De arbeidersraden in de theorie van de Nederlands-Duitse communistische linkerzijde. Deel 3
Door Philippe Bourrinet
En zeker zal ieder, die (…) geleerd heeft uit den loop der sterren de groote wetten van het heelal af te leiden en hun beteekenis voor onze, voor zijn eigen wereldbeschouwing leerde kennen, deze sterren voortaan met geheel andere oogen aanzien.
Zij spreken woorden tot hem vol inhoud en zin.
Als hij tot hen omhoog ziet, zooals zij daar aan den hemel hun banen doorlopen, spreken zij tot hem van de vroegere geslachten der menschen, die ook zo tot hen omhoog zagen,
spreken ze van hun arbeid en hun strijd,
niet als stomme getuigen, die onverschillig voor wat op aarde gebeurde, hun eigen weg gingen, doch als werkelijke deelgenooten in de geestesworsteling der menscheid.
(Dr. A. Pannekoek, De Wonderbouw der Wereld, 1916-1920) 1

De nieuwe tactiek van massa-actie. De kwestie van de staat
Voorzichtig onderstreepte Pannekoek bij wijze van inleiding dat het parlementarisme een aanzienlijke rol had gespeeld in de geschiedenis van het proletariaat:
“(…) waardoor het parlementarisme het proletariaat, dat door de enorme ontwikkeling van het kapitalisme is ontstaan, gemaakt heeft tot een bewuste en georganiseerde klasse die tot strijd in staat is.” 2
Hij wees er meteen op dat het parlementarisme het proletariaat niet kon dienen als instrument van zijn macht; het was integendeel “de normale vorm van de politieke heerschappij van de bourgeoisie” (blz. 68/69) . En hij waarschuwde tegen het electoralisme (”Nur-Parlamentarismus”, dat hij betitelde als “Niets-anders-dan-parlementarisme”) dat zich in de sociaal-democratie ontwikkelde (blz. 78 e.v.). Het standpunt van Pannekoek en de Tribunisten kwam in dit opzicht overeen met dat van Marx en Engels, die het “parlementaire cretinisme” aan de kaak stelden. Op dit punt namen Rosa Luxemburg en Nederlands-Duitse Linkerzijde een eensgezind standpunt in.
Wat het vakbondsvraagstuk betreft, was het standpunt van de Nederlanders veel radicaler dan dat van Rosa Luxemburg. Hoewel Pannekoek, net als zij, pleitte voor de ondergeschikte rol van de vakbonden aan de partij en haar revolutionaire programma, en de versmelting van de politieke en vakbondsstrijd “tot een verenigde strijd tegen de heersende klasse” (blz. 78), stelde hij dat het onmogelijk is dat vakbonden een revolutionaire strijd te voeren. De vakbonden stonden organisatorisch niet op het terrein van de klassestrijd, maar op dat van de burgerlijke staat, en konden dus geen revolutionaire strijdorganisaties zijn:
“…de vakbonden stellen zich niet op in vijandelijke tegenstelling tot het kapitalisme, maar ze stellen zich op hetzelfde terrein… De vakbonden zijn niet het directe orgaan van de revolutionaire klassenstrijd; zij stellen zich niet ten doel het kapitalisme omver te werpen. Integendeel, zij zijn een noodzakelijk element voor een normale kapitalistische maatschappij.” (blz. 90, 88)
Deze analyse – overigens [in andere fragmenten; vertaler] zeer tegenstrijdig – kondigde de verwerping aan van de vakbondsstructuur als instrument van strijd, en zelfs van elke “revolutionaire” vakbondsstructuur. Door Kautsky als “syndicalistisch” omschreven,3 bevatte de linkerzijde van Pannekoek in de kiem al het principiële anti-vakbondsstandpunt van de communistische linkerzijde van de jaren 1920.
Pannekoeks kritiek op Kautsky, die in 1912 volledig uitgewerkt was in zijn teksten Massenaktion und Revolution4 en Marxistische Theorie und revolutionäre Taktik,5 was een politieke en theoretische benadering die veel dieper ging dan die van Rosa Luxemburg, die in dit debat het door Kautsky gekozen terrein niet verliet.
Allereerst toonde Pannekoek het samenvallen van het oude radicalisme van Kautsky met het revisionisme; het “passieve radicalisme” van het Kautskyistische centrum had een uiterst duidelijk einddoel, het afleiden van de revolutionaire strijd naar het parlementaire en vakbondsterrein:
“het passieve radicalisme (…) stemt daarin overeen met het revisionisme dat onze bewuste activiteit beperkt tot de parlementaire en vakbondsstrijd.”
Vanuit theoretisch oogpunt was het Kautskyisme een onwil tot actie en een fatalisme, die samenvielen met de apocalyptische en rampenvisie op de revolutie bij de anarchisten, waar deze verschijnt als het “wonder” van een “Grand Soir”:
“(Het passieve radicalisme) voorziet revolutionaire uitbarstingen als catastrofes die plotseling toeslaan zonder onze wil of tussenkomst, als uit een andere wereld, en het kapitalisme wegvagen”.6
De belangrijkste punten van de revolutionaire kritiek op het Kautskianisme, dat door de Nederlandse linkerzijde definitief gelijkgesteld werd aan het revisionisme, waren de volgende:
- In het tijdperk van het imperialisme en de grote kapitalistische coalities kan het kapitaal geen duurzame hervormingen meer toestaan aan het proletariaat, dat veroordeeld is tot defensieve acties tegen de verslechtering van zijn bestaansvoorwaarden. De massastaking is de typische vorm van klassestrijd in het tijdperk van het imperialisme:
“(…) wordt de klassenstrijd scherper en algemener; in plaats van de lokroep van een betere situatie wordt de bittere noodzaak van verzet tegen de achteruitgang steeds meer de drijvende kracht achter de strijd. Met nieuwe gevaren en rampen bedreigt het imperialisme (…) de arbeiders – en zweept hen op tot verzet (…). De massa’s moeten zelf in actie komen, zich rechtstreeks laten gelden en druk uitoefenen op de heersende klasse”.7
- De massa-actie verschijnt soms als een “correctie op de parlementaire actie” en soms als een “buitenparlementaire politieke activiteit van de georganiseerde arbeidersklasse”.8 Zij is vooral een spontane actie, die de meerderheid van de actieve en bewuste arbeiders hergroepeert en dus een eigen organisatie en discipline heeft. Zonder deze organisatie een precieze naam te geven, onderstreepte Pannekoek een belangrijk feit: het vermogen tot zelforganisatie van het proletariaat dat massaal buitenparlementaire strijd voert:
“Van een passieve massa wordt ze een actieve massa, een organisme met een eigen leven, met een eigen zelfgeschapen samenhang en structuur, met een eigen bewustzijn en eigen organen”.9
- In de massa-actie is de rol van de partij doorslaggevend; zij is een actieve factor die de revolutionaire actie die zij leidt en organiseert, als katalysator dient, “omdat zij de drager is van een belangrijk deel van het vermogen tot actie is van de massa’s”. Maar deze leidende rol is meer van geestelijke dan van materiële aard; de rol van de partij is niet om het proletariaat te commanderen als een militaire staf:
“omdat zij niet de gehele wil van het totale proletariaat in zich heeft opgenomen en dit daarom niet als soldaten kan laten marcheren”. 10
De gewelddadige confrontatie van het proletariaat met de staat, drager van alle repressiemiddelen, kan het proletariaat niet tegenhouden; de heersende klasse kan de vorm van de proletarische organisatie vernietigen, maar niet haar “geest”, die in de arbeidersmassa’s blijft bestaan, opgevoed in een geest van organisatie, discipline en samenhang. Daarom “Zelfs als zo’n daad van geweld (van de kant van de staat) hard aankomt, wordt de wezenlijke kracht van het proletariaat er niet door aangetast.”. Dit wordt volledig bevestigd in de revolutionaire actie waarin de organisatie sterker wordt, en in het vuur van de ervaring “vast wordt als staal”.11
- Ten slotte zal Pannekoek bevestigen dat de politieke partij geen organisatie van de massa’s kan zijn, maar een solide en compacte kern die zich niet in de plaats kan stellen van de wil van de massa’s: “maar ‘wij’ zijn niet de massa; wij zijn slechts een kleine groep, een kern. Niet wat wij willen, maar wat de massa’s doen bepaalt de loop der gebeurtenissen”.12 Deze opvatting zal grotendeels verder worden ontwikkeld door de Duits-Nederlandse communistische linkerzijde in de jaren 1920, met name de KAPD.
Toch lag de essentiële bijdrage van Pannekoek in het debat over de massastaking niet zozeer in zijn analyse van de rol van de partij, die grotendeels gedeeld werd door Rosa Luxemburg, als wel in die van de uiteindelijke revolutie. Pannekoek merkte in 1913 op:
“Maar zelfs de huidige acties, de eenvoudige straatdemonstraties, hebben dit effect op kleine schaal; toen in 1910 de politie haar machteloze poging om de demonstraties te verhinderen moest opgeven, betekende dit een eerste afbrokkeling van de macht van het staatsgezag, waarvan het volledig verslaan de inhoud van de revolutie is. In die zin kunnen deze massa-acties worden omschreven als het begin van de Duitse revolutie” 13
Elke massastaking was deel van een langdurig proces, van confrontatie en uiteindelijk van vernietiging van de kapitalistische staat: “De strijd (van het proletariaat) stopt pas als het eindresultaat de volledige vernietiging van de staatsorganisatie is”.14
Deze nieuwe opvatting over de relatie tussen proletariaat en staat was de tegenpool van die van de officiële sociaal-democratie en van Kautsky. Voor de laatste was er geen verandering in de tactiek van de sociaal-democratie, ondanks de Russische Revolutie. Het ging erom de macht te grijpen, zoals die bestond, in de staat, door de parlementaire meerderheid, en in geen geval de staatsmacht en het staatsapparaat te vernietigen: “En het doel van onze politieke strijd blijft hetzelfde als tot nu toe: Verovering van de staatsmacht door de meerderheid in het parlement te winnen en het parlement te verheffen tot meester van de regering. Maar niet de vernietiging van de staatsmacht. (…) de opvatting dat de strijd om de staatsmacht een strijd is om de staatsmacht te vernietigen, is onhoudbaar. (…)”.15 De “verovering” van de staat, aldus Kautsky, was een geleidelijk, vreedzaam proces, met parlementaire middelen, dat plaatsvond binnen het staatsapparaat.
Zeven jaar voordat Lenin in 1917 dit debat over de staatskwestie weer opnam in Staat en revolutie – door zich zeer grotendeels en met vertraging op Pannekoek te baseren 16 – stelde Pannekoek in 1910 in zijn brochure Die Machtmittel des Proletariats 17 met een verrassende helderheid het probleem: “De strijd van het proletariaat is niet alleen een strijd tegen de kapitalistische klasse om de staatsmacht, maar een strijd tegen de staatsmacht”. Volgens Lenin ontbrak het Pannekoek weliswaar aan “duidelijkheid en precisie”, maar het bevatte de kiem van het idee, dat al door Marx en Engels was ontwikkeld en na 1917 voortdurend door de Marxistische linkerzijde werd overgenomen, dat het proletariaat zich niet kon beperken tot het veroveren van de oude staatsmacht zoals die was; het moest al zijn machtsmiddelen (politie, leger, justitie, administratie) afbreken om ze te vervangen door een nieuw staatsapparaat.
Op de vraag wat voor soort staatsmacht deze nieuwe staat zou zijn; welke vorm de “dictatuur van het proletariaat” zou aannemen, die gebouwd zou worden op de ruïnes van de burgerlijke staatsmacht, bleven de antwoorden van Pannekoek en de Nederlandse linkerzijde bij gebrek aan veel historische ervaring vaag. Het antwoord was echter niet – zoals Kautsky beweerde – dat van het anarchisme: vernietiging van alle staatsmacht, zonder verovering van de politieke macht.18 In een brochure uit 1906 (Umwälzungen im Zukunftsstaat) betoogde Pannekoek dat de noodzakelijke verovering van de politieke macht door het proletariaat een “langdurig proces is, dat zich misschien met op- en neergangen over tientallen jaren uitstrekt”. Met betrekking tot de periode van overgang van kapitalisme naar socialisme stelde hij ook nadrukkelijk dat de dictatuur van het proletariaat niet verward mocht worden met etatisme of met enige vorm van “staatskapitalisme”.19
Voor Pannekoek werd de overgangsperiode in feite bepaald door de verwezenlijking van drie voorwaarden:
- “de politieke overheersing van de arbeidersklasse” over de maatschappij en de economie;
- de “arbeidersdemocratie”;
- de “verhoging en verbetering van de levenssituatie van de werkende volksmassa’s”, door een “geweldige stijging van de arbeidsproductiviteit”, en “de verheffing van het culturele niveau”. Het socialisme was niet zozeer een “gewelddadige opheffing van alle privé-industrie” en een omwenteling van de wettelijke eigendomsverhoudingen, maar in de eerste plaats “de opheffing van armoede en ellende”.
De staat van de overgangsperiode, zoals die vóór 1914 door de Nederlandse “radicalen” werd beoogd, zou heel goed kunnen samengaan met een parlement en gemeenteraden. Het zou een regering zijn, een administratie, een parlement, maar bovenal zou het gebaseerd zijn op “comités voor allerlei doeleinden”. Zonder de term te gebruiken, zou deze staat gereduceerd worden tot een halve staat waarvan de taken hoofdzakelijk economisch zouden zijn, en waarvan de politieke dominantie langzamerhand zou verdwijnen: “Nu is de staat een zuiver politiek instituut voor het uitoefenen van heerschappij: dan wordt het een organisatie met economische functies die geen feitelijke heerschappij meer hoeft uit te oefenen.” De Nederlandse linkerzijde kwam niet verder in haar analyse van deze complexe problemen. Zeker was dat het socialisme het definitieve einde van het “dierlijke tijdperk van de mensheid” zou betekenen.
(Vervolg)
Noten
1 De wonderbouw der wereld. De grondslagen van ons sterrekundig wereldbeeld populair uiteengezet / door Dr. A[nton]. Pannekoek. – Tweede Druk. – Amsterdam : S.L. van Looy, 1920. Blz. 8.
2 Pannekoek, Die taktischen Divergenzen in der Arbeiterbeweging, blz. 77/78.
3 Kautsky, Der jüngste Radikalismus, in Die Neue Zeit, 1912. Waarop Pannekoek uitdagend antwoordde: “Als Kautsky de juistheid van mijn opmerkingen niet kan betwisten, maar ze, om ze in diskrediet te brengen, syndicalistisch noemt, pleit hij in feite alleen maar voor het syndicalisme”, ter afsluiting van het debat met Kautsky, Die Neue Zeit, 1913, Zum Schluss.
4 Pannekoek, Massenaktion und Revolution (1912).
5 Pannekoek, Marxistische Theorie und revolutionäre Taktik (1913).
6 Pannekoek, Massenaktion und Revolution (1912).
7 Idem.
8 Ibidem.
9 Ibidem.
10 Pannekoek, Marxistische Theorie und revolutionäre Taktik (1913).
11 Pannekoek, Massenaktion und Revolution (1912).
12 Pannekoek, Partei und Masse,in Bremer Bürgerzeitung, 4-7-1914.
13 Pannekoek, Marxistische Theorie und revolutionäre Taktik,1913. 4. Die Eroberung der Herrschaft.
14 Pannekoek, Massenaktion und Revolution (1912). Zie ook Pannekoek, Der Kampf der Arbeiter, Reform oder Umsturz, Leipzig, 1907: “zien ze (de kapitalisten) achter elke gedeeltelijke eis de hydra van de revolutie schuilgaan”.
15 Karl Kautsky, Die neue Taktik (1912).
16 Zie hoofdstuk 6.3 van Staat en Revolutie. De Russische Marxisten hadden zich destijds afzijdig gehouden van de polemiek tussen Kautksy enerzijds en Luxemburg-Pannekoek anderzijds. Trotski bespotte het “nobele ongeduld” van Rosa Luxemburg. Anderzijds benadrukte Lenin al in 1912 dat het standpunt van Pannekoek tegen Kautsky juist was (Cf. Corrado Malandrino, Scienza e socialismo. Anton Pannekoek (1873-1960), Milaan, 1987, blz. 140-141).
17 Pannekoek, Die Machtmittel des Proletariats, lezing voor de arbeiders van Stuttgart, oktober 1910, blz. 3.
18 Karl Kautsky, Die neue Taktik (1912): “Tot nu toe was de tegenstelling tussen sociaal-democraten en anarchisten dat de laatsten de staatsmacht wilden veroveren, de laatsten die wilden vernietigen. Pannekoek wil beide. Helaas ook hier weer zonder verdere uitleg. (…) Wil hij misschien de staatsfuncties van ambtenaren afschaffen? Maar we kunnen niet zonder ambtenaren in de partij en de vakbond, laat staan in het staatsbestuur.”
19 Pannekoek, Umwälzungen im Zukunftsstaat, Leipzig, 1906; herdruk in A. Pannekoek, Neubestimmung des Marxismus 1, inleiding van Cajo Brendel, Karin Kramer Verlag, Berlijn, 1974. De volgende citaten in de tekst zijn afkomstig uit deze brochure. Een transcriptie is te vinden op aaap.be. Ten aanzien van “staatskapitalisme”: “doordat het proletariaat de politieke macht grijpt (…) heeft het de macht en de wil om af te dwingen wat redelijk lijkt, want het aanvaardt met genoegen het gevolg, de ineenstorting van het hele kapitalisme. De nationalisatie van de grote ondernemingen zal dan worden afgedwongen omdat de redelijkheid ervan nu al voor iedereen duidelijk is; maar nu kan deze redelijkheid nog niet in praktijk worden gebracht omdat de grote kapitalisten de politieke macht in handen hebben. Het nieuwe principe is dus niet de nationalisatie van bepaalde ondernemingen, maar de politieke heerschappij van de arbeidersklasse, die dan kan uitvoeren wat nog niet mogelijk is.”