
In 2019 viert de bourgeoisie in meerdere landen dat 100 jaar geleden het vrouwenkiesrecht werd ingesteld. In Nederland gebeurt deze herdenking net als elders met nadruk op de zogenaamde democratische verworvenheden en de noodzaak van verdere gelijkstelling van mannen en vrouwen in de (burgerlijke) politiek en in de toppen van het bedrijfsleven, dus … binnen de heersende klasse. Gelijkheid voor de wet, is op papier gemakkelijk te regelen. Maar in werkelijkheid blijkt het kapitalisme een klassenmaatschappij waarin het kapitaal de overgrote meerderheid van de bevolking uitbuit en onderdrukt. Over werkloze en werkende arbeidsters en arbeiders gaat deze herdenking uiteraard niet.
Het kapitaal gebruikt de herdenking om zijn steeds zwaardere aanvallen op voorzieningen, lonen, uitkeringen en arbeidsomstandigheden, zijn handelsoorlogen, zijn imperialistische oorlogen en de beginnende economische recessie te verbergen achter een denkbeeldige strijd tussen het mannelijke en het vrouwelijke geslacht. De burgerlijke vrouwenbeweging, het feminisme, dat van de suffragettes tot dat van de huidige, zoveelste feministische golf, komt de bourgeoisie daarbij te hulp als deel van de identiteitspolitiek waarmee zij tegenwoordig verdeel en heers probeert voort te zetten.
Het vrouwenkiesrecht werd in 1919 door het kapitaal ingesteld nadat het overgrote deel van de sociaaldemocratische partijen en vakbonden onder het mom van vaderlandsverdediging hadden deelgenomen aan de Eerste Wereldoorlog. Er ging van deze organisaties geen enkele revolutionaire dreiging meer uit sinds hun volledige overgang naar het burgerlijke kamp en hun inpassing in de burgerlijke staat. Deze dreiging kwam daarentegen van de kant van de radenbeweging in Rusland, in Hongarije en Duitsland tegen de gevolgen van de oorlog en de economische crisis die deze landen trof. De sociaaldemocratie bestreed de revolutie met democratische en reformistische misleidingen, waar nodig met politie, het leger en gewapende bendes. Het vrouwenkiesrecht kwam in die strijd tegen de revolutie goed van pas.
Het feminisme nam als burgerlijke vrouwenbeweging vanzelfsprekend enthousiast deel aan de imperialistische oorlog, voornamelijk door het breien van sokken voor hun klassegenoten die als officieren de in soldaten veranderde arbeiders en boeren met revolvers dwong de loopgraven uit te gaan en zich op hun klassebroeders te storten. Een minderheid van de feministen meldde zich vrijwillig als verpleegsters aan het front, om in navolging van Florence Nightingale, de gewonden zo snel mogelijk op te knappen voor verdere frontdienst. Een enkele suffragette, Sylvia Pankhurst, brak met het feminisme en koos voor het proletarisch internationalisme van de communisten. Al snel behoorde zij tot de Communistische Linkerzijde die zich verzette de druk van de bolsjewieken om taktieken die achterhaald waren door de periode van het imperialisme, toe te passen, waaronder deelname aan verkiezingen. Hier volgt twee artikelen van de linkscommunist Anton Pannekoek uit de tijd voor de Eerste Wereldoorlog, waarin hij behoorde tot de linkervleugel van de sociaal-democratie, samen met Rosa Luxemburg en Lenin die net als hij zich later communisten zouden gaan noemen. Het eerste artikel gaat in op overeenkomsten en verschillen tussen de burgerlijke en de arbeidersstrijd voor vrouwenkiesrecht. Het tweede artikel bevat een analyse van huishoudelijke arbeid als noodzakelijk deel van de kapitalistische uitbuiting van zowel de vrouwelijke als de mannelijke arbeiders.
Anton Pannekoek (1910): Vrouwenkiesrecht
Door de nu geldende kiesstelsels van verschillende landen is niet alleen in meerdere of mindere mate de arbeidersklasse ontrecht, maar ook de vrouwen, de helft van alle volwassenen, zijn bijna zonder uitzondering van het kiesrecht uitgesloten; onze hoofdeis, het algemene en gelijke kiesrecht, omvat zowel het kiesrecht voor alle mannen als dat voor alle vrouwen. Daarom staan de beide afzonderlijke eisen arbeiderskiesrecht en vrouwenkiesrecht in nauwste samenhang tot elkaar en bestaan tussen hun voorstanders veel raakpunten.
Ook daarin stemmen zij met elkaar overeen, dat voor beide energieke voorvechters opkomen uit de ontwikkeling van de maatschappij zelf. Deze maakt het proletariaat steeds meer tot die belangrijkste productieve klasse van de maatschappij, waarvan de trots en het zelfbewustzijn zich niet langer haar politieke rechteloosheid laat welgevallen. En deze zelfde ontwikkeling werpt de oude economische verhoudingen omver, die de vrouw afhankelijk en onzelfstandig maakten en daardoor de grondslag vormden van haar politieke onmondigheid. De vrouwen nemen steeds meer zelfstandig deel aan de productie, aan de maatschappelijke arbeid in fabriek en kantoor. Er komt voornamelijk uit de middelklasse een klasse van vrouwen, die ongehuwd, zich zelfstandig door het leven moeten slaan, zich aan de meest uiteenlopende beroepen wijden en daarin als gelijkwaardige collega’s naast de mannen staan. Van hun mannelijke collega’s onderscheiden zij zich noch door hun werk, noch door hun zelfstandigheid, hun verantwoordelijkheid en hun bekwaamheden, maar enkel door hun geslacht. Moeten zij daarom minderberecht zijn? Daarom zijn zij het allereerst, die vanuit het trotse gevoel van hun economische positie, met hartstocht strijden tegen de politieke rechteloosheid van de vrouw. Zij vormen de ijverigste strijdsters voor het beginsel van het vrouwenkiesrecht.
Deze voorvechters van het vrouwenkiesrecht stemmen ook daarin met de arbeiders overeen, dat zij niet op een of ander rechtvaardigheidsgevoel van de regeerende klasse rekenen. Zij weten, dat alleen strijd naar het doel voert en zij zijn bereid daarvoor offers te brengen. Dat heeft de Engelse kiesrechtvrouwen, de suffragettes, reeds dikwijls sympathie van onze kant opgeleverd. Zie, zo werd herhaaldelijk gezegd, hoe dapper zij voor hun zaak vechten en zelfs mishandelingen door politie en gevangenisstraffen trotseren. Een voorbeeld voor ons!
Maar let men nauwkeuriger op, dan blijft er van een overeenkomst niet veel over. De strijdersmoed van de Engelse suffragettes is niet alleen geen voorbeeld voor ons, maar de vorm waarin zij hem uiten verschilt hemelsbreed van onze strijdwijze en zou om organisatorische en propagandistische redenen voor het proletariaat onmogelijk zijn. Denk je eens in dat sociaaldemocratische arbeiders door rumoer op de tribune de verhandelingen van het parlement of een openbare politieke rede van een minister onmogelijk willen maken. Ofwel een kiesrechtstrijder, die ter bevordering van zijn doel bij een conservatief kopstuk met een zware steen de ruiten insmijt of een minister afranselt om hem voor het algemeen kiesrecht ontvankelijk te maken. Als je je alleen maar voorstelt wat het inhoudt om de methodes van de suffragettes over te brengen naar onze eigen strijd, zie je de gapende kloof tussen hun opvatting en de onze.
De stelling, dat nieuwe rechten van de regerenden afgedwongen, aan de regerenden ontworsteld moeten worden, wordt bij hen tot het kleine en persoonlijke mismaakt. Deze vrouwen willen de dwang, die bij de arbeiders uit een sterke machtsontwikkeling bestaat, uitoefenen door grofheden tegen de toevallig regerende personen. Ieder die slechts een schijntje historisch inzicht bezit, weet, dat het niet afhangt van de goede of kwade wil van een Bethmann Hollweg of een Winston Churchill, van Heemskerck of Borgesius, of het gelijke kiesrecht voor Pruissen, het vrouwenkiesrecht voor Engeland, of hier te lande het algemeen kiesrecht ingevoerd wordt. Daarover beslist de wil van hele klassen en onze betogingen en andere strijdmiddelen zijn daarom dwangmiddelen tegen de heersende klasse. Met wraakoefeningen tegen haar huidige vertegenwoordigers komt men niet verder. Maar juist daaruit blijkt het burgerlijk karakter van deze vrouwen, dat zij, wat in de algemene verhoudingen gegrondvest is, aan de boze opzet van enkele personen toeschrijven, en deze daarom bitter haten. Maar niet alleen om de belangrijke reden van het betere inzicht, maar ook om bijkomstige redenen zouden de arbeiders zo’n taktiek niet kunnen toepassen. Hoe vreselijk zou niet de arbeider bestrafd worden, die met het uitgesproken doel om vóór het kiesrecht bijv. in Pruissen te betogen, een minister zou mishandelen. De kiesrechtstrijd van de arbeiders is tenslotte een klassenstrijd, waarin elke, ook de meest onschuldige buitensporigheid van de kant van de onderdrukte, opkomende klasse door de heersers met woedende haat vervolgd en met gruwelijke wraak gestraft wordt. Maar de klassenstrijd is dan ook een grote en zeer ernstige zaak, waarnaast de gewone plagerijen waarmee de suffragettes de regerende politici bestoken, flauwe grappen zijn. Daaraan juist kan men zien dat hun strijd slechts een conflict binnen de bezittende klasse is. Deze strijdsters voor het vrouwenkiesrecht blijven maar bourgeoisdames — juist hun brute gedrag getuigt van de wreedheid die voor de bourgeoisklasse kemerkend is — en zij worden door hun mannelijke klassegenoten als bourgeoisdames behandeld. Minister Churchill nam de dame, die zijn gezicht met een rijzweep bewerkte, eenvoudig dit wapen af, en haar straf bestond daarin, dat zij borgtocht moest storten en alleen als zij dergelijk openbaar gedrag herhaalde, kans op een maand gevangenis kreeg. Niet dat wij die straf te licht vinden, maar wij willen die slechts met de straffen vergelijken die de voor zijn klasse strijdende arbeider moet ondergaan. Met deze straf komt tevens aan het licht hoezeer de strijd van de suffragettes zonder kans op succes is, hoezeer innerlijke kracht eraan ontbreekt. Zij worden als lastige, half gekke, maar overigens ongevaarlijke fanatici aangezien en behandeld, waarmee men nu eenmaal te doen heeft. Zij steunen slechts op een kleine bevolkingslaag en daarom staan andere strijdmiddelen hun nauwelijks ter beschikking. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat hun doel het dameskiesrecht, geen kans op succes heeft. In vele landen neigt de bourgeoisie aldoor meer naar het beperkte vrouwenkiesrecht, als tegenwicht tegen het algemeen arbeiderskiesrecht, en zij zal zelfs het algemene vrouwenkiesrecht aangrijpen, als zij denkt door de politieke achterlijkheid van de vrouwen uitstel van executie te kunnen bereiken. Voor zover het vrouwenkiesrecht door de vrouwen zelf zal worden bevochten, zal de kracht niet liggen in de luidruchtige groep van suffragettes die hun machteloosheid achter opzienbarend optreden proberen te verstoppen, maar in de groeiende klassebewuste massa van de arbeidsters, die samen met de arbeiders strijden voor het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen.
Anton Pannekoek (1911): De bevrijding van de vrouw
Het kapitalisme heeft door de toepassing van vrouwen- en kinderarbeid in de fabriek de grondslagen van de oude gezinsverhoudingen ondermijnd en geschokt. Terwijl burgerlijke moralisten en hervormers over de oplossing van het huisgezin en het tegennatuurlijke van de fabrieksarbeid van vrouwen jammeren en door een verbod van vrouwenarbeid de oude idyllische toestand weer zouden willen herstellen, staat de sociaaldemocratische arbeider op geheel ander standpunt. Hij ziet in het uiteenvallen van de oude toestand tegelijkertijd de kiem van een nieuwe en betere ontwikkeling. De vrouw wordt uit den enge kring van huis en keuken gehaald, zij neemt aan den algemene productieve arbeid deel, ziet zich gesteld voor hetzelfde werk, voor dezelfde wereldvragen, voor dezelfden strijd als de man en voelt zich aan hem gelijk. Zij leert de uitbuiting begrijpen, neemt deel aan de strijd tegen het kapitaal, en daarmee is een groot deel van het conservatisme verdwenen. Door deze ontwikkeling wordt de burgerlijke arbeidsverdeling tussen man en vrouw, waarop de toestand van onderdrukking en rechteloosheid van de vrouw in de burgerlijke maatschappij berust, opgeheven en de toekomstige toestand van gelijkheid en kameraadschap van de geslachten bij de arbeid en in het openbare leven voorbereid. Toch ontkent het proletariaat de grote gevaren niet, waarmee de fabrieksarbeid de gezondheid en de levenskracht van de vrouwen en daarmede ook van het toekomstige geslacht bedreigt. Daarom eist het strenge beschermende bepalingen in het belang van de arbeidsters, maar het denkt er niet aan, de fabrieksarbeid van vrouwen te willen afschaffen. Deze houding heeft echter nu en dan twijfel en kritiek doen rijzen in onze eigen rijen. Want, wanneer men ook de kleinburgerlijke leuze «de vrouw hoort in het huisgezin» tot de zijne maken wil, zo schijnt toch op het eerste gezicht bij de houding der partij al te zeer de onmiddellijke verbetering aan het verder verwijderde doel opgeofferd te worden. Het terrein winnen van de vrouwenarbeid doet afschuwelijke toestanden ontstaan; het gezinsverband wordt verscheurd, de kinderen worden verwaarloosd, de vrouwen zelf worden afgebeuld door de dubbele arbeidslast van de huishoudelijke en de fabrieksarbeid. Wanneer men dat alles door het ondersteunen van een verbod van vrouwenarbeid misschien verhinderen kan, mag men dat dan achterwege laten, om de opvoeding van de vrouwen tot sociaaldemocraten niet in gevaar te brengen? Is het dan niet beter, de ellende van de kapitalistische uitbuiting verre van haar te houden, daar zij als vrouwen van hun mannen toch in de socialistische strijd betrokken worden en haar deelname aan de voortbrenging onder het socialisme daardoor toch niet geschaad wordt? Deze overweging maakt het begrijpelijk, dat nu en dan sociaaldemocraten zich nadrukkelijk tegen alle fabrieksarbeid van vrouwen verklaren, en van het voorstaan van een verbodsbepaling nog slechts teruggehouden worden door het inzicht, dat nog schadelijker huisarbeid in zijn plaats zou komen. Toch is dat standpunt volkomen verkeerd. De houding van de sociaaldemocratie in deze kwestie wordt niet bepaald door propagandistische overwegingen met het oog op de toekomst, maar berust op het juiste inzicht in het karakter van de tegenwoordigen vrouwenarbeid zelf.
Het burgerlijke huisgezin, dat door de kapitalistische ontwikkeling ondermijnd wordt, berust op de arbeidsverdeling tussen de beide geslachten. De vrouwenarbeid in huis was een belangrijk deel van den totale productieve arbeid. Nu heeft de ontwikkeling van het kapitalisme steeds meer productieve taken, die vroeger in het huis behoorden, naar de fabrieken verplaatst, de gezamenlijke, in grootbedrijf verrichte arbeid doen toenemen, de arbeid in het huis doen afnemen. Daarin ligt reeds een algemene reden voor de deelname van de vrouwen aan de collectieve arbeid buitenshuis, die nu slechts als arbeid in dienst van de kapitalist mogelijk is. Deze verandering wordt door de strijdsters voor vrouwenrechten vooral op de voorgrond geschoven; zij wijzen er op, dat daardoor het arbeidsveld van de vrouw in huis kleiner wordt; zij heeft niets meer te doen, haar leven wordt leeg en zonder inhoud, en de deelname van de vrouw aan alle beroepen in het openbare leven, die de mannen zich tot heden voorbehielden, wordt noodzakelijk. Dat alles mag nu gelden voor de burgelijke vrouwen, die als „dames”, ook geen andere functie in de maatschappij te vervullen hebben, dan de meerwaarde van hun mannen te verteren. Voor de proletariërsvrouw echter heeft deze omkeer geheel andere gevolgen gehad.
De arbeidersvrouw heeft er niets van gemerkt, dat haar werk in huis minder geworden is. Integendeel, zij moet nog altijd de hele dag hard werken, opdat het loon, dat de man thuis brengt, voor het levensonderhoud toereikend is. Dit loon is de betaling van zijn arbeidskracht: het is zo, dat het huisgezin er juist van leven kan. Waardoor echter kan dit met het loon toekomen? Doordat de vrouw zich de hele dag afslooft. De arbeiders brengen waren voort in de fabriek en kopen deze waren naderhand voor hun gebruik. Deze waren echter zijn nog niet voor het gebruik gereed; er moet nog verder aan gewerkt worden: levensmiddelen moeten gekookt, kleren moeten worden hersteld en nog eens hersteld, woning en meubelen moeten onderhouden worden. Wanneer de arbeider dit werk door vreemden moest laten verrichten, dan zou hem dat geld kosten, en dikwijls meer geld dan nu. Van welke betekenis deze huiselijke arbeid van de vrouw is, toont ons het feit, dat wanneer zij de fabriek binnengaat en haar huishouden niet meer behartigen kan, de kosten daarvan dadelijk stijgen. Op die manier werken twee personen voor de kapitalist, die hij samen met een enkel loon betaalt, de een in de fabriek, de andere in de arbeiderswoning. Slechts door hun samenwerking is het loon in geld, dat de kapitalist betaalt, toereikend voor het levensonderhoud van het gezin. De winst van de kapitalist komt voort uit de arbeid van beiden, die den gehele dag werken tot zover hun arbeidskracht slechts gaat. Tesamen scheppen zij door hun arbeid de winst voor het kapitaal, niet de arbeiders alleen, maar ook hun vrouwen worden door de klasse der kapitalisten uitgebuit.
Maar hoe? De arbeid van de proletariërsvrouw is als vakarbeid beschouwd de achterlijkste, minst verbeterde arbeidswijze, die bestaat. Aan de verwerking van de gekochte waren tot levensmiddelen, voor het gebruik geschikt, tot draaglijke woon- en rustplaatsen, is de gehele geweldige wereldhervorming op technisch gebied spoorloos voorbijgegaan. Mag ook al enig keukengereedschap uitgevonden en verbeterd zijn, toch blijft de gehele aanwending er van, zoals trouwens alle huiselijke vrouwenarbeid, de meest ouderwetse vorm van kleinbedrijf. In honderden van arbeiderswoningen boven en naast elkaar, moeten honderden proletariërsvrouwen hun arbeid verbrokkeld, zich alle dagen behelpen met de ellendigste, minst doelmatige gereedschappen — een ongehoorde verspilling van arbeidskracht, omdat hetzelfde resultaat in grote, algemene werkplaatsen veel beter en doeltreffender bereikt zou kunnen worden. Wanneer desondanks deze vorm dikwijls goedkoper is, dan het gebruik van technisch beter toegeruste inrichtingen — zoals bijv. grote restaurants voor het eten — dan is dat alleen mogelijk door de schrikkelijke afbeuling van de arbeidersvrouw. Het staat hiermee net als bij het kleinbedrijf in de landbouw en bij de huisindustrie, waarbij ook ondanks de achterlijkheid van het bedrijf door de ongehoorde uitbuiting van den arbeider nog mooie winsten voor het kapitaal verkregen worden.
Daarom is de fabrieksarbeid van de vrouw, hoeveel afschuwelijks daaraan ook onder het kapitalisme eigen is, niet slechts als een verlaging van de vrouw, als een ongeluk voor het gezin, als vernietiging van het huiselijk leven op te vatten. Het is waar, het voordeel van het meerdere geld, dat thans inkomt, valt voor een deel weer weg, omdat er meer nodig is. De verandering van werkzaamheden echter, die er bij plaats vindt, is niet alleen een verandering in ongunstigen zin. Haar uitbuiting door de kapitalist begint daardoor niet pas, maar haar uitbuiting neemt een andere, directe, duidelijk te onderkennen vorm aan. Uit haar noodlottige, tot dan toe benauwde levenssfeer, treedt zij de grote, werkelijke wereld binnen, waar zij de kapitalist onmiddellijk tegenover zich vindt, waar zij nieuwe inzichten in de wereldeconomie en de ontwikkeling van de techniek, waar zij een vrijere levensopvatting krijgt. Er wordt dikwijls gezegd, dat meisjes, die fabrieksarbeidsters geweest zijn, geen goede, vlijtige huisvrouwen worden. Deze opmerking moet meestal als een moreel verwijt gelden: zo slecht werkt de fabriek, dat de vrouwen van de goede, oude zeden van hun moeder afkerig worden en slechts met tegenzin hun vrouwelijke plichten op zich nemen. Wie zich echter niet op het kleinburgerlijke standpunt stelt, vindt het volkomen begrijpelijk, dat zij, die kennis maakten met de arbeid als een gezamenlijk uitgevoerd, door de prachtigste machines ondersteund, zo doelmatig mogelijk ingericht proces, een afschuw moeten krijgen van de ondoelmatige, achterlijke werkwijze in de proletariërswoning, van deze eenzame en eindeloze arbeidsellende, waarvan geen tastbare resultaten blijven. Daarin ligt het bevrijdende van de fabrieksarbeid, vooral wanneer men hem met de huiselijke arbeid van derm vrouwen vergelijkt. De arbeidswoning heeft niets van de gezellige, burgerlijke idylle, waarover sentimentele dromers het zo graag hebben. De arbeidsvrouwen hebben alle reden, ook wanneer zij de fabrieksarbeid niet bij ondervinding kennen, om op grond van hun eigen toestand aan de strijd tegen het kapitalisme met alle kracht deel te nemen. Want het buit ook hen uit. Deze uitbuiting echter is niet onmiddellijk zichtbaar, en door hun isolement en de achterlijkheid van hun arbeidswijze komt zij er slechts met moeite toe, deze strijd goed te begrijpen — evenals de slachtoffers van de huisindustrie trouwens. Daarom moeten de proletarische vrouwen zich met alle macht verzetten tegen iedere poging, om hun geslacht aan deze achterlijke arbeidswijzen te ketenen en hen de toegang tot een hoger ontwikkelde werkmethode te versperren. Tegenover de ouderwetse gemeenplaats, dat de vrouw in het huis hoort, kan het proletariaat de waarheid van de maatschappelijke betekenis van de vrouwenarbeid in de arbeiderswoning stellen.
Bronnen
Vrouwenkiesrecht / A[nton]. P[annekoek].
In: De Tribune, soc[iaal].-dem[ocratisch]. weekblad, 3e Jg. (1909-1910), nr. 15 (8 januari 1910)
http://aaap.be/Pdf/Tribune/Pannekoek-TR-1910-Vrouwenkiesrecht.pdf
De bevrijding der vrouw / A[nton]. P[annekoek].
In: De Tribune, soc[iaal].-dem[ocratisch]. weekblad, 4e jg. (1910-1911), nr. 40 (1 juli 1911)
http://aaap.be/Pdf/Tribune/Pannekoek-TR-1911-De-Bevrijding-Der-Vrouw.pdf
Transcriptie en aanpassing aan het tegenwoordige taalgebruik: F.C. augustus 2019.
Deze teksten maken deel uit van de basisteksten marxisme – radencommunisme voor individuele zelfstudie, voor studie- en discussiegroepen.
[…] A Libertação da Mulher (1911) (Tradução DeepL) [De Bevrijding van de vrouw] […]
LikeLike