I. [Crisistheorie van reformisten en revolutionairen]
Een grote tekortkoming van de vorm waarin de discussie over crises tot nu toe plaatsvond, vooral in de kringen van de linkse en extreem-linkse vleugels van de arbeidersbeweging, was hun zoektocht naar een “revolutionaire” crisistheorie op zich, net zoals men in de Middeleeuwen zocht naar de steen der wijzen. Zo is het bekend dat de sociaal-democratische partij van Duitsland dertig jaar lang, van 1891 tot 1921, in het crisisdeel van het Erfurt-programma een bijzonder revolutionaire crisistheorie had, die zelfs vandaag de dag nog nauwelijks verbeterd kan worden wat betreft radicale helderheid. Het programma van Erfurt stelde zich niet tevreden met het herleiden van crises tot de “planloosheid” of zogenaamde anarchie van de huidige kapitalistische productiewijze – zoals het eerste ontwerp, dat door Engels werd bekritiseerd, nog steeds had gedaan en zoals vandaag de dag ook het geval is met het Heidelbergprogramma van 1925 dat door de SPD werd geaccepteerd. Het stelde zich ook niet tevreden met het betreuren van de “ondergang van brede lagen van het volk” of de verergering van de martelgang van het werkloze proletariaat als gevolg van deze crises, maar legde de crises uit als een verschijnsel “dat voortkomt uit de aard van de kapitalistische productiewijze” die niet kan worden ” bezworen” door enkele “planeconomische” hervormingen van de kapitalistische productiewijze, maar alleen kan worden overwonnen door de revolutionaire opheffing (Aufhebung) van deze hele productiewijze. Het programma van Erfurt noteerde als het belangrijkste effect van crises het feit dat het de crisis is die “de kloof tussen de bezitters en de bezitloze arbeiders verder verbreedt.” Het beweerde bovendien met grote duidelijkheid, ondanks de “revisionistische” tendensen die toen al de kop opstaken, dat de aldus beschreven crises “steeds in omvang en destructiviteit zullen toenemen, de algemene onzekerheid tot een normale toestand van de maatschappij zullen verheffen en het bewijs zullen leveren dat de productiekrachten de hedendaagse maatschappij ontgroeid zijn en dat het privébezit van de productiemiddelen niet langer verenigbaar is met hun efficiënte toepassing en volledige ontwikkeling.”
Lees verder “Karl Korsch, “Enkele fundamentele vooronderstellingen voor een materialistische discussie over de crisistheorie” (1933)”