De arbeidersraden in de theorie van de Nederlands-Duitse communistische linkerzijde. Deel 6
Deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, deel 5
part 6 in spanish
Door Philippe Bourrinet
In deze zesde en laatste aflevering van de tekst van Bourrinet publiceren we zijn hoofdstuk 5 en 6. De lezer treft daarin zoals gebruikelijk tussen vierkante haken toelichtingen van de vertaler aan.

(…) De strijd van de arbeidersklasse kan slechts tot hogere ontplooiing komen, wanneer zij zich over alle grenzen heen uitbreidt. Internationaal moet daarom ook de organisatie van de communisten zijn. Het is echter niet mogelijk en ook niet wenselijk, de oprichting van een nieuwe Internationale te forceren; de gelijkheid van opvatting, die hiervoor nodig is, moet groeien in de strijd en wordt hierin telkens opnieuw op de proef gesteld en tot hoger vormen ontwikkeld. Daarom roept de communistenbond ‘Spartacus’ de communisten aller landen op, de in dit manifest neergelegde gedachten te toetsen aan de in hun landen zich ontwikkelende massabewegingen. Alleen als in de strijd zelf de gelijkheid van opvatting en van doelstelling blijkt, wordt een aaneensluiting tot een communistische internationale partij mogelijk en vruchtbaar. (…)
Proletariërs aller landen, verenigt u!
(Inauguraal Adres. Open Brief aan de hoofd- en handarbeiders aller landen. Oorspronkelijk ingevouwen in Spartacus, december 1945, volgens aantekening geschreven in 1939)
5. De beweging van de klassestrijd en de arbeidersraden
De publicatie van De arbeidersraden in januari 1946 was beslissend voor de verheldering van de radencommunistische beweging. In de groep Communistenbond ‘Spartacus’ zaten militanten van de Sneevliet-groep en het MLL-front en voormalige GIC-leden als Henk Canne-Meijer, Jan Appel en B. A. Sijes. De klassestrijd werd voor hen meer opgevat als een economische beweging dan als een proces van groeiende organisatie van het proletariaat. Pannekoek, die de in de Grondbeginselen verwoorde visie had bekritiseerd,1 gaf belangrijke aanzetten tot nadenken over de politieke betekenis van de arbeidersraden, die niet gereduceerd konden worden tot organen van economisch beheer. Hoewel de grondslag van de klassenstrijd economisch was, werd deze noodzakelijkerwijs omgezet in een politieke strijd om de macht van alle arbeiders.
Zelfbeheer van de strijd
Pannekoek’s visie op de klassestrijd legde meer de nadruk op de noodzaak van een algemene organisatie van de klasse dan op het proces van de strijd. Hij bevestigde in feite dat “organisatie het vitale principe is van de arbeidersklasse, de voorwaarde voor haar emancipatie”.2 Deze duidelijke uitspraak toonde aan dat de opvatting van het radencommunisme in deze periode niet die van het anarchisme was. In tegenstelling tot deze stroming benadrukte Pannekoek dat de klassenstrijd minder een “directe actie” is dan wel een bewustzijn van de doelen van de strijd, en dat bewustzijn voorafgaat aan actie:
“De geestelijke ontwikkeling is de belangrijkste faktor voor het tot macht komen van het proletariaat. De proletarische revolutie is niet het produkt van ruwe fysieke kracht; zij is een overwinning van de geest…. in het begin was er actie. Maar actie is niets meer dan het begin… Elke onbewustheid, elke illusie over de essentie, over het doel, over de kracht van de tegenstander resulteert in ongeluk en de nederlaag vestigt een nieuwe slavernij”.3
Maar noch het bewustzijn, noch de organisatie van de strijd is een doel op zich. Zij drukken een praxis uit waarin bewustzijn en organisatie deel uitmaken van een praktisch proces van uitbreiding van de strijd die leidt tot de eenwording van het proletariaat:
“…de wilde staking, als vuur op de prairie, verspreidt zich naar andere bedrijven en omvat steeds grotere massa’s… De eerste en belangrijkste taak is het maken van propaganda om te proberen de staking uit te breiden.” 4
Dit idee van uitbreiding van de wilde staking was echter in tegenspraak met het door Pannekoek gepropageerde idee van het bezetten van de fabrieken. Hij was, net als de Bond-militanten, zeer getekend door het fenomeen van de fabrieksbezetting in de jaren dertig. De actie van het bezetten van fabrieken was de geschiedenis ingegaan als de “Poolse staking”, aangezien de Poolse mijnwerkers in 1931 de eersten waren geweest die deze tactiek toepasten. Daarna verspreidde het zich naar Roemenië en Hongarije, vervolgens naar België in 1935 en tenslotte naar Frankrijk in 1936.
In die tijd had de Italiaanse Communistische Linkerzijde, rond Bilan, deze explosies van arbeidersstrijd weliswaar toegejuicht, maar aangetoond dat deze bezettingen het opsluiten van de arbeiders in de fabrieken betekende, wat overeenkwam met een contra-revolutionaire koers die tot oorlog leidde. Een revolutionaire koers daarentegen was in wezen een beweging van uitbreiding van de strijd die uitmondde in het ontstaan van arbeidersraden. Het verschijnen van raden leidde niet noodzakelijkerwijs tot een stopzetting van de productie en de bezetting van fabrieken. Integendeel, in de Russische Revolutie bleven de fabrieken functioneren, onder controle van de fabrieksraden; de beweging was geen bezetting van de fabrieken, maar de politieke en economische overheersing van de productie door de raden in de vorm van dagelijkse algemene vergaderingen. De transformatie van de Noord-Italiaanse fabrieken in “forten” door de arbeiders in 1920, die de fabriek bezetten, weerspiegelde dan ook een afnemende revolutionaire koers.
Voor de Italiaanse Communistische Linkerzijde was het noodzakelijk dat de arbeiders de banden die hen aan hun fabriek ketenden zouden verbreken, om een klasseneenheid te creëren buiten het nauwe kader van de werkplek. Op dit punt benaderden Pannekoek en de Spartacusbond de fabrieksgebonden (‘usinisme’) opvattingen van Gramsci in 1920. Zij beschouwden de strijd in de fabriek5 als een doel op zich, aangezien de taak van de arbeiders het beheer van het productieapparaat was, als een eerste stap vóór de verovering van de macht:
“…in de fabrieksbezettingen krijgt die toekomst vorm die berust op het duidelijker besef dat de fabrieken aan de arbeiders toebehoren, dat zij samen een harmonieuze eenheid vormen en dat de vrijheidsstrijd tot het einde toe in en door de fabrieken gevoerd zal worden … hier worden de arbeiders zich bewust van hun nauwe band met de fabriek … het is een productieapparaat dat zij laten werken, een orgaan dat alleen door hun arbeid een levend onderdeel van de maatschappij wordt”.6
In tegenstelling tot Pannekoek had Bond de neiging de verschillende fasen van de klassenstrijd te negeren, en onmiddellijke strijd (wilde staking) te verwarren met revolutionaire strijd (massale staking die leidt tot raden). Elk stakingscomité – ongeacht de historische periode en de fase van de klassenstrijd – werd gelijkgesteld met een arbeidersraad:
“Het stakingscomité bestaat uit afgevaardigden van verschillende ondernemingen. Het wordt dan ‘algemeen stakingscomité’ genoemd; maar het kan een arbeidersraad worden genoemd”.7
Daarentegen onderstreepte Pannekoek in zijn Vijf Stellingen over de klassenstrijd (1946) dat de wilde staking pas revolutionair wordt voor zover het “een strijd tegen de staatsmacht” is; in dat geval “moeten de stakingscomités dan algemene, politieke en sociale functies vervullen, d.w.z. de rol van arbeidersraden vervullen”.8
Het zelfbeheer van de nieuwe politieke macht
Trouw aan het Marxisme wees Pannekoek het gebruik van geweld als strijdmiddel tegen de staat niet af, noch de opvatting van de dictatuur van het proletariaat. Maar deze konden nooit een doel op zich zijn; ze waren strikt ondergeschikt aan het communistische doel: de emancipatie van het proletariaat, bewust geworden door zijn strijd. Het enige actieprincipe was de arbeidersdemocratie. Revolutie door raden was niet “een brutale en imbeciele kracht (die) alleen maar kan vernietigen”. “Revoluties zijn daarentegen nieuwe constructies die voortkomen uit nieuwe vormen van organisatie en denken. Revoluties zijn constructieve perioden in de evolutie van de mensheid”. Daarom, “wanneer gewapende actie ook een grote rol (speelde) in de klassenstrijd”, dan was dat in dienst van één doel: “niet de schedels verbrijzelen maar de ogen openen”.9 In die zin kon de dictatuur van het proletariaat niets anders zijn dan de vrijheid van het proletariaat en de uitgebuiten door de verwezenlijking van een echte radendemocratie:
“In de radenorganisatie is echter verwezenlijkt, wat Marx voorvoelde, maar waarvan hij de vorm toen nog niet kon voorzien.”10
Pannekoek heeft de dictatuur van het proletariaat zorgvuldig onderscheiden van die van de staat, opgevat als een regering:
“De raden zijn geen regering; ook niet de meest centrale raden van een heel land zijn dat. Want zij hebben geen machtsmiddelen, waardoor zij hun wil aan de massaas zouden kunnen opleggen. De maatschappelijke macht berust bij de massaas zelf die de bedrijven in handen hebben.”.11
De arbeidersraden zijn dus een autonome structuur van zelfcontrole aan de basis, zonder behoefte aan gespecialiseerde machtsorganen. Bovendien, een bijzonder interessant idee, stelt Pannekoek de mogelijkheid van de uitoefening van een gedecentraliseerde macht, door het polycentrisme van de proletarische macht:
“In deze wederzijdse afhankelijkheid en verbinding van bedrijven, in hun samenhang met andere takken van productie, zullen de raden, die discussiëren en beslissen, steeds bredere gebieden bestrijken, tot aan de organisatie en de consumptie en distributie van alle noodzakelijke goederen, zijn eigen raden van afgevaardigden van alle belanghebbende partijen nodig die een eerder lokaal of regionaal karakter hebben”.12
De tegenstrijdigheden en leemtes van De arbeidersraden
Het boek van Pannekoek bevat verschillende tegenstrijdigheden:
Allereerst is er de visie van een overgang van strijd- of fabriekscomités, die voortkwamen uit de staking, naar arbeidersraden. Deze comités kondigen de raden aan door hun herroepbaarheid:
“Tijdens een wilde staking beslissen de arbeiders alles zelf in algemene vergaderingen. Zij kiezen stakingscomités, waarvan de leden te allen tijde kunnen worden vervangen. Als de beweging zich uitbreidt tot een groot aantal bedrijven, wordt eenheid van actie bereikt door middel van uitgebreide comités, waarin de afgevaardigden van alle stakende fabrieken bijeenkomen. Deze afgevaardigden beslissen niet buiten de arbeiders om en leggen hun wil aan hen op. Zij dienen slechts als commissies, die de meningen en verlangens verwoorden van de groepen die zij vertegenwoordigen, en omgekeerd de meningen en argumenten van de andere groepen ter bespreking en beslissing aan de algemene vergaderingen voorleggen. Zij kunnen te allen tijde worden ontslagen, maar kunnen niet de rol van leiders spelen. De arbeiders moeten hun eigen weg kiezen, zelf de koers bepalen; de bevoegdheid om te beslissen en te handelen, met alle risico’s en verantwoordelijkheden van dien, komt hen alleen toe. En wanneer de staking eindigt, verdwijnen de comités”. 13
Hoewel Pannekoek terecht de nadruk legt op het evolutionaire aspect van het proces, laat hij niet zien in welk opzicht er sprake is van een werkelijke historische sprong in de overgang naar de revolutionaire vorm van de raden, terwijl de stakingscomités nog steeds slechts potentieel revolutionair zijn.
Ten tweede heeft Pannekoek door een enge opvatting van de “arbeidersdemocratie” van de raden de kwestie van de arbeidersmacht ten opzichte van de andere klassen en vooral ten opzichte van de staat buiten beschouwing gelaten. De raden leken de verschillende “meningen” van de arbeiders te weerspiegelen. Ze waren een soort parlement met gespecialiseerde commissies, waar verschillende werkgroepen naast elkaar bestonden, maar zonder uitvoerende of wetgevende macht:
“De afgevaardigden in de raden zijn gebonden aan hun mandaat: hun enige taak is het geven van de mening van de groepen arbeiders die hen hebben gekozen om hen te vertegenwoordigen. Aangezien zij te allen tijde ontslagen kunnen worden, behouden de arbeiders die hen gemandateerd hebben alle macht.”14
De raden waren dus geen instrument van de proletarische macht, maar een informele vergadering, een soort parlement zonder macht:
“De raden regeren niet; ze geven de meningen, de bedoelingen, de wil van de werkgroepen door.”15
Maar zoals zo vaak het geval is in “De arbeidersraden”, wordt een stelling gevolgd door haar exacte tegendeel, zodat het moeilijk is een samenhangende gedachte vast te stellen. Zozeer als in de geciteerde passage de arbeidersraden ineffectief lijken, zo worden ze verderop gedefinieerd als een machtig orgaan “dat politieke functies moet vervullen”, waar “wat besloten is … door de arbeiders in praktijk wordt gebracht”. Dit impliceert dat de raden “het nieuwe recht, de nieuwe wet vaststellen”.16
Ten derde leken de raden voorbestemd om slechts fabrieksorganen of fabrieksraden te zijn. Zo leek de territoriale uitbreiding en dus internationalisering van de raden een bijzaak te worden. Voor Pannekoek lijkt de vorm van de raden niet echt territoriaal te zijn, maar een gecoördineerde vereniging van industriële productieplaatsen:
“De vertegenwoordiging door middel van raden is niet gebaseerd op de absurde samenvoeging van naburige gemeenten of districten, maar op de natuurlijke samenvoeging van arbeiders in het productieproces, de enige echte basis van het sociale leven”. (idem).17
“Alleen de proletarische belangen worden vertegenwoordigd, waardoor de deelname van kapitalistische afgevaardigden wordt uitgesloten… de arbeidersraden zijn de organen van de dictatuur van het proletariaat”.18
Zo begon alles vanuit de fabrieken en keerde terug naar de fabrieken, in de uitoefening van de macht, zowel politiek als economisch. De fabrieken verschenen als “vestingen” in de verwezenlijking van de ware vereniging van producenten. Tegenwoordig kunnen we de geldigheid van deze visie in twijfel trekken, gezien het verminderde gewicht van de fabrieken in het economische en sociale leven. Vanuit economisch oogpunt, in een wereld met zes miljard mensen, doodt te veel centralisatie elk zelfregulerend economisch initiatief, elke spontaniteit van producenten (en consumenten), om tot socialisme te komen. Te weinig centralisatie van de behoeften laat het plan voor de toekomst van de mensheid over aan de goede wil van de gemeenschappen, of het nu gaat om productie-eenheden of gemeenschappen van producenten (horizontale en verticale concentratie). Nergens wordt de vraag gesteld of een gedecentraliseerde territoriale basis voor de uitoefening van de macht niet de beste basis voor besluitvorming en actie zou zijn.
Tenslotte is er nergens sprake van antagonisme tussen de raden en de nieuwe staat die uit de revolutie is voortgekomen. Hoewel de kwestie in de Russische Revolutie aan de orde was, lijkt Pannekoek de raden impliciet op te vatten als een staat, waarvan de taken steeds meer economisch worden, zodra de arbeiders zich “meester van de fabrieken” hebben gemaakt. Als gevolg daarvan houden de raden op politieke organen te zijn en “worden ze omgevormd … tot productieorganen”.19 Vanuit dit oogpunt is het moeilijk te zien hoe Pannekoek’s theorie over raden verschilt van die van de bolsjewieken na 1918. Laten we niet vergeten dat de omvorming van de raden vanaf maart 1918 tot productieorganen voor de staat gepaard ging met de afschaffing van alle democratie bij de verkiezing van de afgevaardigden. Als gevolg daarvan waren de raden niet meer dan een lege huls of een “Potemkin-dorp”, een eenvoudig aanhangsel van een staat die een staatskapitalisme opzette. De politiek van het oorlogscommunisme voltooide de transformatie van de raden in productieorganen die de economische en militaire behoeften van de Russische staat dienden.
6. Veel onopgeloste problemen
Meer dan 50 jaar na het schrijven van De arbeidersraden blijven vele concrete vragen onopgelost:
- de ontwikkeling van de maatschappij, waarin de plaats van het fabrieksproletariaat minder belangrijk is.
- de absurditeit om de maatschappij alleen in termen van productie-eenheden voor te stellen, en niet meer vanuit het perspectief van de globalisering.
- besturen de raden de maatschappij economisch, waarbij ze zover gaan een kartel te vormen, een economische staat, die zijn naam niet zegt?
- de vraag van Rühle: centralisme of anti-centralisme; kan de economie worden gereguleerd door polycentrisme, of de afwezigheid van centra (het treffende voorbeeld van internet).
- als in de maatschappij schaarste blijft, hoe kunnen arbeidersraden dan organen zijn van socialisatie en van het verdwijnen van de maatschappij gebaseerd op naties, nationale economie, winst, sociale belangengroepen?
- is de herroepbaarheid van de “afgevaardigden” van de raden een garantie tegen partijmanipulatie van de raden? Zijn de raden veilig voor dergelijke manipulaties in naam van het algemeen belang van allen? Het gaat ook om de verhouding tussen de zogenaamde “proletarische” of “halve staat” – die geacht wordt ten dienste te staan van allen – en de arbeidersraden.
De kwestie van de staat wordt niet echt gesteld. Ook de cruciale vraag naar de motor van de nieuwe maatschappij ontbreekt:
- Geen geld meer?
- Verdwijnen van de bedrijfsboekhouding die rekening houdt met winst en verlies?
- Verdwijnen van de ene op de andere dag van de loonarbeid?
- Meer rivaliteit in de arbeid?
- En wat gebeurt er met de factor rationaliteit van de sociale kosten?
Al deze vragen worden niet gesteld, en kunnen nauwelijks worden gesteld zonder een wereldwijde ervaring van revolutie, aangezien de Russische revolutie – ondanks of vanwege haar Oorlogscommunisme – alleen kon passen in een kader van staatskapitalisme.
Dergelijke vragen stellen is terugkeren naar het uitgangspunt van Dietzgen en de Nederlandse linkerzijde, namelijk de geestelijke factor als motor van de nieuwe samenleving.
Wat zal de plaats zijn van de verschillende partijen die beweren deel uit te maken van de radenrevolutie? Op dit punt geeft Pannekoek nauwelijks een antwoord. Er zij op gewezen dat Pannekoek het bestaan van revolutionaire partijen niet ontkent: zij hebben hun oude jakobijnse functie van partij die streeft naar het grijpen van alle macht, en generale staf van de sociale oorlog verloren. Zij belichamen de afspiegeling van de arbeiders in werkgroepen, dus gedecentraliseerd:
“(Zij) hebben de functie helderheid en kennis te verspreiden, sociale ideeën te bestuderen, te bespreken en te formuleren, en de geesten van de massa’s te verhelderen door middel van hun propaganda. De arbeidersraden zijn de organen van praktische actie en strijd van de arbeidersklasse; de partijen hebben tot taak haar geestelijke kracht te ontwikkelen. Hun activiteit is onmisbaar voor de zelfemancipatie van de arbeidersklasse”.20
Revolutionaire partijen (radencommunisten) en raden zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden op de smalle en moeilijke weg van loonslavernij naar de zelfemancipatie van alle uitgebuitenen der aarde.
PHILIPPE BOURRINET (1999-2023)
Noten
1 [Onderbouwing van de stelling dat de Communistenbond een ‘economistische’ visie heerste, ontbreekt. Pannekoek verwoordde in De Arbeidersraden geen kritiek op de Grondbeginselen; hij gaf ze weer en voegde een fragment toe over de mogelijke noodzaak van rantsoenering, wat Bourrinet mogelijk aanspreekt als ‘distributie in natura’. Noot van de vertaler]
2 Anton Pannekoek, De arbeidersraden (1946), II De strijd, hfdst. 2 Direkte aktie. [Het citaat is niet aangetroffen in de originele uitgave in het Nederlands. Bourrinet citeert mogelijk uit een Franse vertaling die ons niet ter beschikking staat. Noot van de vertaler]
3 Idem, III De gedachte, hfdst. 6 Gedachte en daad. [Het eerste fragment is teruggevonden, de overige niet. Hier volgt een citaat uit dit hoofdstuk: “Er zijn groepen en partijen, die voorgeven in het uitsluitende bezit van de waarheid te zijn, en de arbeiders door hun propaganda daarvoor trachten te winnen. Door morele en, waar zij er de macht toe hebben, ook door andere dwang trachten ze hun leer aan de massa’s op te dringen, onder uitsluiting van alle andere denkbeelden, die dan, om gedachteloze gevoelsreacties uit te lokken, met gehate namen als reactionair, anarchistisch, kapitalistisch, burgerlijk, fascistisch betiteld worden. Het is wel duidelijk, dat eenzijdige lering van één bepaalde richting alleen geschikt is, en ook bedoeld is, om gehoorzame volgelingen te kweken, dus een nieuwe slavernij voor te bereiden. Zelfbevrijding van de werkende massa’s sluit in zich: zelf denken, zelf weten, door eigen geestelijke inspanning zelf leren onderscheiden wat waar is en goed. De hersenen inspannen is nog zwaarder en vermoeiender dan de spieren inspannen; maar het moet gebeuren, want de hersenen regeren over de spieren ; indien niet de eigene, dan vreemde.” (blz. 167). Noot van de vertaler]
4 [Zonder opgave van bron. Noot van de vertaler]
5 [Het begrip ‘bedrijf’ of ‘Betrieb’ als verschillend van ‘onderneming’ is in het Frans en andere talen niet goed vertaalbaar. Daarom wordt vaak gekozen voor het woord ‘usine’ of ‘fabriek’ in de betekenis van de werkplek bevolkt door de klassieke arbeider in blauwe overall. Dit verlies aan betekenis versterkt dan weer het idee dat bij de Duitse en Nederlandse linkerzijde zich schuldig zou maken aan ‘bekrompen fabrieksdenken’. Noot van de vertaler]
6 Idem, II De strijd, hfdst. 3 Bedrijfsbezetting. [Citaat door Bourrinet, niet letterlijk terug te vinden. Een vergelijkbare tekst op blz. 61. Noot van de vertaler]
7 Brochure Le monde nouveau, 1947, blz. 12. In de Communistenbond bestaat, evenals bij Pannekoek, de neiging de stakingscomités te beschouwen als permanente organisaties, die na de strijd blijven bestaan. Vandaar de oproep in Pannekoek om – na de staking – kleine zelfstandige bonden te vormen, “tussenvormen… hergroepering, na een grote staking, van de kern van de beste militanten in één bond. Overal waar spontaan een staking uitbrak, zou deze bond aanwezig zijn met haar organisatoren en ervaren propagandisten”. (De arbeidersraden, blz. 157.) [Citaat van Pannekoek is niet aangetroffen op blz. 157 van Nederlandse origineel. De bewering ten aanzien van permanente stakingscomités is niet onderbouwd. Een opheldering van de rol van de Communistenbond in de oprichting van de EVB, later EVC op het einde van de Tweede Wereldoorlog, naar voorbeeld van de AAUD van 1920, vraagt meer ruimte dan hier aanwezig. Zie voor het standpunt van de GIC dat ook doorwerkte in ‘Spartacus’: Massa-organisatie en minderheidsorganisatie. Opmerking van de vertaler]
8 Geciteerd uit Bricianer. [Een langer citaat uit stelling 5: “Wanneer de wilde stakingen zich steeds verder uitbreiden, vinden zij de hele fysieke macht van de Staat tegen zich. Zo krijgen ze een revolutionair karakter. Wanneer het kapitalisme verandert in een georganiseerde wereldregering – hoewel nog slechts in de vorm van twee strijdende machten, die de mensheid bedreigen met totale verwoesting – neemt de strijd voor vrijheid van de arbeidersklasse de vorm aan van een strijd tegen de staatsmacht. Haar stakingen krijgen het karakter van grote politieke stakingen, soms van algemene stakingen. Dan moeten de stakingscomités algemene sociale en politieke taken op zich nemen en het karakter van arbeidersraden aannemen. De revolutionaire strijd om de sociale macht wordt dan een strijd om de heerschappij over en in de werkplaatsen, en de arbeidersraden, als de organen van de strijd, groeien tegelijkertijd uit tot productieorganen”. Five theses on the Class Struggle. Noot van de vertaler]
9 Anton Pannekoek, De arbeidersraden (1946), II De strijd, hfdst. 6 De bevrijdingsstrijd, blz. 84. [Overige citaten hierboven zijn niet aangetroffen in de originele uitgave in het Nederlands. Bourrinet citeert mogelijk uit een Franse vertaling die ons niet ter beschikking staat. Noot van de vertaler]
10 Idem, I De taak, hfdst. 7 De radenorganisatie, blz. 40.
11 Idem, I De taak, hfdst. 7 De radenorganisatie, blz. 40.
12 Idem. [Citaat niet aangetroffen in de originele uitgave in het Nederlands.
Bourrinet citeert mogelijk uit een Franse vertaling die ons niet ter
beschikking staat. Noot van de vertaler]
13 Living Marxism, november 1938, General remarks on the question of the organisation. [Verwijzing naar Pannekoek, De arbeidersraden 1946 ontbreekt. Noot van de vertaler]
14 [Bronvermelding ontbreekt. Noot van de vertaler]
15 [Bronvermelding ontbreekt. Noot van de vertaler]
16 [Bronvermelding ontbreekt. Noot van de vertaler]
17 [Bronvermelding ontbreekt. Noot van de vertaler]
18 [Bronvermelding ontbreekt. Noot van de vertaler]
19 Ibidem
20 Ibidem.