Myanmar: opstand in een fabriek in Rangoon

Uit het Engels vertaald artikel “Notes on a factory uprising in Yangon” geplaatst door de Chinese groep Chuang.

OnStrike

Soe Lin Aung onderzoekt de staking (of rel) tegen een H&M-leverancier in Myanmar, die zich in Chinese handen bevindt. Daarbij gaat ze verder dan wat kranten schrijven en onderzoekt de plaatselijke context en de bredere politieke betekenis.

Een rel die was voorspeld

Vorige maand vond een staking plaats in een confectiefabriek in Chinese handen aan de rand van Yangon (Nederlands: Rangoon), de voormalige hoofdstad en het belangrijkste industriegebied van Myanmar. De lange duur van het conflict leidde tot verbittering, die zich uitte in een korte belegering van de fabriek. Op 23 februari trokken honderden arbeiders op naar de Hangzhou Hundred-Tex Garment fabriek, beschadigden fabrieksvoertuigen, sloegen ruiten in, vernielden van machines, vielen de Chinese manager aan, en namen zeven Chinese opzichters in gijzeling. Na een reddingsoperatie door de politie op verzoek van de Chinese ambassade, werden de gijzelaars vrijgelaten, en vijf arbeiders werden gearresteerd. Deze rel, zo meldden media-verslagen, volgde op een maandenlange staking wegens 15 maanden van onbetaalde overuren, die had geleid tot het ontslag van de vakbondsleider van de fabriek. Een arbeider meldde dat “de meeste van de arbeiders tijdens de opstand zichzelf niet meer in de hand hadden”. Een bedrijfsexterne vakbondsleider zei dat de arbeiders “zagen dat er geen beweging in de zaak kwam – en toen tot uitbarsting kwamen.”

Verslagen van wat er gebeurde zijn niet helemaal consistent. Meerdere berichten beweren dat video’s laten zien hoe “tientallen” arbeidsters de Chinese manager aanvallen, maar arbeiders bestrijden dat verhaal en ontkennen ook dat ze productiemachines vernield zouden hebben. Een paar dingen zijn echter duidelijk. Temidden van een uitbreiding van Myanmars kledingindustrie als gevolg van de economische hervormingen in de periode na 2011, hebben strijdbare arbeidersacties regelmatig de industriële zones van Yangon getroffen. Deze grotendeels zelfstandige wilde stakingen richten zich in hun formele eisen op de lonen, en in sommige gevallen duren ze maanden. Na ongeveer drie stakingsgolven tot 2015, heeft sindsdien een verzameling van meer gewelddadige incidenten plaatsgevonden, inclusief deze rel van februari.

Vakbonden, pas sinds 2011 gelegaliseerd, hebben moeite om de beweging bij te benen, en samen met de publieke opinie dringen ze er op aan om deze strijd te centraliseren – dat wil zeggen te onderwerpen aan hiërarchische vakbondsstructuren die zijn ontworpen voor tripartaire bemiddeling (vakbonden-werkgevers-staat). Het wantrouwen van de arbeiders ten opzichte van Myanmar’s grote werknemersorganisaties is echter groot, [1] evenals de frustraties over de nieuwe wet op het minimumloon, waarvan de arbeiders zeggen dat werkgevers deze omzeilen door het niet langer betalen van toeslagen en overuren.

Het is mogelijk, om de vakbondsleider hierboven aan te halen, dat de arbeiders tot uitbarsting kwamen, omdat ze hebben gezien dat er niets gebeurde. Of anders gezegd: ze hebben de tegenstellingen die opkwamen gezien, en ze hebben dienovereenkomstig hun strijd verhevigd. De rellen vorige maand volgden op ten minste twee andere arbeidsconflicten in de afgelopen paar jaar die ook werden omschreven als rellen. In maart 2015, aan het einde van een van de langste stakingen, die eerder dat jaar waren begonnen, probeerden ongeveer 100 arbeiders uit drie fabrieken de strijd op te voeren door op te marcheren naar het stadhuis van Yangon. Omdat dit werd geblokkeerd door de politie, begonnen ze in plaats daarvan een sit-in, die eindigde met een botsing tussen de arbeiders, politie, en particuliere beveiligers – burgers met rode armbanden met het woord “plicht” (da-wun) in het Birmees. Veertien arbeiders werden formeel beschuldigd van rel schoppen. In het daaropvolgende jaar, marcheerden arbeiders van een fabriek in Sagaing, in droge gebieden van Myanmar een flink stuk ten noorden van Yangon, weken lang tijdens het hoogtepunt van het warme seizoen naar de rand van Naypyidaw, de hoofdstad van Myanmar en een leger basis. Een confrontatie volgde toen de politie tussenbeide kwam om de arbeiders te verhinderen de stad binnen te trekken, en ook hier werden arbeiders strafrechtelijk vervolgd wegens rel schoppen.

Deze gebeurtenissen doen de gedachte opkomen dat het voortzettingen zijn van strijd verder weg. In China en Vietnam schrijven waarnemers het bestaan van industriële rellen toe aan het gebrek aan burgerlijke vrijheden en onafhankelijke vakbonden. Daarvan verwacht men dat in deze landen meer ordelijke vormen van collectieve onderhandelingen gemakkelijker zouden worden. [2] Het tegelijkertijd voorkomen van dergelijke democratische instellingen met steeds meer van soortgelijke strijd in de ons (China; vertaler) omringende landen, zoals Myanmar en Cambodja [3] dwingt ons verder te kijken dan deze verklaringen, namelijk naar een bredere dynamiek van het hedendaagse kapitalisme in de regio – en wellicht daarbuiten. Wat is het verband tussen de fabrieksopstand van vorige maand in Yangon, en wat sommigen een nieuw “tijdperk van rellen” op wereld-, regionale en lokale schaal hebben genoemd?

Wat is Hangzhou Hundred-Tex?

De Hangzhou Hundred-Tex (HHT) -fabriek ligt in de gemeente Hlaingtharyar aan de noordwestelijke rand van Yangon, aan de overkant van de rivier Yangon, waar speculatie de grondprijzen opdrijft naarmate het gebied snel industrialiseert. Hoewel van Hlaingtharyar vaak wordt gesproken als een industriegebied, is het ook een gemeente dat vele kleinere industriële zones bevat, zoals de Shwe Lin Ban Industrial Zone waar de HHT-fabriek opereert. De andere grote industriegebieden rond Yangon zijn Shwepyithar en Hmawbi, ook ten noorden en noordoosten van Yangon.

Een studie schat dat de lonen in deze zones gemiddeld op $95-125 per maand in 2015. [4] Maar een ander onderzoek onder 26 werknemers schat het basisloon eerder rond de 30.000-40.000 kyat per maand ($21-32) en de totale beloning op ongeveer 95.000 kyat per maand ($69) – een opvallende aanwijzing voor het belang van toeslagen en overuren voor het totale netto arbeidersloon. [5] Uit de enquête bleek ook dat de werktijden van de arbeiders uitkwamen op ongeveer 10,5-11 uur per dag, zes dagen per week; dat er geen enkele arbeider enige vorm van arbeidscontract had, en al helemaal geen ziektekosten- of sociale verzekeringen; en dat slechts zes van deze werknemers zeiden dat ze geld overhielden om te sparen na aftrek van de kosten voor hun dagelijks levensonderhoud. Een werknemer zei dat ze meestal wel rond kwam, maar de overige 19 beschreven schulden van 30.000 tot 500.000 kyat. 17 van hen zaten in de schulden tegen een rente van 20% of hoger. Zoals het onderzoek duidelijk maakte: “Schulden tegen hoge rente zijn een probleem voor iedereen, maar vooral voor jonge vrouwen waarvan wordt verwacht dat ze bijdragen aan de kosten van het huishouden, zo zeggen vele geïnterviewde werknemers.” [6]

MyanmarWetlandsHousingHlaingtharyar herbergt officieel de grootste en meest geconcentreerde bevolking van alle gemeenten in Myanmar, maar dit is niet duidelijk wanneer je er doorheen rijdt. Langs de belangrijkste wegen over industrieterreinen, verraadt een fabriekspoort dat zich ergens daarachter een bedrijf bevindt, maar de omvang en aard van de fabrieken zelf, die bijna altijd slechts laagbouw kennen, zijn bijna onmogelijk te onderscheiden van buitenaf. Een winkeltje of twee verkoopt misschien iets aan de poort, misschien theezakjes, betelnoot of eenvoudige salades voor arbeiders tijdens hun pauzes. Maar in ieder geval zijn in de grotere fabrieken maaltijden en kantines beschikbaar op het fabrieksterrein. In tegenstelling tot de sobere, relatief rustige, en bijna modernistisch aandoende grotere industrieterreinen, bestaan er drukkere gebieden, met meer hectische activiteit, geconcentreerd rond markten waar de kraampjes, bierstalletjes, kleine spullenwinkels, riksja standplaatsen en dergelijke schijnbaar willekeurig verspreid zijn. Buurten met informeel bewoonde huisjes zijn voornamelijk rond deze gebieden te vinden, waar vooral migranten rieten schuilplaatsen bouwen in de met gras begroeide moerassen die kenmerkend zijn voor het gebied.

Mingalardon-Industrial-Zone-Yangon-Myanmar-Steel-Construction-1Terwijl de afzonderlijke fabrieken duidelijk met hekwerk zijn afgeschermd, is het niet duidelijk wanneer men het industrieterrein zelf opgaat of verlaat. Rond 2012 kon men bij het doorkruisen van het industriegebied per auto of riksja met enige regelmaat plotseling uitkijken op rijstvelden in de verte buiten de zone of op stukken groen, waar waarschijnlijk binnen korte tijd migranten deze ruimte zouden bezetten of een nieuwe fabriek zou worden gebouwd. Soms volgt het een op het ander, en worden huisjes van migranten opgeruimd, net als in de strijd om een stukje land in Hlaingtharyar die zich ontwikkelde tot een gewelddadige confrontatietussen arbeiders en politie. Maar wat ook de open groene stukken waren die het industriegebied in het verleden nog waren te zien, en die misschien wat licht binnenlieten in deze gevangenis, nu is het industriële karakter uitgegroeid tot een voldongen feit. Van bovenaf, lijkt het nu op een opdringend raster van kleine rechthoeken, een traliewerk van aluminium daken, een modernistische droom die, zoals altijd, blijft onderworpen – zoals de februari-rellen duidelijk maakten – aan instabiliteit en onregelmatigheden.

Inderdaad is Myanmars confectiesector aanzienlijk veranderd sinds de politieke en economische hervormingen vanaf 2011 een reeks van maatregelen ter liberalisering van de handel inluidden. Uitgaande van een dieptepunt ten gevolge van de Amerikaanse en Europese sancties tijdens de periode van de militaire dictatuur, steeg de kledingexport van $349 miljoen in 2010 tot $1,56 miljard dollar in 2014. In 2014 werd gemiddeld één nieuwe kledingfabriek per week geopend, met name in de zones rond Yangon zoals Hlaingtharyar. Vanaf 2015 waren ongeveer 210 op de export georiënteerde confectiefabrieken actief in Myanmar, die ongeveer 195.000 werknemers te werk stelden en nog eens 100.000 in kleinschalige en / of thuiswerk-bedrijven in de toelevering aan de grotere fabrieken. [7] Een studie schat dat 93 procent van de arbeiders in de kledingindustrie vrouwen zijn, met name jonge, alleenstaande, “ongeschoolde” vrouwen uit plattelandsgebieden langs de Ayeyawaddy kust, die zich uitstrekt van de droge gebieden in het noorden tot het deltagebied in het zuiden. [8]

GarmentWorkersMynamarEr zijn verschillende manieren voor het classificeren van de confectiefabrieken van Myanmar, maar een rapport uit 2013 dat werd aangehaald door de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) werkt goed als een leidraad, ook al is het schematisch. [9] Drie categorieën worden opgevoerd. Ten eerste zijn er de grootste fabrieken, waar meer dan 1.000 arbeiders werkzaam zijn, in ofwel volledig buitenlands eigendom of met een joint venture-overeenkomst. Dan zijn er de in principe middelgrote fabrieken met tussen de 500 en 1.000 werknemers, meestal joint ventures of plaatselijk eigendom. Ten slotte zijn er de kleinste fabrieken, werkend met minder dan 500 werknemers en waarschijnlijk alle in handen van lokale eigenaars. In 2013 was de kleinste soort fabrieken het grootste in aantal, toen ongeveer 160 bedrijven. Slechts ongeveer 30 middelgrote fabrieken waren toen actief, en ongeveer 20 van de grootste soort. Ondanks wat lijkt op een overwicht van fabrieken van plaatselijke eigenaars, maken “schaduw bedrijven” 20-30% deel uit van die fabrieken, waarbij een Myanmarse staatsburger formeel eigenaar is, maar in feite functioneert voor een geheime buitenlandse eigenaar. [10]

Directe buitenlandse investeringen zijn in feite de stimulans voor de uitbreiding van Birma’s kledingindustrie. Sinds het einde van het formele militaire bewind in 2011, is het aandeel van fabrieken die zich volledig in buitenlandse handen bevinden bijna verdubbeld tot ongeveer 50% in 2015, terwijl de andere helft van het totaal bestaat uit joint ventures of lokaal eigendom. [11] Oost-Aziatische kapitaal domineert hier, niet verbazingwekkend, met het Koreaanse FDI voorop, gevolgd door China, Taiwan en Japan. Bedrijven uit deze landen bleven in Myanmar produceren terwijl Amerika en Europa sancties oplegden, waardoor ze sterk in het voordeel zijn nu de sancties zijn opgeheven (in 2013 door de EU, en vervolgens in 2016 door de VS). In 2014, toen de totale exportwaarde van kledingstukken de $1,6 miljard bereikte, ging ongeveer 70% van alle export naar Korea en Japan. Met deze stevige Oost-Aziatische exportmarkten, is en was de productie van laag kwalitatief niveau die in Bangladesh en Cambodja overheerst – jeans, t-shirts, en andere goedkope confectie – in Myanma grotendeels afwezig. Bijvoorbeeld Japanse bedrijven die in Myanmar inkopen, geven prioriteit aan het plaatsen van kleinere en kwalitatief meer hoogwaardige orders van kledingstukken zoals geweven producten. Dit kan volgens een recente studie veranderen, wanneer de uitvoer naar de EU door bedrijven als H & M hoger wordt. [12]

De HHT fabriek die in februari door arbeiders werd aangevallen, komt sterk overeen met wat is gerapporteerd over de groei van de confectiesector in Myanmar. Ze werd twee jaar geleden geopend door de moedermaatschappij, die is gevestigd in de Chinese provincie Zhejiang. De fabriek is uitsluitend actief als leverancier van H & M, zoals berichten in de media hebben benadrukt toen dit feit aan het licht kwam. De fabriek bevindt zich blijkbaar geheel in buitenlandse handen, en behoort tot de middengrote bedrijven waar zo’n 500 werknemers, bijna allemaal vrouwen werkzaam zijn – tenminste als we kunnen afgaan op een korte video van de staking, vertoond door Al-Jazeera.

Yangon-HM-strike-2017

Een trend die de HHT fabriek ook weerspiegelt, maar die over het algemeen niet gezien wordt in Myanmar, is die van de-industrialisatie van China en de daaruit voortvloeiende zuidwaarts stroom van Chinees kapitaal. Zoals een van de eerste verslagen van de staking opmerkte, zijn de eigenaren van de HHT fabriek actief in Myanmar omdat ze op zoek zijn naar lagere arbeidskosten. (Hetzelfde artikel verwijst ook naar de opkomende arbeidsonrust in China en Zuid-Korea als een reden voor deze nieuwe trek naar het zuiden.) Berichten in de media benadrukken dat het minimumloon in Myanmar, waarvoor zowel werknemers en werkgevers weinig waardering kunnen opbrengen, uitgaat van een basisloon op 3.600 kyat per dag, of ongeveer $2,62. Onder de kledingproducenten in Azië, kent alleen Bangladesh lagere lonen. Zoals werd opgemerkt in het hierboven besproken onderzoek, is het ook duidelijk dat het basisloon in veel fabrieken lager kan zijn dan het voorgeschreven minimum, waarbij alleen door toeslagen en overuren de lonen op het peil komen van rond de $70 per maand. [13] Dit verduidelijkt de zeer reële inzet van de HHT -rellen, die zijn ontstaan in een staking om maar liefst 15 maanden overuren uitbetaald te krijgen – met andere woorden, een enorm deel van het geldbedrag dat de arbeiders verwachtten te verdienen in die periode.

Uiteraard werkt het kapitaal in het algemeen in de richting van lagere lonen en minder bescherming van de arbeiders, in het bijzonder in het kader van de specifieke geschiedenis van het kolonialisme, postkolonialisme, en de daarmee samenhangende bevordering door de staat van de kapitalistische ontwikkeling. [14] Toch is de specifieke vlucht naar het zuiden van het Chinese productiekapitaal wel opgemerkt – maar blijkbaar nog niet in Myanmar. Investeringen in Cambodja en Vietnam hebben duidelijke aanwijzingen voor deze beweging gegeven, evenals buiten Zuidoost-Azië. Maar de nog relatief kleine omvang van de confectiesector in Myanmar, en het feit dat Korea Chinese investeringen overtreft, kan de meer beperkte aandacht voor dit potentiële veranderingsproces in Myanmar verklaren.

Tijd voor rellen

Maar laten we terugkeren naar de gestelde vraag, die we dan stellen op een bepaalde manier, die van het commentaar van de vakbondsleider op de februari-rel. Zijn de arbeiders tot uitbarsting gekomen? Er waren al stakingsgolven in 2012, 2013 en 2015. En dan waren er de drie ergere, meer gewelddadige incidenten, zoals de rellen op de HHT fabriek en het geweld dat uitbrak op het einde van de stakingsgolf van 2015 en na de lange arbeidersmars maart van het daaropvolgende jaar. Deze gebeurtenissen suggereren op zijn minst de mogelijkheid dat de arbeidersstrijd heviger kan worden op een moeilijk te voorspellen manier.

Hier komen verschillende mogelijkheden naar voren voor de richting die een analyse kan inslaan. De eerste is de momenteel vage relatie tussen twee veranderende landschappen in Myanma: dat van de arbeidersstrijd en dat van de vakbonden. Zoals besproken, kan het zo zijn dat de arbeidersstrijd bezig is verder te gaan dan stakingen. Elk van de drie gebeurtenissen die men rellen noemt, volgden op stakingen van verschillende tijdsduur. Verder zijn ook de stakingen die ondertussen de productie in de industriegebieden van Yangon lam legden, grotendeels zelfstandig en decentraal. Vakbonden, NGO’s en maatschappelijke organisaties hebben de neiging om deze acties te zien als helaas ongeorganiseerd, met gebrek aan leiding en coördinatie. Deze acties zouden net als Myanmars snel evoluerende arbeidersbeweging meer in het algemeen, behoefte hebben aan meer centrale gezag – kortom vakbonden – om zich daadwerkelijk te ontwikkelen naar tripartite bemiddelingsprocessen. Ruim 2.000 vakbonden hebben zich geregistreerd sinds in 2011 een wet een einde maakte aan een wet uit het militaire tijdperk die de oprichting van onafhankelijke vakbonden voorkwam. [15] Onder de grote federaties die sindsdien zijn gevormd, bevinden zich de Confederatie van Vakbonden van Myanmar (CTUM), met wortels in de politieke beweging van Myanmar in ballingschap, de Myanmar Trade Union Federation (MTUF); en de Agrariculture and Farmer Federation of Myanmar (AFFM-IUF).

Toch blijven de arbeiders wantrouwend ten opzichte van de grote vakbondsfederaties. Een leider van één van de stakingen van 2015 zei dat de bonden alleen komen kijken tijdens stakingen om lidmaatschappen aan te smeren. “Ze willen gewoon naar de ILO-conferenties,” zei hij. [16] Met name De CTUM, onder leiding van de controversiële leider Maung Maung, is zwaar onder vuur van dit soort kritiek gekomen, alsook voor zijn top-down, hiërarchische aanpak en vriendjespolitiek. Aan de andere kant hebben de arbeiders meer steun getoond aan vakbonden die zijn georganiseerd op bedrijfsniveau, die ze niet zien als buitenstaanders, zoals de federaties, maar meer als democratische structuren die voortvloeien uit eigen initiatief van de arbeiders. [17]

Toch hebben voorbeelden van strijd in en buiten Yangon slechts in beperkte mate te maken met vakbonden, en ze blijven ook nauwelijks beperkt tot stakingen – zoals vakbonden en NGO’s handenwringend aangeven, die zich vooral zorgen maken over de ‘democratie’. Maar als we vanuit het standpunt van deze strijd denken, dan kunnen we deze zien als grensverleggend ten opzichte van het hoe en wat van de feitelijke arbeidersbeweging. De strijd vormt een uitdaging ten aanzien van de vraag wie de arbeiders vertegenwoordigt. De strijd vraagt om een tactiek die verder gaat dan de vernauwingen van bureaucratische mechanismen om geschillen te beheersen. Het is dan verleidelijk om het tripartite overleg zelf ter discussie te stellen, dat voortkomt uit een bepaalde westerse Fordistische ontwikkeling. Toch stelt de democratische publieke opinie, van de ILO tot werkgeversorganisaties, dat de onrust in de industriële zones van Yangon is gewoon een symptoom is van de groeipijnen van tripartite overleg. De boodschap is duidelijk: het zal allemaal binnenkort tot rust komen.

Discussies op een recente workshop in Cambodja laten zien wat op het spel staat. [18] Een sociaal activist benadrukte dat in Europa en de VS een soort organische ontwikkeling van werknemerspolitiek en -instellingen heeft kunnen plaatsvinden, waarin stakingen, vakbonden, en tripartite overleg zijn geëvolueerd naar een inpassing van bepaalde conflicten in bemiddeling met het kapitaal. Arbeidersbewegingen in Azië daarentegen – waarvan vele inmiddels tot de gevestigde instellingen behoren in plaats van nog maar slechts in opkomst – worden geconfronteerd met een constant spervuur van vermaningen over wat de ‘juiste’ manier va optreden is. Dergelijke pogingen tot disciplinering komen goedschiks of kwaadschiks van internationale vakbondsfederaties, Westerse vakbonden die solidariteit prediken, NGO’s op het gebied van arbeid, donoren uit de arbeidersbeweging, en natuurlijk onderzoekers en deskundigen op et gebied van arbeid, sociaal beleid, en geschiedenis van de arbeidersbeweging. Tegen dat opgeheven vingertje voert de zelfstandige ontwikkeling van de arbeiders in Myanmar haar strijd – in al zijn emotionele, chaotische “desorganisatie”. Deze zelfstandige strijd bevat misschien iets meer openingen, brengt iets meer mogelijkheden met zich mee. In zekere zin zou deze strijd moeten worden toegejuicht, in plaats van terug te grijpen op institutionele vormen. Met name moet worden voorkomen dat aan de strijd de verstikkende hiërarchische vakbondsstructuren worden opgelegd. Het is in zekere zin misschien zelfs historische juist om zo op te treden. Rellen staan in deze zin misschien voor een andere soort van arbeiderspolitiek binnen een andere, meer flexibele benadering van geschiedenis van de arbeidersbeweging.

En hier kan misschien een bredere, meer conceptuele richting worden onderzocht. Dat wil zeggen, we zouden deze andere benadering van arbeid en geschiedenis van de arbeidsbeweging een naam kunnen geven. Daarbij zouden we er goed aan doen om te beginnen met de tactiek hier eraan verbonden is: tijd van rellen. Dit begrip heeft een bepaalde geschiedenis. Een recent artikel van Chuang  citeert een redenering van Jason Smith die een reeks van incidenten uit de afgelopen tien jaar – de rellen in de buitenwijken in Frankrijk, de jongerenrellen in Londen, stakingen tegen de bezuinigingen in Griekenland, de beweging van de pleinen, en de opstanden in de hele Arabische wereld – schaarde onder een nieuw tijdperk van politieke mogelijkheden. “We zijn getuige” schrijft hij in 2012, “van het ontwaken uit de neoliberale droom van wereldwijde vooruitgang en welvaart: na veertig jaar van reactie, na vier decennia van nederlaag, worden we opnieuw meegevoerd op de onzekere stroom van de geschiedenis. We zij getuige van een nieuwe cyclus van strijd; we leven in een tijd van rellen.” Deze claim leek op die van Alain Badiou, die in hetzelfde jaar aanvoerde dat de Arabische opstanden de ‘wedergeboorte van de geschiedenis’ aankondigde in deze ‘tijd van rellen en opstanden.’ Het Chuang artikel vraagt zich af of de toename van “massa-incidenten” in China in deze zin geïnterpreteerd zou kunnen worden van de door Smith gesuggereerde terugkeer naar de omstandigheden die leidden tot het uitbarsten van de revolutionaire strijd van de 19e eeuw. Deze omstandigheden waren, in het kort, dat socialistische en utopische bewegingen niet beantwoordden aan de directe behoeften van de arbeiders, die in toenemende mate met geweld reageerden op diepgaande veranderingen van het productieproces.

Deze notie van een ommekeer naar de tijd van rellen stelt ons in staat om iets te verduidelijken met betrekking tot wat specifiek is aan het Fordisme en zijn politieke aanhangsels (de vakbond, de staking, tripartisme, en ga zo maar door). Het punt is niet dat wanneer arbeiders in landen als Myanmar en China de richting van rellen inslaan, dat ze daarmee zo uniek zouden zijn dat het ze verhindert om een gemeenschappelijke belang met arbeiders elders te zien. We erkennen integendeel het uitzonderlijke karakter dat de Fordistische weg zelfs in het Westen altijd heeft gehad – zeker nu – en dat een veel bredere scala aan politieke mogelijkheden bestaat. Deze omvatten de revolutionaire bewegingen die voorafgingen aan het bureaucratische tripartisme en zijn beperkte strijdterrein. Rellen kunnen dan in hun zogenaamde afwijkende of gebrekkige vorm ten opzichte van de meer strategisch en verenigde arbeidersbewegingen, in feite iets zijn dat juist in het middelpunt staat van de kapitalistische omvorming van de productie naar tijd en plaats, namelijk de turbulentie van de transformaties en de grenzen van de georganiseerde politiek in de aanpak daarvan.

MyanmargarmentsWorkers

Na de “vrijheid”

Per slot van rekening vraagt de opzienbarende sterke verandering in de politiek ten opzichte van arbeidsconflicten – van China tot Myanmar en elders in Zuidoost-Azië – om vergelijking. Waarschijnlijk is het zinvol om bijvoorbeeld de verschillende niveaus van bescherming van burgerlijke vrijheden, met name de vrijheid van vereniging en de legaliteit van onafhankelijke vakbonden, in China, Vietnam en Myanmar met elkaar te vergelijken. In het hele politieke spectrum lijkt een wijdverbreid geloof te bestaan dat het begrenzen van dergelijke vrijheden een succesvolle verklaring biedt voor het uit de hand lopen van arbeidersstrijd in China en Vietnam, en dat bijgevolg, het uitbreiding van dergelijke vrijheden een einde zou maken aan deze tendens om stakingen te veranderen in opstanden. [19]

Maar dan is opvallend dat in Myanmar juist in het kader van een ingrijpende democratische hervormingen, een al sterk strijdbare arbeidersklasse de grenzen verlegt van vakbondsbemiddeld tripartisme naar meer gewelddadige vormen van strijd. Dat wil zeggen dat een plotseling en grondig democratiseringsproces niet alleen radicalisering arbeiderspolitiek NIET heeft geremd, maar dat men zou kunnen stellen dat precies het tegenovergestelde is gebeurd. Maar ook dan, zo argumenteren democraten zoals de ILO, is het gewoon een kwestie van tijd voordat het beeld stabiliseert en de werknemers zich schikken in de situatie. En terwijl we toegeven de voorgeschiedenis van het optreden van het regime van Myanmar tegen de arbeid serieus aandacht verdient, zoals Dennis Arnold en Stephen Campbell overtuigend betogen [20], kan het nieuwe van zijn huidige vorm moeilijk worden overschat: een vloed aan nieuwe wetgeving, meer dan tweeduizend nieuwe vakbonden, geen tekort aan nieuwe investeerders, en wat waarschijnlijk het belangrijkst is, duizenden en duizenden nieuwe werknemers. Myanmar kledingfabrieken zijn vol met arbeiders die financiële ondersteuning bieden aan huishoudens op het platteland. Vele arbeiders zijn de eersten in hun familie die in loondienst werken.

Maar dit alles betekent nauwelijks dat “meer vrijheden” een doeltreffende middel zijn voor een de-escalatie van arbeidersstrijd. Het zou in elke geval een dubieus programma zijn. Het zou betekenen dat de hervormingen in Myanmar uiteindelijk een meer plooibare reservoir aan arbeidskrachten zouden voortbrengen dan in China of Vietnam. In plaats daarvan kan men net zo gemakkelijk redeneren dat de opkomende arbeidersstrijdbaarheid in Myanmar wijst op een beginnende scheur in het democratische bestel, die sinds 2008 steeds dieper wordt: de scheur tussen de formele gelijkheden van de politiek en de spiraalsgewijs zich verdiepende ongelijkheid van de economie. Deze dissonantie kan diep worden gevoeld, in het bijzonder wanneer technocratische liberaliseringsmaatregelen productieprocessen herzien – en de leefwerelden van arbeiders op hun kop zetten – terwijl democratische controle wordt ontweken. Sommigen beweren dat na de ommekeer van het neoliberalisme, nu, dat de spanning tussen enerzijds het formeel vrij zijn en anderzijds meedogenloos uitgebuit worden, angstaanjagende politieke bewegingen heeft voortgebracht. Pankaj Mishra, bijvoorbeeld , schrijft dat “Nooit voelden zo vele vrije individuen zich zo hulpeloos – zo wanhopig om de controle terug te krijgen van wie dan ook ze de schuld kunnen geven deze verloren te hebben.” Hier zien we misschien een veel duistere, meer onheilspellende lezing van de reeks van gebeurtenissen die onder andere Smith en Badiou in bijna messiaanse bewoordingen schilderden. Met andere woorden, er is veel veranderd sinds 2012, niet in het minst in de Arabische wereld, waar de tijd van de rellen – de herboren geschiedenis – haar dramatische ontknoping heeft bereikt. [21]

ArmyForcesMuslimsToLeave
Zondebokken: Myanmars leger verjaagt moslim-minderheid. Zie wikipedia.

 

Dit essay kan op deze vragen slechts een oppervlakkig antwoord geven. Maar een les die we kunnen trekken is alvast is een oude: de heerschappij van het kapitaal produceert tegenstellingen, die in bepaalde tijden duidelijk zichtbaar en voelbaar kunnen worden. De gewelddadige transformatie van het productieproces in Myanmar is wellicht een van die momenten. Democratische vrijheden kunnen weinig uithalen om de tegenstellingen die in opkomst zijn te maskeren, te beperken of verdoezelen. De vorm die de tegenstellingen aannemen, de aard van hun ontwikkeling, en de vorm waarin in hun kielzog de maatschappij wordt gesmeed, zijn bij uitstek politieke kwesties. Hoe dan ook, deze vragen kunnen worden gesteld in een tijd van rellen. Het buigen van dit proces in de ene of de andere richting – in de richting van militante arbeidersstrijd in plaats van die van revanchistisch rechts populisme – is wellicht een van de meer centrale politieke taken van nu, en die beslissend is voor de vraag hoe en op wiens voorwaarden de geschiedenis wordt herboren.

Soe Lin Aung, 30 maart 2017

Met dank aan Dennis Arnold en Stephen Campbell voor het toestaan van het hier gebruiken van hun binnenkort te verschijnen artikelen. Deze discussie leunt zwaar op hen. Eventuele tekortkomingen blijven voor mijn rekening.

Noten

Raadpleeg de bron: Notes on a factory uprising in Yangon.

Vertaald en voorzien van enkele verwijzingen naar Wikipedia door F.K., 15-4-2017.

Overname van deze gehele vertaling is toegestaan met vermelding van de bron: https://arbeidersstemmen.wordpress.com/2017/04/15/myanmar-opstand-in-een-fabriek-in-rangoon/

Myanmar: opstand in een fabriek in Rangoon

Plaats een reactie