Het socialisme van wetenschap tot utopie

Kritiek op IDA’s plannen voor een parallelle economie op basis van arbeidstijdrekening

Door Fredo Corvo

Onlangs heeft “Initiative Demokratische Arbeitszeitrechnung” (IDA) uitgebreid geantwoord op de kritiek van Aníbal en van Fredo Corvo op enkele teksten van IDA. (1) Anders dan de linkscommunistische sektes, die kritiek beschouwen als vijandige aanvallen die men het beste doodzwijgt, zijn de antwoorden van IDA zakelijk en kameraadschappelijk. IDA geeft zelf aan dat de antwoorden snel en niet volledig theoretisch doordacht zijn. Zo’n open en eerlijke houding verdient een gelijkwaardig antwoord als een bijdrage aan de discussie van IDA over een meer volledige formulering in een bredere theoretische context.

IDA beantwoordt in zijn tekst twee kritieken, die van Aníbal en van mijn hand. De lezer moet weten dat Aníbal en ik het globaal eens zijn over de voorstellen van de GIC over de de arbeidstijdrekening (ATR) voorzover deze overeenkomen met Marx’ Kritiek op het Programma van Gotha. We verschillen echter van opvatting over het moment van invoering in verband met de voorwaarden van de ATR. (2) IDA gaat met name onder het kopje “Reflections on a Transformation of the Economy” nader in op het vraagstuk van de invoering van de ATR. Dit raakt dus mijn meningsverschillen met Aníbal. Wat ik daarover hier naar voren breng, is mijn opvatting en Aníbal zal zelf antwoorden op dit punt, evenals op andere punten waarop wij van mening verschillen.

De theoretische basis van IDA’s voorstellen is vooral te vinden onder het kopje ‘Theoretical Notes on Praxis’. Hier valt te lezen dat het communisme in diskrediet zou zijn geraakt door de ineenstorting van de Sovjet-Unie. Het communisme zou daardoor aan politieke betekenis hebben verloren en een abstract ideaal zijn geworden, dat niet (meer?) aan de werkelijkheid kan worden getoetst. Deze formuleringen zijn uiterst onzorgvuldig. Volgens de burgerlijke propaganda zou de val van de Sovjet-Unie zou bewijzen het het communisme onmogelijk is. Maar in de Sovjet-Unie was nooit communisme, ook niet in een zogenaamd eerste fase die Lenin socialisme noemde en het Russische staatskapitalisme was ook niet een stap richting dit socialisme. In strijd met al deze beweringen kunnen we het reëele bestaan vaststellen van loonarbeid in de Sovjet-Unie, en dus van kapitaal (in de vorm van staatskapitalisme, van coöperatief kapitalisme en zelf van privékapitalisme).

Marx en Engels of de Eerste en de Tweede Internationale hadden geen reëel bestaand socialisme nodig. Tot 1917 bestond in de arbeidersklasse een vaag en abstract besef van een andere maatschappij waarin de arbeiders de vruchten van hun arbeid zouden plukken. Met de revolutie in Rusland veranderde dit vage besef in het valse idee dat de arbeiders in Rusland een soort socialisme hadden gevestigd; een socialisme waarvoor de meeste arbeiders in het Westen overigens vriendelijk bedankten. Dat valse idee is nu verdwenen maar nog steeds gebruikt de burgerlijke propaganda het verdwijnen van de Sovjet-Unie tegen elk idee van communisme.

Heeft de arbeidersklasse een communistisch bewustzijn nodig – in de zin van begrip van de communistische maatschappij – om tot strijd voor eigen belangen over te gaan? Nee, ook al kan de notie van belang zijn dat een andere maatschappij dan het kapitalisme mogelijk is. Maar dat is heel wat anders dan een reëel bestaande ATR, of zelfs een technisch hulpmiddel daartoe in de vorm van een app. Maar dat is wel de kern van de strategie van IDA. Praktische ervaring met ATR, geholpen door een app, zou arbeiders beter overtuigen dan verfijnde theorievorming. Als aanhanger van het praxis-begrip (maar niet van zijn filosoof, Lukács) spreekt de ervaring, maar dan specifiek van de klassenstrijd, mij zeker aan, maar niet in het frame van een tegenstelling tussen theorie en praktijk zoals die in de tekst van IDA naar voren komt.

Ik ben me er pijnlijk van bewust dat het als een belediging kan overkomen maar ik voel me verplicht IDA er op te wijzen dat hun strategie mij voorkomt als een terugval in het utopisch socialisme, als een verlaten van wat Engels ‘wetenschappelijk socialisme’ noemde. Deze terugval komt voort uit goede intenties, de juiste constatering van de arbeidersmassa’s belemmerd worden in hun denken – ik zeg bewustwording van hun klassebelangen – door de overweldigende levensomstandigheden van uitbuiting en van fysieke en psychische onderdrukking. Alleen denken over een andere, betere wereld, zonder actie, is inderdaad een magere troost en van weinig waarde. Jammer dat de Sovjet-Unie niet meer bestaat die deze betere wereld verbeeldde? Of bedoelt IDA dat de kletspraat over een toekomstig communisme in het reëel bestaande ‘socialisme’ dezelfde functie vervulde als de gedachte aan de hemel voor brave katholieken? Waarvan kennen we toch dit idee van onmogelijkheid van de proletarische massa’s om tot communistisch bewustzijn te komen? En vervolgens de praktische conclusie dat het burgerlijke intellect hen te hulp schiet? Ik zal hier niet verder over doorgaan. Het punt is dat voor Marx en Engels het communisme niet een utopie was (laat staan een app), uitgedacht door welwillende denkers met een overvloed aan vrije tijd en opleiding, die vervolgens ‘onder het volk’ gebracht moest worden. Marx en Engels erkenden de verpletterende invloed van de burgerlijke ideologie, van de uitbuiting en onderdrukking op het proletariaat. Maar ze zagen ook dat de arbeidersklasse deze neerdrukkende invloeden in de klassenstrijd kon overwinnen.

Voor Marx en Engels was het communisme een reëele beweging. Dat wil zeggen dat de communistische productiewijze werd voorbereid binnen het kapitalisme door de ontwikkeling van de organisatie en het bewustzijn van de arbeidersklasse, door haar strijd tegen de bourgeoisie en door de ontwikkelingen in het bedrijfsleven zoals de internationalisering van handel en toename van de productiviteit onder druk van de concurrentie. Deze ontwikkelingen in het bedrijfsleven konden aan het begin van de 20ste eeuw niet meer binnen de oude vormen van de kapitalistische productieverhoudingen gehouden worden; vrijhandel sloeg om in oorlog tussen handelsblokken en handelsoorlogen in wereldoorlogen, het private bedrijf opererend op de markt maakte deels plaats voor kartels en monopolies, en tenslotte ingrijpende staatsbemoeienis onder druk van het imperialisme. De reëele beweging van de arbeidersstrijd, veronderstelt helemaal geen voorafgaand bewustzijn van de communistische productiewijze zoals deze theoretisch werd verwoord door Marx, Engels en o.a. de GIC. Dit communistische bewustzijn op massaniveau komt pas na de proletarische revolutie tot stand, en dan ook niet in abstracte vorm, maar in de concrete totaliteit van de zelfwerkzaamheid van de associatie van vrije en gelijke producenten in het communisme.

Marx toonde aan de hand van de ontwikkeling van de arbeidersbeweging van zijn tijd aan dat het proletariaat op basis van zijn objectieve positie zijn onmiddellijke belangen binnen de kapitalistische productiewijze begreep en overging tot het opheffen van de onderlinge concurrentie in collectieve werkstakingen en de bijbehorende organisatie in associaties en vakverenigingen. Voor Marx was dat het begin van de “Klasse für Sich”, en een voorlopig eindpunt is die van de menselijke zelfwerkzaamheid van de associatie van vrije en gelijke producenten.

Het klassebewustzijn ontwikkelde zich vanaf het elementaire niveau van het bewuste zijn tijdens de eerste stakingen verder in opgaande en neergaande bewegingen, samen met met de ontwikkeling van de strijd en de organisatie. Deze wisselwerking tussen bewustzijn, strijd en organisatie is ook een ongelijkmatig proces in de omvang en de diepte van het bewustzijn die zich in een wisselwerking tussen minderheden en de proletarische massa’s ontwikkelen. De ‘Grondbeginselen …” mogen dan wel het theoretische hoofdwerk van de GIC worden genoemd, zij beperkten zich niet daartoe maar werkten voortdurend aan analyses van de klassenstrijd overal ter wereld. Dankzij de recente uitgaven van hun tijdschriften, kunnen Duitse lezers nu kennis nemen van dit dagelijkse werk van de GIC. (3) Het spreekt vanzelf dat de meer bewuste minderheden van het proletariaat kennis hebben van de klassenstrijd in al zijn fasen, inclusief die van het communisme. Voor hen volstaat niet een vage notie van communisme, maar zij moeten in staat zijn in elke fase van de strijd te begrijpen wat – in grote lijnen – zijn verdere ontwikkeling is en hoe het communisme als beweging zich in de klassenstrijd ontplooit. Alleen dan is de proletarische groep of partij in staat ook aan te geven wat als potentieel aanwezig is in de huidige strijd en de weg vooruit aan te geven, en op die manier bij te dragen aan het klassebewustzijn.

Aan wie dit slechts post-Leninistische “buzz-woorden uit de vorige eeuw” lijken, beperkt tot het organisatievraagstuk, terwijl het nu zou gaan om de economische inhoud van het communisme, stel ik de vraag hoe in het “communisme als beweging” via ATR deze economische inhoud zichtbaar wordt. Aan IDA is duidelijk dat arbeidstijd niet identiek is aan ruilwaarde of meerwaarde, terwijl deze wel in tijd gemeten wordt. (4) IDA lijkt het “in het ideale geval” dat klassenstrijd, (massa)stakingen and bedrijfsbezettingen samengaan met de economische inhoud van het communisme. Maar hoe? En in het minder ideale geval? Uitgaande van beweging is er geen vaststaande economische inhoud. In elke fase van het kapitalisme, in plaatselijke omstandigheden, in elke arbeidersstrijd komen andere aspecten naar voren van deze economische inhoud: de kapitalistische waardewet en de omwenteling daarvan in communisme. In het volgende een poging dit in enkele hoofdlijnen uit te werken. Ter wille van de discussie zal ik dit doen in een kritiek op de fasen die IDA onderscheidt in de omvorming van het bedrijfsleven.

1a) Labor-time economy under capitalism – weaker variant

IDA beschrijft dit stadium als de huidige “sociale economie” (“Solidarwirtschaft”) van “coöperaties, bezette fabrieken, tijdbanken, enz.” die als zelfbeheerde bedrijven in het belang van de werkers zouden kunnen deelnemen aan arbeidstijd-netwerken. Elke vorm van uitbuiting zou in deze arbeidstijd-economie vermeden moeten worden of tenminste verminderd. Hoewel geen communisme, zou van hiervan een propagandistische werking uitgaan van de radicale interne democratie en het “gemeenschappelijke eigendom”. Het functioneren op de grondslag van arbeidstijd in plaats van geld zou heel iets anders zijn.

Laten we eerst het soort bedrijven bekijken die volgens IDA in aanmerking komen voor ATR. Over het algemeen betreft het kleine arbeidsintensieve bedrijven die direct aan consumenten producten of diensten leveren. De tijdbanken in strikte zin vervullen de functie van banken in een netwerk van bedrijven. Ik neem daarom aan dat IDA de bij deze tijdbanken aangesloten bedrijfsactiviteiten bedoelt. Als voorbeeld denk ik aan een kennis die naast haar baan in loondienst massages aanbood en die via een tijdbank ruilde tegen o.a. de diensten van een loodgieter. De netwerkfunctie zullen we straks bespreken.

Van de huidige zelfbeheerde bedrijven, kan ik in de geest van Marx op zijn best zeggen dat het de taak van revolutionaire minderheden is om de spontane bewegingen van de werkende klasse te combineren en te veralgemenen, zonder een doctrinair dictaat daaraan op te leggen. In dezelfde tekst van de IAA wees Marx op de verdienste van de coöperatieve arbeid om aan te tonen dat het despotische systeem van de onderschikking van de arbeid aan het kapitaal kan worden overwonnen. IDA is het daarmee eens, maar over de waarschuwingen van Marx zwijgt IDA in antwoord op de kritieken: Marx spreekt van minuscule vormen waarbinnen loonslaven in private inspanningen werken en die nooit in staat zullen zijn om de kapitalistische maatschappij om te vormen. Als een van de redenen noemde Marx al de enorme groei van het kapitalistische monopolie, waarvan we zagen dat dit vanaf het begin van de 20ste eeuw dominant is.

IDA heeft evenmin geantwoord op mijn volgende kritiek die is gebaseerd op ervaringen in de 20ste eeuw:

“However, in capitalism, especially in times of crisis, it is difficult for all firms to compete. Self-managed companies may then face the same need to increase exploitation rates or even lay off workers. Simplistic propaganda of “starting small” from self-management and exchanging services via time banks will disprove the intentional message.

The experiences of ‘worker self-management’ of bankrupt companies in the 1960s and 1970s in France and Belgium, of companies abandoned by their owners after the Carnation Revolution in Portugal, point in the same direction. At those times, there was no “dual power” between workers’ councils and bourgeois government like between February and October 1917 in Russia.”

Het is misschien nodig deze kwestie te verdiepen door nader in te gaan op een aspect van de waardewet, de marktwerking waarmee de meeste coöperatieve bedrijven aan zowel de inkoop- als aan de verkoopzijde te maken hebben. De marktwerking beloont de ondernemingen die produceren met een arbeidstijd onder het gemiddelde met een winst op hun kapitaal, en de ondernemingen die meer dan de maatschappelijk gemiddelde arbeidstijd nodig hebben, lijden verlies. Juridische verordeningen dat bedrijven met de rechtsvorm van een vereniging of stichting geen winst mogen uitkeren, of zelfs als zodanig mogen vermelden in hun boekhoudingen, en die daarom verschijnen als reserves, bonussen, hoge salarissen en vergoedingen voor managers of wat dan ook, veranderen niets aan de marktwerking.

Als voorbeeld neem ik de door Anton Pannekoek in zijn memoires genoemde de coöperatieve broodbakkerij die hij in Leiden had opgezet en beheerde. Deze bakkerij leverde aan met name de sociaal-democratische arbeiders van deze stad dagelijks brood, naar ik aanneem tegen een lagere prijs dan de vele kleine privé-kapitalistische bakkers in de stad. Misschien ook dat in deze bakkerij vanwege stakingen ontslagen arbeiders werkten. De coöperatieve bakkerij was waarschijnlijk goedkoper omdat de concurrentie prijsafspraken had gemaakt, omdat de markt was gesegmenteerd naar de al dan niet religieuze bevolkingsgroep waartoe men behoorde, omdat de bakkers van hun winsten een uitgebreide kring van familieleden onderhielden. Pannekoek was op de hoogte van de ATR, zoals beschreven in Das Kapital. Hij was zelfs in zijn jonge jaren aanhanger geweest van Edward Bellamy, een burgerlijke denker die kan gelden als de grondlegger van de huidige tijdbanken.
Had Pannekoek meel moeten inkopen bij een zelfbeheerde traditionele ambachtelijk werkende windmolen (als die bestond) of bij de plaatselijke meelfabriek die goedkope importgranen uit Rusland en de V.S. verwerkte tot meel? De meelfabriek opereerde binnen een kartel, maar leverde desondanks goedkoper meel dan de molenaar. Maar als het meel door de molenaar werd geleverd, dan zou de betaling van het meel, en misschien ook van de broden via een tijdbank kunnen verlopen. Maar de coöperatieve broodbakkerij zou broden moeten verkopen die duurder waren dan die van de concurrentie. De oplettende lezer zal gemerkt hebben dat we nu zijn aangekomen bij de netwerkfunctie die de ATR zou kunnen vervullen en dat de werkelijke marktverhoudingen in de huidige fase een belangrijke hinderpaal zijn voor een dergelijk netwerk. Voor een deel van de bedrijven in de toetreding tot dit netwerk uit kostenoverwegingen niet interessant. Met idealisme kan dit nadeel over het algemeen niet worden overwonnen.

Natuurlijk, hoe groter het netwerk, hoe meer ook toeleverende bedrijven en monopolies en kartels zouden toetreden, des te geringer de beperkingen van de marktwerking die ervoor zorgt dat bedrijven die meer arbeid dan gemiddeld besteden verlies lijden en zich niet kunnen handhaven. Hier waarschuwde Marx al dat het aandeel van de coöperatieve bedrijven in de economie ten opzichte van de groei van de door ondernemers beheerste bedrijven zou afnemen.

In de tijd van Marx en ook nog die van Pannekoek was de coöperatieve beweging onder arbeiders (niet b.v. die van boeren) deel van de arbeidersbeweging, dus naast vakverenigingen, verzekeringen zoals ziekenfondsen, politieke partijen en parlementaire activiteiten. Wanneer ik me beroep op zowel Marx positieve inschattingen als zijn waarschuwingen, dan betekent dit niet dat ik een terugkeer naar de tactieken van de Eerste Internationale voorsta, zoals bepaalde trotskisten doen. Ik vraag me ten eerste af of de huidige bedrijven die IDA ziet als kandidaten voor ATR deel uitmaken van een arbeidersbeweging in de zin van hun opvattingen en doelstellingen. Daarnaast, voor mij als radencommunisten zijn de huidige vakbonden, politieke partijen en hun aanhangsels deel van de burgerlijke staat. Het idee om bedrijven af te zonderen van de reguliere economie komt ook voor onder religieuze groepen, antroposofen, quakers, het ‘spirituele’ sectenmilieu en fascistoïde groeperingen zoals Thierry Baudet’s “Forum voor Democratie” (6). Onder de slogan “koop bij geloofsgenoten” (en “koop niet bij buitenaardse reptielen”) scheppen de secten een paralleleconomie die hun kleinburgerlijke belangen tegen de vrije markt en de monopolies beschermt, en tegelijkertijd hun schapen of hun volk aan de “herder” of de “grote leider” bindt.

Ik ben ook uitgever. Ik moet bekennen dat ik mijn boeken laat produceren door de multinationale monopolist Amazon, zonder dat Amazon invloed heeft op het redactie beleid. Is inkoop bij een multinational of bij de miljardair Bezos een schande? Moet ik dan mijn boeken laten drukken door een zelfbeheerd (anarchistisch) drukkerijtje zodat ik subsidie nodig heb van de “Rosa Luxemburg Stiftung”? Nee bedankt.

Als conclusie ten aanzien van de huidige zelfbeheerde bedrijven in de “sociale economie” , verwijs ik naar de eerde aangehaalde uitspraak van Marx dat het misplaatst is een doctrinair dictaat aan de coöperatieve bedrijven op te leggen. Daaruit concludeerde Marx dat er geen uitspraken gedaan worden over een speciaal stelsel van coöperatie. Het lijkt me dat ATR een ‘speciaal systeem’ is. Het valt ook op dat Marx, die al in Das Kapital Band 1 de ATR beschreef, dit systeem niet eens ter overweging heeft voorgesteld aan de coöperatieve beweging van zijn tijd. Ik hoop hierboven te hebben aangetoond dat Marx daartoe goede redenen had. IDA houdt echter wel vast aan ATR als netwerk van bedrijven uit de “sociale economie”. In de beoogde propagandistische werking daarvan zal IDA dan wel wat meer uit te leggen hebben dan dat we hier niet te maken hebben met communisme. Het zal nodig zijn om uit te leggen hoe de wetmatigheden van de markt en het monopolie zelfbeheer beperken, en hoe men deze wetmatigheden kan overwinnen. Dat is echter een verhaal dat IDA wil vermijden omdat het “elitair’ en”intellectueel” zou zijn. Ik zou zeggen, als je niet ook de nadelen kan of wil analyseren, waarom prijs je dan ATR aan als oplossing van huidige problemen?

1b) Labor-time economy under capitalism – stronger variant

IDA verstaat het in 1927 door de GIC vooronderstelde hoog geïndustrialiseerde land, of de door mij genoemde belangrijke industriële zone, waar de arbeiders de politieke macht hebben gegrepen, als de sterkere variant van ATR onder het kapitalisme. In de jaren 1920 waren de revolutionaire arbeiders te vinden in steenkolenmijnen, hoogovens, gas- en electriciteitsbedrijven (Ruhr), zware en lichte metaalindustrie, metaalelectro-industrie (Siemens), chemische industrie (Leuna-Werke), zonder uitzondering bedrijven met een hoge arbeidsproductiviteit die over de markt en via monopolies en kartels bovendien nog extra arbeidswaarde van minder productieve bedrijven en sectoren naar zich toe trokken. Het lijkt me evident dat deze feitelijke omstandigheden het buitengewoon aantrekkelijk maken voor de bedrijven met een lagere arbeidsproductiviteit om zich aan te sluiten bij door arbeidersraden beheerste topindustrie van die dagen, net als dat het geval was voor de agrarische sector. Wanneer door toepassing van ATR zowel markt als monopolies en kartels wegvallen, valt de concurrentiedruk weg en wordt de beloning voor arbeid radicaal gelijk getrokken. Nu zal dat – met weliswaar andere bedrijven en sectoren – nog meer het geval zijn dan in de jaren 1920. Dat is ook de fundamentele reden dat ik ernstige twijfels heb bij de plannen van IDA ten aanzien van de huidige ‘solidaire sector’ die natuurlijk de steun van de uiterst arbeidsproductieve sector geheel mist.

IDA zegt niet zoveel over

2) labor-time economy parallel to capitalism and
3) the fully developed labor-time economy

Daarom geef ik hier een korte beschouwing over de uitbreiding van de revolutie.

Waar ik, met in gedachten het programma van de KAPD (Berliner richting) van 1923, met ‘zone’ doelde op een gebied dat zich over meerdere landen kan uitstrekken, zonder samen te vallen met de grenzen van een land, is het niet duidelijk wat IDA precies bedoelt. Het spreekt namelijk uitdrukkelijk van “over nationale grenzen” heen als een mogelijke wisselwerking met niches van ATR in “liberale” staten. Het is duidelijk dat een toekomstig revolutionair ‘bastion’, hoe rijk ook aan voedselproductie, grondstoffen, halffabrikaten en wapens ter verdediging tegen invallen, behoefte zal hebben aan buitenlandse handel. Ik zou echter niet rekenen op de veronderstelde niches van enige betekenis. Op zijn best is buitenlandse handel mogelijk, ruilhandel of in geld, door gebruik te maken van tegenstellingen tussen kapitalistische, imperialistische staten, of onder dreiging van arbeidersopstanden in deze staten Dat roept natuurlijk de ernstige vraag op of dan niet de ruilwaarde the ATR zal binnendringen en de uitbuiting zal herstellen. Nu lijkt IDA deze vraag te omzeilen door de bedachte uitwisselingen op basis van ATR, anderzijds antwoordt IDA in zekere zin in de sterktere variant te spreken van ATR “onder het kapitalisme”. Ik kan met het laatste instemmen voor zover de ATR slechts een instrument is voor het bedrijfsleven, een instrument dat ik bij toepassing onder de dictatuur van de arbeidersraden ‘socialistisch’ of ‘communistisch’ noem, ook al is deze radenmaatschappij nog niet socialistisch of communistische en er zelfs sprake is van een kapitalistisch bedrijfsleven buiten het bastion, en marginaal zelfs daarbinnen.

Ik ben geen ‘marxistisch econoom’, maar ik heb wel geleerd dat ruilwaarde zich pas op wereldschaal ontwikkelt als de maatschappelijk gemiddelde arbeidstijd. Daaruit zou men kunnen afleiden dat pas bij een ATR op wereldschaal sprake is van gelijkheid in beloning van arbeid. Nu is deze gelijkheid volgens Marx en de GIC helemaal geen doel. Ze is slechts een juridisch begrip dat allerlei vormen van ongelijkheid verbergt. Desalniettemin lijkt me er een probleem te ontstaan bij de geleidelijke of schoksgewijze uitbreiding van de ATR op wereldschaal; ik zie af van de fantasie van een wereldrevolutie in één klap. In het revolutionaire bastion is er door de enorme tekorten geen probleem wanneer minder productieve bedrijven zich aansluiten bij uiterst hoogproductieve bedrijven; alle werkenden zullen er op vooruit gaan. Maar wanneer door uitbreiding van de wereldrevolutie zich veel minder productieve bedrijven en mensenmassa’s aansluiten, kan wel het probleem ontstaan van verminderde mogelijkheden tot consumptie in de hoog-geïndustrialiseerde zone waar de revolutie begon. Dit probleem is niet op te lossen met idealisme, niet met gesloten grenzen, maar alleen door vooruitzien en anticiperen.

Maar zelfs een economisch sterk geïsoleerd proletarisch bastion zal over sterk verminderde consumptiemogelijkheden beschikken door de noodzaak van productie voor de verdediging tegen het imperialisme. Laatstgenoemde uitgaven zullen verdwijnen na een geslaagde wereldrevolutie en in de plaats daarvan komt de heropbouw van productiefaciliteiten in gebieden waar het imperialisme voor-kapitalistische productieprocessen heeft vernietigd. Wanneer we dit bedenken, dan begrijpen we dat er waarschijnlijk geen teruggang in consumptiemogelijkheden zal zijn.

F.C. 14-12-2023

Noten

(1) IDA, On our Strategy. A Response to Two Critiques.
(2) F.C., Communism, too early? Or from delay to abandonment?
Aníbal, Transitional period, capitalism, communism, class struggle, blurring, ideological biases. REPLY TO FREDO CORVO.
(3) Zie overzicht bij Rätekommunismus: https://www.raetekommunismus.de/ en bij Hermann Lueer: https://www.isbn.de/verlag/Red+%26+Black+Books
(4) IDA, Value, work, time — A reply to the critique of the Krisis group on labor time accounting.
(5) FC, Comments by the translator to IDA “With the concept of labor time accounting …”.
(6) Wikipedia over Baudet en Forum.


Antwoord van IDA en een korte reactie van Aníbal en Fredo Corvo

IDA reageerde 30-12-2023 op onze kritiek en zei dat ze niet verder zullen reageren omdat ze andere projecten en onderwerpen prioriteit geven. IDA vreest ook een verharding van het debat en een herhaling van standpunten. Bij gebrek aan antwoorden op onze argumenten, en tegelijkertijd koppig doorgaan met haar activistische koers, hebben we geen andere keuze dan IDA kritisch te volgen. Hopelijk herinnert IDA zich later de problemen die we voorspelden en doorloopt het dan toch nog de weerbarstige school van de praxis.

Aníbal en Fredo Corvo, 1-1-2024

Het socialisme van wetenschap tot utopie

Een gedachte over “Het socialisme van wetenschap tot utopie

Plaats een reactie