Een antwoord op “Vragen zonder antwoord”

Bourrinet_DutchLeftEnglish version

Op 12 maart 2019 verscheen in Grenzeloos onder de titel Vragen zonder antwoord – de Nederlandse en Duitse communistische linkerzijde (1) een artikel waarin Alex de Jong het boek The Dutch and German Communist Left (1900-1968) (2) recenseert. Volgens International Viewpoint is Alex de Jong uitgever van Grenzeloos, het blad van de Nederlandse afdeling of de Vierde Internationale. Dat komt onmiskenbaar terug in zijn recensie. Deze lijkt bedoeld om het eigen publiek van trotskistische lezers bij voorbaat elke belangstelling voor het radencommunisme te ontnemen: 

(…) dat de Communistische Linkerzijde in haar kritiek op ‘leiderschapspolitiek’, op bureaucraten en hun wurggreep op de zelfwerkzaamheid van arbeiders, essentiële vragen heeft opgeworpen die de revolutionaire en radicale linkerzijde nog steeds achtervolgen. (…) echter ook (…) dat de communistische linkerzijde deze vragen niet kon beantwoorden. Geconfronteerd met de grenzen van het revolutionaire proces in West-Europa en de Sovjet-Unie, trokken ze zich terug in de (aangenomen) vooraf bepaalde, onvermijdelijke activiteit van arbeiders.”

De Jong verwijst hier naar de periode van contrarevolutie die volgde op de Russische, Hongaarse en Duitse radenbewegingen van 1917-1923. De wereldrevolutie die de Sowjet-Unie uit haar isolement had kunnen halen, zette niet door. Daarmee werd ook een interne contrarevolutie onvermijdelijk die tenslotte leidde tot de overwinning van het stalinisme onder de leuze van het “socialisme in één land”. Zoals Pannekoek opmerkte waren de bolsjewiki als vanzelfsprekend in regeringsposities terecht gekomen en identificeerden ze zich met de staat en de economie die ze in naam van de arbeiders dachten te leiden. De Duitse radencommunist Jan Appel wees er in 1927 op (3) dat Lenin in zijn Staat en Revolutie in navolging van het reformisme in de sociaal-democratie de socialisatie als het in staatshanden van de productiemiddelen brengen opvatte in plaats van in die van de associatie van vrije en gelijke producenten (Marx en Engels). Door het leiden van de bedrijven en het bedrijfsleven als geheel in handen te leggen van rode directeuren, respectievelijk van een Opperste Economische Raad, ontnamen de bolsjewiki ook de politieke macht aan de arbeidersraden en veranderde de door de proletarische massa’s uitgeoefende dictatuur van het proletariaat in een dictatuur van een partij over diezelfde massa’s. Het is deze opvatting van een staatskapitalistische contrarevolutie in Rusland zelf, naast die op wereldschaal, die de communistische linkerzijde als antwoord naar voren heeft gebracht op de vraag naar de wortels van het stalinisme. Een antwoord waaraan De Jong wijselijk voorbij gaat.

Ja, Trotski wees de leugen af van het socialisme in één land. Maar in zijn daden speelde Trotski een actieve rol in de contrarevolutionaire ontwikkeling binnen de Sowjet-Unie. Van geestverwant van Rosa Luxemburg, die in de beginnende russische sociaal-democratie fel de militaristische partij-opvattingen van Lenin bestreed, ontwikkelde Trotski, eenmaal aan de macht, zich tot ‘mislukte Stalin’, zoals de radencommunist Willy Huhn gedocumenteerd heeft aangetoond (4). Naast zijn verdediging van het staatskapitalisme als stap van privé-kapitalisme naar socialisme – waarbij hij er aan voorbijging dat de arbeiders gescheiden bleven van de productiemiddelen – was Trotski een grondlegger van de Rode Terreur, van de geheime dienst Cheka, van het optreden van het Rode Leger tegen de boeren en de opstandige matrozen en arbeiders van Kronstadt die de macht van de raden wilden herstellen. Alles wat Stalin heeft uitgevoerd, was al door Trotski bedacht en ontwikkeld.

Maar Trotski was toch voorstander van de wereldrevolutie? Ook hier spreken zijn daden andere taal. Trotski speelde een prominente rol in de Comintern bij het opdringen van wisselende tactieken aan de jonge Communistische Partijen: deelname aan verkiezingen, werken in vakbonden, vakbondsoppositie, dan weer oprichten van alternatieve ‘rode’ bonden, infiltratie, oppositie, overname, fusie met wat in feite voormalige arbeiderspartijen waren, vorming van allerlei fronten met delen van de bourgeoisie, nationale bevrijding. Deze wisselende tactieken vertoonden slechts een enkel consistent doel, het verkrijgen van de leiding over brede massa’s ter verdediging van de belangen van de buitenlandse politiek van Rusland. Deze gerichtheid op aantallen en leiding bleven Trotski en het trotskisme bij toen de strijd om de macht met Stalin was verloren: van intredepolitiek in de sociaal-democratie tot de onvermijdelijke ’kritische’ verdediging van de ‘ontaarde’ ‘arbeiders’-staat van de Sowjet-Unie in de Tweede Wereldoorlog, en daarmee het definitief verlaten van het proletarisch internationalisme. Sinds de Sowjet-Unie geïmplodeerd is, rest het inmiddels totaal versplinterde trotskisme nog slechts de gereedschapskist van deze ’tactieken’. Elke splinter probeert naar eigen keuze uit deze grabbelton via intrede in dan weer de ene, dan weer via de andere ‘arbeiders’-partij of vakbond ‘leiding’ te geven aan de ‘massa’s’ om hen over te halen om het ene of het andere imperialisme in de oorlog te steunen, zoals bijvoorbeeld tijdens de bloedbaden in Syrië (5).

Voor de trotskist Alex de Jong betreffen deze wisselende taktieken noodzakelijke ‘compromissen‘, nodig om leiding te geven aan de massa’s. Daarentegen heeft Pannekoek sinds het debat over de massastaking in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog gewezen op de veranderingen die het imperialisme bracht in doel en middelen van de arbeidersstrijd. In 1914, bij het instorten van de Tweede Internationale door de deelname aan de imperialistische oorlog van vrijwel alle aangesloten sociaal-democratische partijen, kon Pannekoek dan ook voorspellen dat een einde aan de oorlog en de oprichting van Derde Internationale slechts het resultaat konden zijn van nieuwe tactieken waarin de breeds mogelijke massa’s zelf hun strijd zouden leiden (6). Daarentegen grepen de bolsjewieken en Trotski, die zich bij hen aansloot, in en na de nederlaag van de radenbewegingen in Midden-Europa terug naar de oude sociaal-democratische tactieken van parlementarisme, vakbeweging en een in plaats van de massa’s leidende partij, deels uit gebrek aan inzicht, deels omdat dit van pas kwam in de ‘verdediging van de Sowjet-Unie’, ook al compromitteerden deze door de ontwikkeling naar het imperialisme achterhaalde tactieken de arbeidersstrijd in de rest van de wereld. Zo speelde het trotskisme ook een actieve rol in de nederlaag van de wereldrevolutie, die het in woorden zo belangrijk vond.

Bovenstaande weergave van de antwoorden van de communistische linkerzijde is noodzakelijk omdat de recensie van De Jong grotendeels bestaat uit zijn eigen trotskistisch geïnspireerde geschiedschrijving van de Hollandse en Duitse Linkerzijde. Hij somt de ene na de andere tegenstrijdigheid van deze politieke stroming met voorbij gaan aan het feit dat in elk proces van analyse en discussie op een bepaald moment verschillen naar voren komen tussen individuele deelnemers en organisaties. In dit proces ontstonden de KAPD-tendenzen van Berlijn en van Essen, een splitsing die ook zijn weerslag had op de Arbeiter-Unionen. Daarnaast stond de anti-partij tendens Rühle. In de loop van de tijd waren er uiteraard ook verschillen tussen oudere en nieuwere standpunten, die De Jong met name aanwijst bij de vanaf rond 1920 niet-georganiseerde Anton Pannekoek. Uiteraard vermijdt De Jong de punten van overeenstemming die na verloop van tijd ontstonden ten aanzien van doel en middelen van de arbeidersstrijd in de periode van het imperialisme. En met name vermijdt De Jong zorgvuldig het proletarisch internationalisme dat de Linkerzijde handhaafde in de Tweede Wereldoorlog. Terwijl de trotskisten de Sowjet-Unie verdedigden als ‘ontaarde arbeidersstaat’, stonden het MLL-Front en de latere Communistenbond “Spartacus”, net als de latere communisten in de Eerste Wereldoorlog, op het standpunt van de revolutionaire arbeidersstrijd tegen alle oorlogvoerende kampen.

Voor een deel bestaat de recensie uit het opsommen van allerlei werkelijke of vermeende onjuistheden. Dit moet aantonen dat door Bourrinet “de revolutionaire beweging in Nederland, en de communistische linkerzijde daarin, sterker wordt voorgesteld dan ze was. Omdat het boek ook weinig aandacht besteedt aan de rol van andere socialistische stromingen in de sociale strijd die het bespreekt, blijft de lezer zitten met een scheef beeld van het relatieve belang van de communistische linkerzijde.”

Terloops, uit een voetnoot van De Jong, blijkt dat Bourrinet werkt aan een herziene uitgave van De Nederlandse en Duitse communistische linkerzijde in het Frans, waarin ‘enkele’ van deze onjuistheden gecorrigeerd worden. Fragmenten van deze nieuwe versie zijn te vinden op het Franstalige blog Pantopolis. Het is jammer dat de redactie van uitgever Brill, waaronder de trotskist Marcel van der Linden, de Franse auteur niet heeft behoed voor de storende fouten op het gebied van de Nederlandse geschiedenis die De Jong noemt. Deels betreft het ook fouten die bij nader inzien redactionele fouten zijn, b.v. bij het produceren van het personenregister (kwestie Baars) of de vertaling van het frans in het engels.

In andere gevallen lijkt De Jong vooringenomen. Geobsedeerd door de kwestie van ‘leiders’ neemt De Jong de conclusie over van Sijes biograaf Richter Roegholt dat “noch in Sijes opgenomen herinneringen aan deze periode [van de Februaristaking], noch in zijn wetenschappelijk werk ‘er enig teken is van een leidende rol’ die hij zou hebben gespeeld” (noot 25). Bourrinet schrijft in zijn boek echter niet van een leidende maar van een belangrijke rol (“played a major role in the strike” p. 447). Richter Roegholt verantwoordt niet waar hij de bewering van Sijes’ leidende rol vandaan haalt, maar wellicht is de bron een fragment uit het artikel dat bij het overlijden van Ben Sijes verscheen in het blad van de IKS, Wereldrevolutie van 1 sept. 1981: “In de kontakten die hij met de IKS had (…) benadrukte Ben Sijes steeds die onverbrekelijke eenheid tussen theorie en tussenkomst, niet om zichzelf naar voren te schuiven als voorbeeldig militant (hij was de bescheidenheid zelf) maar omdat hij de tendenzen tot akademisme in het revolutionaire milieu van tegenwoordig kende. Na de Tweede Wereldoorlog is Ben Sijes vooral bekend geworden als historikus. Vooral zijn boek over de Februaristaking 1941 is beroemd. Minder bekend is dat Ben Sijes, destijds arbeider in de scheepsbouw van Amsterdam-Noord, zelf een rol speelde in de proteststakingen tegen het uitzenden van arbeiders naar Duitsland. In de kantine sprak hij zijn kollega’s toe, omgeven door een haag arbeiders om herkenning onmogelijk te maken.” (alle cursiveringen in deze paragraaf door F.C.). De Jong moet overigens ook de rol van Sijes in de Februaristaking kennen uit het werk van Richter Roegholt: Sijes riep aan het begin van de staking op weg van zijn huis naar het werk bij de tramhaltes tevergeefs op de stakende tram wachtende arbeiders op om in staking te gaan, op de scheepswerf aangekomen sloot Sijes zich aan bij de staking en bij het verlaten van de poort sloeg hij de prikklok stuk. Vervolgens schreef Sijes een pamflet dat gestencild werd verspreid. (7)

‘Leidende rol’, ‘belangrijke rol’, ‘een rol’, als radencommunst wilde Sijes nooit ‘leiding’ geven in de betekenis die dit heeft in de sociaal-democratie, het leninisme, trotskisme of stalinisme. Als historicus wilde Sijes tientallen jaren niet in het openbaar zijn eigen rol in de staking onthullen. Met name de CPN, die moest toezien hoe Sijes’ studie haar aanspraak dat zij alleen de Februaristaking geleid zou hebben, met de feiten ontkrachtte, zou daarvan gebruik maken om Sijes van partijdigheid te beschuldigen, wat ze desondanks deed. Zo zou Sijes een ‘Engelse agent’ zijn.

Ik zal hier verder stilstaan bij een fout in het boek, waar De Jong graag op wijst uit frustratie van Nederlandse trotskisten ten opzichte van het radencommunisme: “Helaas herhaalt Bourrinet de bewering van een lid dat Spartacus kort na de Tweede Wereldoorlog zo’n 100 leden had en zelfs een dagblad publiceerde. Maar de organisatie had enkele tientallen activisten en was niet in staat om een dagblad te produceren”. Inderdaad spreekt de Engelse tekst van de Brill-uitgave van een ’daily journal’, dus ‘dagblad’, terwijl in vorige Frans- en Engelstalige edities, en een Bijlage van de Brill-editie, duidelijk staat ‘weekblad’:

“De Bond was vrij sterk voor een revolutionaire organisatie, vooral in een klein landje. In 1945 telt ze een honderdtal militanten; ze beschikt zowel over een maandelijks theoretisch tijdschrift als over een dagblad met een oplage van 6.000 exemplaren. Hij was aanwezig in de meeste grote steden, met name in de arbeiderswijken van Amsterdam en Rotterdam, die een echte radencommunistische traditie hadden”. In een voetnoot verwijst de auteur naar de bron: “Brief van Canne-Meijer (27 juni 1946) aan het Franse ‘ultra-linkse’ blad Le Prolétaire. In 1946 was Spartacus’ oplage teruggebracht tot 4000 exemplaren”. Op p. 567 staat onder “Verder lezen” correct “Spartacus, clandestien blad van Sneevliet’s Marx-Lenin-Luxemburg Front, gedrukt. Na het vertrek van de Trotskisten uit de groep in 1943 werd de oriëntatie meer en meer ‘radenistisch’. In 1945 werd het opnieuw legaal uitgegeven. Wekelijks tijdschrift, orgaan van de Communistenbond Spartacus, waar ook de militanten van de GIC zich bij aansloten”.

De vermelding ‘dagblad’ is duidelijk een redactionele fout, waarschijnlijk een vertaalfout. Dit verhindert niet dat de Communistenbond Spartacus meteen na de bevrijding een weekblad uitgaf en dit enkele jaren wist te continueren, totdat de anti-communistische invloeden van de heropbouw en de Koude Oorlog daaraan een einde maakten (8). Er is echter geen reden om te betwijfelen dat de Bond ‘100 leden’ had, en in plaats daarvan slechts uit ‘enkele tientallen activisten’ zou hebben bestaan. Bourrinet gaat uitgebreid in op de structuur van de Communistenbond en vermeldt ook het bestaan van de Vrienden van Spartacus Vereniging (VSV), die meerdere plaatselijke afdelingen kende met regelmatige bijeenkomsten.

Wat trotskisten het meest steekt, is dat het weekblad Spartacus tijdens en na de oorlog gelezen werd door velen die voor de oorlog lid of sympathisant waren van de RSAP en de vakbonden van het Nationaal Arbeidssecretariaat (NAS). De Jong doet daarom zijn best de oplagecijfers van Spartacus omlaag te praten. Als voorbeeld van een bewering die door de aangehaalde bronnen wordt tegengesproken, noemt De Jong in noot 26 Spartacus waarvan Bourrinet op p. 450 beweert dat dit in februari 1941, toen het dus werd uitgegeven door het MLL-Front, een oplage had van 5000, en daarmee “de hoogste mate van verspreiding van de illegale bladen”. De Jong verdraait dit als volgt “… Spartacus, de krant van het MLL Front en later van de Spartacus-groep. Deze krant zou tijdens de nazi-bezetting de ‘grootste’ oplage van de illegale bladen hebben gehad.” Van een momentopname tijdens de Februaristaking, maakt De Jong aldus de hele periode van de nazi-bezetting om Bourrinet onwaarheden in de schoenen te schuiven. De Jong vervolgt: “De gegeven bron maakt echter alleen de bewering dat de oplage in het begin ‘zeer groot’ was. Andere kranten, zoals die van de CPN, hadden inderdaad een grotere oplage. Zie Max Perthus, Henk Sneevliet. Revolutionair-socialist in Europa en Azië (Nijmegen, 1976) p. 432.” Wanneer we Perthus hier op naslaan lezen we echter: “Spartacus was ook de eerste regelmatig verschijnende illegale krant, die gedrukt uitkwam. (geciteerde zin: L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4 (2de helft), p. 714). De oplaag was 5000, in 1941 een zeer grote oplaag voor een illegaal blad.” Van Perthus’ “zeer grote oplaag” maakt Bourrinet “de hoogste mate van verspreiding” (als een blad van hand tot hand gaat kan de verspreiding hoger zijn dan de gedrukte oplage) die echter in strikte zin alleen juist is voor de gedrukte uitgave die Perthus evenals L. de Jong naar voren hebben gehaald tegenover de gestencilde uitgaven van andere groepen, met name De Waarheid van de CPN (bron L. Winkel, zie noot verder). Alex de Jong klopt deze overdrijving van de oplage van februari 1941 op naar de hele periode van de bezetting, een pertinente onjuistheid die hij vervolgens in de beste stalinistische tradities Bourrinet aanwrijft. (9)

Spartacus was in de jaren rond de Bevrijding via het door Sneevliet beïnvloede milieu van de voormalige RSAP en NAS ook betrokken bij de oprichting van de Eenheidsvakbeweging (EVB), later -vakcentrale (EVC). Met name de rond Toon van den Berg gevormde afdeling Rotterdam van Spartacus was actief in de EVB. Voor, tijdens en de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog was daarentegen in Nederland nauwelijks sprake van invloed van het Trotskisme. Dit is op zich al een aanwijzing dat Sneevliet en de RSAP niet zo dicht bij Trotski en de Vierde Internationale stonden als wel door trotskisten is gesuggereerd, maar dat zij zich juist daarvan steeds meer hebben verwijderd, zoals Spartacus in 1946 in het artikel Spartacus en het Trotskisme naar voren bracht (10).

Fredo Corvo, december 2019.

Noten

2 Philippe Bourrinet, The Dutch and German Communist Left (1900-1968) ‘Neither Lenin nor Trotsky nor Stalin!’, ‘All workers must think for themselves!’, Leiden/Boston (Brill) ISBN 978-90-04-26977-4. Zie voor een kritische recensie door Fredo Corvo: Council communism or councilism? – The period of transition.

7 De volledige tekst uit Richter Roegholt:
“Een keer heeft hij zijn persoonlijke herinneringen aan de Februari- staking wel openbaar gemaakt, in een radio-uitzending van de VPRO, februari 1979. Hij deed het verhaal van die 25e februari 1941 zonder overdrijving en opsmuk. ‘Die morgen’, zo vertelt Ben, ‘moest ik om 6 uur op, want om half acht begon het werk. Mijn vrouw stond al eerder op en ik was ook vroeg wakker want er was veel lawaai in de buurt. Mijn vrouw ging kijken in de Kromme Mijdrechtstraat vlak bij ons huis, waar de grote tramremise is en ze vertelde wat een reuze rotzooi het daar was, chaos, die je altijd hebt bij het begin van een staking. Er zijn er altijd die wel willen werken en, eerlijk gezegd, een staking onder een Duitse bezetting is niet niks. Tegen zevenen ging ik op de fiets van huis en je zag geen trams en overal op die tramhaltes zag je arbeiders staan wachten – en ik maar tegen hen praten en roepen: er moet gestaakt worden, er komt geen tram. Dat was dus voorbarig, en er zijn nog trams uitgereden, maar die zijn toch teruggedrukt door de kracht van de stakers.
In de bedrijven, ook bij Verschure, heerste verwarring, er werd niet gewerkt, we stonden op de binnenplaats te discussiëren. Toen kwam er een groepje mannen van de NDSM die riepen: er wordt gestaakt, kom eruit. Ik zie nog hoe de allereerste van ons de poort uitliep, Tiemen Oosten, dat was een reuze flinke kerel, een sociaal-democraat die z’n politieke hart op de juiste plaats had. Hij riep: mannen, eruit moeten we, en iedereen ging. De eersten hadden ’s ochtends nog geprikt, en ik weet nog, ik zag een stuk ijzer liggen en ik sloeg die prikklok stuk, je weet maar nooit. Iedereen was gegrepen door het gevoel, we moeten iets tegen die moffen doen. Het was solidariteit met de vervolgde joden, het was geen staking voor 5%loonsverhoging, wat de CPN ervan wilde maken.
We pakten de fietsen en als de donder uit de fabrieken, want we wisten, straks komt de groene politie en die zou je weer erin meppen. Eruit, eruit, naar de ponten, terug naar de stad. Daar op die pont, dat was iets schoons, dat is een van de mooiste taferelen die ik in mijn leven heb meegemaakt. Die ponten stonden hardstikke vol en er werd gezongen, de Internationale werd gezongen. Het was werkelijk een grote belevenis.’
Noch in deze herinnering, 38 jaar na de staking, noch in de wetenschappelijke studie die hij direct na de oorlog over de Februaristaking schreef, komt iets naar voren van een leidende rol die Ben op dat moment temidden van zijn mede-arbeiders zou hebben gespeeld. Ook Jan de Bood kan hierover niets meedelen, omdat hij juist die week niet met Ben samenwerkte. Later heeft hij er niets over verteld. ‘Nu, een kwart eeuw later, weigert Sijes erover te praten. Het is niet belangrijk. Hij weet uit hoofde van zijn werk wat anderen hebben gedaan’, schreef Evert Werkman in 1965. En zo is het gebleven.
De massa’s arbeiders, die aan de zuidoever van het IJ de ponten verlieten, stroomden in verschillende richtingen de stad in. Een groep waar Jan de Bood zich in bevond en waarbij zijn vrouw Annie zich aansloot, ging naar een adres in Oost, waar een pamflet moest worden opgesteld. Dat pamflet heeft Ben geschreven en Annie heeft het naar de stencilmachine gebracht: ‘De gedachte ‘de arbeiders moeten het zelf doen’ straalde van Ben uit. Een comité vormen, iets schrijven, dat was helemaal in zijn geest’, zegt Annie de Bood. Het verhaal voor de radio gaat alleen over de eerste stakingsochtend. Hoe het verder ging en hoe Ben het verloop en het neerslaan van de staking heeft beleefd, viel buiten het programma. De radiojournalist heeft er niet naar gevraagd; wij weten er niets van” (Richter Roegholt, “Ben Sijes; Een biografie”,
blz. 75/76).

 

9 Wanneer we dieper de bronnen induiken om oplagecijfers te achterhalen, dan zien we hoe Perthus zich baseert op Lou de Jongs “Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog”, deel 4 (2de helft), p. 714): “Lydia Winkel heeft in haar ’54 verschenen werk De ondergrondse pers 1940-1945 zorgvuldig de ‘individuele’ geschiedenis vastgelegd van de meer dan duizend ondergrondse bladen die na de oorlog getraceerd konden worden. Wij moeten hier samenvatten en willen dan wat de periode tot de Februaristaking betreft, vermelden dat toen, afgezien van Bulletin en van het communistische blad De Waarheid (dat nog ter sprake komt), (…) drie bladen van revolutionaire-socialistische signatuur: Het MLL (Marx-Lenin-Luxemburg)-Bulletin en Spartacus, beide uitgegeven door de Sneevliet-groep (Spartacus was het eerste illegale blad dat regelmatig gedrukt verscheen), en, ten derde, De Vonk (…)”. Winkel ten slotte vermeldt volgende schatting van oplagecijfers:

  • Spartacus, jan. ’41-febr. ’42. twee-wkl. druk., enige malen stenc. opinie-art., ber. Binnenl. 3000-5000.

  • Bulletin van het M.L.L.-Front; door klassestrijd en internationalisme naar het socialisme, Amsterdam. juli ’40-febr. ’42. 2 maal p.m. stenc. opinie-art. 400-800.

  • De Waarheid (C.P.N.) “Volgens onze schatting werden omstreeks de jaarwisseling 1940/1941 ca. 7000 exemplaren te Amsterdam vervaardigd; in de rest van het land 3 à 4000″ (Winkel)

10 Communistenbond “Spartacus”, Spartacus en het Trotskisme (1946),  Spartacus and Trotskyism (1946).

Een antwoord op “Vragen zonder antwoord”

Een gedachte over “Een antwoord op “Vragen zonder antwoord”

Plaats een reactie