Sicherheitspolizei was begonnen patiënten te verhoren, ben ik naar Aken gevlucht. Naar mijn oude woonadres ben ik zekerheidshalve niet teruggekeerd. Ieder kent me daar als communist. Genoeg over mij gepraat, hoe is het jou vergaan?”

geëxecuteerde soldaten van het Rode Leger.
“Naar omstandigheden goed, zullen we maar zeggen. Het loon is nog maar de helft van wat we vroeger kregen, maar daarvoor hebben we nu Mitbestimmung. Ik ben in de Betriebsrat gekozen en mag voorstellen doen hoe we Talbot draaiende kunnen houden. We hebben genoeg orders voor de zelfladende wagons voor kolen en ijzererts. Maar het probleem is de aanvoer van plaatstaal. De staalbedrijven in Duitsland hebben gebrek aan kolen en erts. Die gaan naar Frankrijk en België als herstelbetaling. Hoe kan Duitsland dan staal produceren?” Heinrich steekt hulpeloos zijn onderarmen omhoog. “Importeren uit Lotharingen, dat nu Frans is, of uit België? Daartoe ontbreken de deviezen. We hebben de Belgische bezettingsautoriteiten uitgenodigd voor overleg. Die stelden voor dat de linkeroever van de Rijn zich los zou maken van Pruisen en aansluiting zou zoeken bij België. Mij zou het best zijn, ik heb een Hollands paspoort en ik haat de Pruisen met hun ambtenaren, officieren en politie. Mijn collega’s ook, maar aansluiting bij de gehate Belgische bezetter is voor hen ondenkbaar.”
“Als de Arbeiterräte in heel Europa de macht hadden, waren er geen staten of kapitaal om te verhinderen dat de arbeiders zelf zouden zorgen voor de levering van grondstoffen en levensmiddelen.”
“Ja, als, dan had ik een haas gevangen. Heb je nog niet genoeg op je donder gehad?”
“Meer dan jij ooit zal weten. De loopgraven waren erg. Dat konden we als dienstplichtigen nog begrijpen als een offer ter verdediging van ons vaderland. Maar wat ik in de Ruhr-strijd heb meegemaakt aan wreedheden van leger en rechtse milities, maar ook aan onderlinge solidariteit van de arbeiders daar – de meesten mijnwerkers – dat heeft mijn levensopvatting totaal veranderd. Voortaan is het klasse tegen klasse.”

Bron
Luc Hendrix, De ontheemde: een geschiedenis rond het Drielandenpunt. Paperback – 18 november 2020
Zie ook Luc’s schrijversblog met onder andere foto’s en nadere informatie. https://schrijverhendrixluc.wordpress.com/
Meer over de Kapp-putsch van 1920 en de arbeidersopstand in het Ruhrgebiet:
- Herman Gorter “De lessen van de Maartbeweging. Naschrift op de Open brief aan Lenin”. Amsterdam, 1921.
- K. Horner (Ant. Pannekoek): De Derde Internationale en de Wereldrevolutie.
- Ph. Bourrinet, De arbeidersraden in Duitsland, 1918-1923, deel 2.