Fantasieën over afscheiding: een kritiek op het links-economisch nationalisme

Vertaald uit Brooklyn Rail feb. 2018 / door Jamie Merchant

nationalized-banksHet aanpakken van de financiële sector staat hoog op de agenda van de links-burgerlijke politiek. Onderstaand artikel toont aan dat dit ambitieze plan gebouwd is op een uiterst zwakke analyse van het huidige gemondialiseerde kapitalisme. De realisering van deze politiek van ‘links-economisch nationalisme’ zal niet de gewenste herverdeling van inkomen tot stand brengen, maar een versnelling van de tendens naar economische ineenstorting en imperialistische oorlogen. 

Een analyse van de historische oorsprongen van dit linkse nationalisme die dieper graaft dan wat Jamie Merchant in zijn essay onderneemt, zou hebben aangetoond dat burgerlijk links geen ‘vergissing’ begaat. Zoals de communistische linkerzijde, met name de KAPD en de GIC, niet moe werd aan te tonen, het staatskapitalistische programma van de sociaal-demokratie en het bolsjewisme bracht hen in de praktijk aan de kant van de imperialistische oorlogsvoering en de contrarevolutie tegen de arbeidersklasse. Dit maakt nieuwsgierig naar verdere teksten van Merchant en de dicht bij hem staande Paul Mattick. 

“Alle juridische concepties zowel van de arbeider als van de kapitalist, alle mystificaties van de kapitalistische productiewijze, al haar vrijheidsillusies, alle apologetische praatjes van de vulgair-economie berusten op deze verschijningsvorm, die de werkelijke verhouding verdonkeremaant en juist het tegendeel van die verhouding toont.” Marx, Het Kapitaal, deel I, hfdst. 17.

Inleiding

In de afgelopen jaren is de macht van de financiële sector een politiek zwart gat geworden, waarin de ideologische ruimte verdwijnt. Terwijl ze richting zwarte gat circuleren, wijzen gemeenschappelijke ideeën van links, rechts en centrum op verwarde en elkaar overlappende koersrichtingen.

In de gangbare politiek wordt vijandigheid tegen ‘big finance’ door beide kampen gedeeld. De regering Trump maakt grootse gebaren over het opbreken van de grootste banken. De progressieve vleugel van de Democratische Partij, geleid door senatoren Bernie Sanders en Elizabeth Warren, is het met Trump eens dat een enorme inkrimping van de grootste banken van de VS wenselijk en noodzakelijk is. Net als hun vermeende vijanden op rechts, beschouwen ze vrije en eerlijke marktconcurrentie als een belangrijk doel voor elke reorganisatie van het bankensysteem, en voor economische aangelegenheden in het algemeen. Een groeiende kring van linkse [liberal] economen steunt ook het idee dat als banken te groot zijn om te falen, ze te groot zijn om te bestaan.

In tegenstelling tot deze nogal onhandige willekeurige voorkeuren, brengen sommigen die zichzelf beschrijven als links, verschillende alternatieven naar voren die in plaats van afslanking van de financiële sector feitelijk voorstellen om deze te nationaliseren1. Door strenge kapitaalcontroles op te leggen, financiële instellingen om te zetten in openbare voorzieningen en het winstdoel op routinematige monetaire transacties te schrappen, zouden banken naar verluidt gedemocratiseerd kunnen worden door hen ondergeschikt te maken aan publiek verantwoordelijk staatstoezicht. Deze voorstellen worden geacht de deur openen naar het socialisme door de enorme middelen van de financiële markten ter beschikking te stellen van de regering – door ze te nationaliseren. Ze weerspiegelen een gezond gevoel dat diegenen die zich identificeren met links, de schaal van hun ambities moeten uitbreiden in plaats van kleiner te maken, en de vooruitzichten voor economische planning en collectief eigendom opnieuw in overweging te nemen terwijl de huidige orde met de dag verder afsterft. Maar ze zijn gebaseerd op een uiterst zwakke analyse.

Financiële nationalisatie is een specifieke variant van een algemeen virus, dat ik zal aanduiden als links economisch nationalisme. In een notendop: links economisch nationalisme is het idee om financiële instellingen ondergeschikt te maken aan de nationale staat door het terugtrekken of afschermen van de wereldmarkt. Welke vorm het ook aanneemt, wat het beweert is meestal ontleend aan denkbeeldige vooronderstellingen in dienst van een centrale mythe: dat een nationale sociale democratie, of democratisch socialisme in één land, kan worden bereikt door het terugdraaien van de globalisering van de economie. Van wat de ‘democratisch-socialistische strategie’ is gaan heten, het linkse economische nationalisme, bestaat een integraal onderdeel uit de zinloze poging om de geschiedenis terug te draaien. Dit komt voort uit een fundamentele miskenning van de aard van het kapitalisme.

Om het in het kort te formuleren: de vraag naar de moderne financiële macht vereist onvermijdelijk een transnationaal niveau van analyse, en dus van politiek. Maar de schema’s voor nationalisatie komen opnieuw met uiterst lokale oplossingen voor wereldwijde problemen, waarbij alle verbanden tussen theorie en praktijk worden doorgeknipt. Dit komt neer op het gewoon weg wensen van de krachten van de wereldwijde gefinancialiseerde productie. Omdat deze krachten een transnationaal geheel vormen dat groter is dan de som van de delen, zullen de eisen om de heersende topposities van de financiële sector te nationaliseren of te collectiviseren niet de egalitaire wereld tot stand brengen waar ze naar streven2. Daarentegen zouden ze eerder de huidige trends tot een wereldwijde economische instorting en geopolitieke oorlogszucht versnellen. Dit betekent dat socialisten, progressieven, communisten, democratisch socialisten, sociaal-democraten – kortom de verschillende tendensen binnen wat gewoonlijk ‘links’ wordt genoemd – het internationalisme serieus moeten nemen als een theoretische en strategische premisse, in plaats van er slechts lippendienst aan te bewijzen.

Dat is in ieder geval wat het volgende pretendeert. Het essay begint met een uiteenzetting van de theorie van genationaliseerde financiën van de econoom J.W. Mason, die op het moment van schrijven een van de meest uitgewerkte blauwdrukken voor het idee bevat. Hoewel de analyse dit voorbeeld als een ideaaltype beschouwt, is ze niet alleen van toepassing op Mason, maar kan ze worden uitgebreid tot een hele reeks zelfbenoemde socialisten en sociaal-democraten die dezelfde theoretische opzet delen3. Daarom zal mijn betoog een kritiek naar voren brengen op een hele politieke stroming, en op de analyse waarop deze is gebaseerd. Deze kritiek wordt geleverd in de geest van het internationalisme van de arbeidersklasse, op basis van het idee dat de arbeiders van de wereld geen vaderland hebben, en met de overtuiging dat, zonder een verjongde theorie en praktijk van internationalistische politiek, de organisaties die zich momenteel identificeren als “links” opnieuw zullen eindigen als slachtoffer van de geschiedenis.

Mijn hele argumentatie wordt ingegeven door een centrale vooronderstelling: dat theorie en politiek nauw met elkaar verbonden zijn, en dat het soort theorie en de kwaliteit daarvan bepalen hoe we ons voorstellen wat politiek haalbaar is. De diverse denkrichtingen achter het linkse economische nationalisme beschouwed historische verschijningsvormen voor het wezen van de zaak, en de delen voor het geheel, en bewegen zich in verwrongen vooronderstellingen die in een doodlopend straatje van onsamenhangende politiek leiden. Het uiteindelijke doel van het volgende is om, zij het slechts negatief, een alternatieve analyse en politieke strategie te schetsen die adequaat zou kunnen zijn voor dit historische moment.

Afscheiden

Het artikel van J.W. Mason van 2016, ‘Socialize Finance’, biedt een verfijnde formulering van financiële nationalisatie als een middel tot economische planning. Als zodanig vormt het een ideaal uitgangspunt om de argumenten voor het economisch nationalisme te onderzoeken, zoals democratische socialisten en aanverwanten het zien.

Het argument komt neer op een eenvoudige maar krachtige stelling: in wezen vormen financiën de werkelijk bestaande vorm van economische planning, die paradoxaal genoeg in haar omvang en macht is gegroeid, naarmate de op concurrentie gebaseerde marktproductie zelf een steeds meer utopisch project is geworden.

Een blik op de architectuur van de wereldeconomie lijkt dit te bevestigen: het sociale overschot [surplus] is steeds meer gecentraliseerd in handen van gigantische financiële oligopolies, die de omvang, de richting en de vormen van het krediet bepalen. Enkele tientallen bedrijven, waarvan de winst afhankelijk is van hun eigen financiële en intellectuele eigendomsrechten, domineren de wereldmarkt. En centrale banken proberen besparingen, investeringen en de geldhoeveelheid onder controle te krijgen via transacties op de obligatiemarkt, terwijl ze in crisissituaties als geldschieters fungeren waartoe als laatste toevlucht kan worden gezocht. Niet onpersoonlijke marktmechanismen, maar menselijke beslissingen bepalen wanneer en waar het krediet moet worden uitgebreid, onthouden of ingetrokken. Verborgen voor het daglicht functioneren deze operaties praktisch als toestemming van, of als verbod op resultaten van de markt. Waarom zou je ze niet overnemen om collectief vastgestelde sociale doelen te bereiken in plaats van ze over te laten aan de grillen van de renteniers die ze nu controleren4?

Het resultaat van “gesocialiseerde” financiering zou naar veronderstelling neerkomen op de ingrijpende democratisering daarvan. In de woorden van Mason zou daarmee “de sociale planning die al wordt voltrokken door middel de financiële sector, als democratische politiek worden opgeëist” door belangrijke investeringsbeslissingen uit de handen te trekken van de kortzichtigheid van het winstmotief en deze in dienst te stellen van de lange termijn behoeften van de samenleving. Het programma berust op de veronderstelling dat “het waarschijnlijk is dat een links programma een zekere mate van loskoppeling van de wereldeconomie vereist”, omdat een dergelijk radicaal programma tot democratisering van de investeringen, een afscherming vereist van de roofzuchtige, internationale financiële markten, die alleen de staat kan bieden. Dit betekent loskoppeling van de wereldmarkt met het doel van een socialistische politiek5.

Op deze manier komt het ‘socialiseren’ van financiën in deze opzet er op neer deze te nationaliseren in de naam van een ingrijpend programma van herverdeling. Het is het vermelden waard dat het betoog van Mason overeenkomt met de klassieke analyse van Rudolf Hilferding in “Das Finankapital”6. Als een van de eersten die een kritisch, systematisch begrip ontwikkelden van de rol van de financiële sector binnen de kapitalistische dynamiek, was de analyse van Hilferding scherp. Verschenen in 1910, voorspelde het dat de fusie van industrieel en bankkapitaal in nationale kartels de wereld spoedig in een inter-imperialistische slachtpartij zou storten. Tegelijkertijd scheen het alsof deze synergie geleidelijk de voorwaarden schiep voor een grootschalige economische planning in de handen van de kapitalistische machten, wat betekende dat socialistische links slechts de politieke macht hoefde te grijpen om de al voorhanden instrumenten te bemachtigen voor een rationeel gecoördineerde economie. Uiteraard is dit niet hoe de geschiedenis is verlopen, maar zelfs als de sociaaldemocratische partij de volledige macht over de staat in Duitsland zou hebben overgenomen, is het moeilijk voor te stellen dat het planningsregime de vorm zou hebben aangenomen die Hilferding voorzag. De Oostenrijkse sociaal-democraat zag als de stuwende dynamiek van het kapitalisme de concurrentie op de markt, in plaats van de historisch specifieke sociale productieverhoudingen zelf7. Dit bracht met zich mee dat zijn analyse blind bleef voor de manier waarop de politieke mogelijkheden die open staan voor een individuele staat, worden bepaald door zijn relatieve plaats op de wereldmarkt, die op zijn beurt zelf is ingebed in een wereldwijd ontwikkeld patroon van kapitaalsaccumulatie.

Hoewel het in keynesiaanse terminologie wordt gepresenteerd, is het voorbeeld van Mason vergelijkbaar. Het steunt op Keynes’ visie van de “euthanasie van de rentenier”, waarin de nutteloze klasse van bezitters die parasitair van hun rijkdom leven, geleidelijk wordt verdrongen in de overgang naar een stabiel, gepland systeem van gesocialiseerde investeringen. Dit idee leek voor sommigen aannemelijk in het begin de twintigste eeuw, toen het in het midden van de wereldwijde Grote Depressie en in de nasleep daarvan, mogelijk en noodzakelijk scheen dat regeringen directe controle over hun nationale economieën zouden krijgen. Voor Keynes en zijn collega’s leek het bijvoorbeeld overduidelijk dat hier de toekomst lag, zoals blijkt uit diens The General Theory, waar deze een hypothetische “nationale gemeenschap” veronderstelt als de fundamentele invalshoek voor economische analyse. Maar welke ook destijds zijn verdiensten waren, tegenwoordig is dit duidelijk een misleidend perspectief. Het weerspiegelt niet nauwkeurig een wereld waarin productie, eigendom, beheer en controle allemaal transnationaal van aard zijn, de vorm aannemen van wereldwijd uitgerolde toeleveringsketens, gigantische monopolistische ondernemingen en het financiële netwerk dat ze samen smeedt en mogelijk maakt. Deze wereld kan niet eenvoudigweg worden afgeschaft door een decreet van nationalisatie. Het geloof dat dit zou kunnen, berust op een hardnekkig waandenkbeeld, namelijk dat kapitalistische financiële markten gewoonweg voor een ander doel kunnen worden bestemd, namelijk een aanzienlijke binnenlandse herverdeling [van inkomen] zonder een beroep te doen op de wereldwijde netwerken van waarde, productie en handel waarin ze zijn ingebed.

De illusie van ontvlechting

Of het nu uitdrukkelijk zo wordt genoemd of niet, het ‘loskoppelen’ van de wereldeconomie om de financiële sector te nationaliseren, is een belangrijk uitgangspunt van de huidige voorstellen om de sociale democratie in één land nieuw leven in te blazen. Om enige kans te krijgen, zo luidt het argument, zou dit plan strikte kapitaalbeheersing vereisen8. Deze zijn nodig om massale kapitaalvlucht te bestrijden in het geval dat een echt sociaal-democratische regering aan de macht komt. Evenzo zouden sterke verdedigingsmuren tegen grensoverschrijdende transacties de nationale regeringen en hun banksystemen de vrijheid geven om krediet in de richting van sociaal nuttige doelen te sturen door de internationale geldstromen te beperken, letterlijk de ’grenzen voor geld sluiten’, in Mason’s woorden9.

Op dit moment zijn linkse intellectuelen over het algemeen voorstander van het idee om zich af te zonderen van de wereldmarkt en nationale economische soevereiniteit na te streven. Naast Mason pleitte Peter Gowan onlangs voor het herleven van volledige kapitaalcontroles als een sleutelrol in een alomvattend plan voor democratisch socialisme10. Vivek Chibber zou hen, met zijn doortastende verdediging van het marktsocialisme, vermoedelijk ook steunen, omdat socialisatie de financiële middelen van een land om ze terug te geven aan zijn burgers, het nodig zou maken ze af te schermen van de internationale beleggersklasse11. Deze oriëntatie komt ook duidelijk naar voren in enkele vreemde panelreacties van misschien wel de bekendste marxistische econoom, Robert Brenner. Op perverse wijze, betreurde Brenner in spreekbeurten na de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016, de duistere vooruitzichten voor een echt anti-neoliberale “centrale staatscontrole” [statism] van de regering Trump. Zo’n “centrale staatscontrole” is volgens Brenner duidelijk de enige manier om het ’neoliberale mondiale kapitalisme’ tegen te gaan. Het hoeft alleen maar een ‘linkse’ in plaats van een reactionaire vorm aan te nemen12.

Maar het zijn niet alleen linkse intellectuelen die deze ideeën aantrekkelijk vinden. Marine Le Pen heeft nationalisatie van banken gesteund in het protectionistische economische platform van het National Front, terwijl de Labour Party van Jeremy Corbyn het idee van harde controles op kapitaal heeft aangewakkerd om een investeringsstaking tegen te gaan in het geval van een Labourregering in het VK13. En terwijl Bernie Sanders het zelf niet expliciet heeft onderschreven, het idee om banken om te vormen tot genationaliseerde openbare nutsbedrijven wordt gezien als een mogelijkheid die leeft onder sommige van zijn aanhangers14.

Al deze standpunten draaien rond een centraal economisch beeld. Dit is een beeld van de nationale economie dat zijn relatieve positie en functie in de internationale arbeidsverdeling buiten beschouwing laat, waarbij de nationale eenheid begripsmatig wordt gescheiden van het financiële web van de wereldeconomie. Op basis hiervan verbeelden de nationalisten van allerlei slag zich te kunnen breken met deze orde om hun verschillende agenda’s na te streven. Maar dit beeld is een luchtspiegeling. Het creëert een formeel dualisme waarin mondiale financiën een pure uiting zijn van de macht van een eliteklasse, en individuele staten de plek zijn van de democratische oppositie van het volk daartegen. Het idee van een collectief subject dat niet is aangetast door de corrumperende invloeden van de financiële sector is begrijpelijkerwijs aantrekkelijk voor diegenen die zijn macht willen beteugelen. Maar op dit late tijdstip is het hele idee van een dergelijk subject niets niets anders dan een verderfelijke mythe.

In tegenstelling tot populaire versies van de stelling van de ’neoliberale financialisering’, zijn financiële markten niet in de eerste plaats een willekeurig politiek project dat wordt opgelegd aan de ‘echte’ economie, met het doel om de macht van de heersende klasse te versterken, hoewel ze natuurlijk dat doel dienen15. Ze zijn veel meer een organische uitwas van de wereldwijde kapitalistische productie zelf. In wezen zijn ze de anarchische keerzijde van het kapitalisme als een geïntegreerd, strak gestructureerd wereldsysteem.

Het mysterieuze circuit van financiën is uiterst en onlosmakelijk verweven met de wereldwijde organisatie van menselijke materiële activiteit. Historisch gezien heeft het een sleutelrol gespeeld in de eenwording van het kapitalisme als een universele, door crises geteisterde vorm van sociaal leven. Zo hebben aandelen en obligaties, als de basisbouwstenen voor financiering, de circulatie van kapitaal en de expansie van de wereldmarkt sinds de achttiende eeuw bevorderd16. Na de opkomst van het industriële kapitaal aan het begin van de negentiende eeuw was de circulatie van financiële schuldpapieren begonnen de onberekenbare stuiptrekkingen van groei en ineenstorting aan te wakkeren die kenmerkend zijn voor de wereldeconomie17. Dit kenmerkende historische patroon, een crisiscyclus die intern is voor de sociale verhoudingen van de warenproductie en -ruil, is geen toevallig kenmerk van het kapitalisme; kapitaal is crisis, de groei ervan als een wereldsysteem kan er alleen plaatsvinden door de crisis. De financiële sector vormt de kern van dit traject van chaos, die de levens van iedereen op aarde raakt.

Aandelen en obligaties zijn uitingen van een gemeenschappelijke, meer abstracte vorm – de effecten. Het financiële effect is eenvoudigweg een verhandelbare, wettelijke claim op een toekomstige inkomstenstroom. Op een basisniveau zou dit kunnen betekenen claims op aandelendividenden of rente op leningen, maar natuurlijk kunnen in het recente neoliberaal kapitalisme effecten veel meer exotische bronnen en structuren bevatten.

Financiële derivaten zijn verhandelbaar claims op basis van de prijsbewegingen van onderliggende effecten. Als een soort meta-veiligheid zijn ze naar voren gekomen als in essentie een uitgebreide vorm van prijsverzekeringen, een barokke set technieken voor het beheer van wereldwijd economisch risico18. Bijvoorbeeld contracten zoals ‘cross-currency interest rate swaps’, wisselkoers-opties, en grondstoffenfutures worden massaal gekocht en verkocht om een ​​breed scala aan leen-, investerings- en transportkosten af ​​te dekken. Ontwikkeld en op de markt gebracht door voornamelijk internationale banken, maar constant gekocht door grote “niet-financiële” bedrijven zoals luchtvaartmaatschappijen, autobedrijven, IT-bedrijven en chipfabrikanten, worden derivaten rechtstreeks in kapitaalaccumulatie verwerkt19. In combinatie met het onbeduidende systeem van centrale banken, vormen ze de olie of het smeermiddel in de wereldwijde machine. Door de fabrieksarbeider die computerchips maakt in Taipei, de software ingenieur die code schrijft voor programmatuur in Palo Alto, de handel in opties in Londen en mezelf terwijl ik deze woorden typ op een laptop in Chicago, met elkaar te verbinden, vormt de financiële sector de structuur van ons collectieve economische leven. In de formulering van Tony Norfield is hij het ‘speculatieve hart’ van het kapitaal20.

Natuurlijk kunnen de tovenaars van de kapitalistische financiën alleen liquiditeiten creëren, en zo de productie aanwakkeren met een stormachtige, permanente speculatieve razernij. De kolkende chaos van digitale hoogfrequente handel is een noodzakelijke tegenhanger van de stabiliserende rol van derivaten bij het management van risico’s: zonder een of andere versie ervan, zouden de banken niet in staat zijn de geldmarkten voor financiële effecten te creëren die de wereldeconomie mogelijk maken. Paradoxaal genoeg leidt dit tot veel instabiliteit, waardoor diepergaande, explosievere onvoorspelbare koersbewegingen ontstaan die ten grondslag ligt aan de dagelijkse routinewerkzaamheden op de financiële markten. Dus zelfs in de veronderstelling dat de meer duizelingwekkende excessen van speculatie beteugeld zouden kunnen worden, blijft normale speculatieve handel een integraal onderdeel van de productieve en commerciële activiteiten van multinationale organisaties, inclusief nationale regeringen, die er net zo nauw mee verstrengeld zijn als particuliere bedrijven21. Kortom: wereldfinanciën en wereldproductie zijn versmolten tot een permanent onstabiele eenheid van tegenstrijdigheden.

Zoals ik elders heb betoogd, betekent dit dat financiën en productie niet netjes van elkaar kunnen worden afgepeld22. De speculatieve logica van financiën doorkruist de wereldwijde arbeidsverdeling en maakt, ondanks al zijn fouten, de kosmopolitische samenleving mogelijk waarin we leven.

Natuurlijk is niets van dit alles ontstaan uit een historisch vacuüm. Zoals Saskia Sassen betoogt, vereiste de opkomst van gedecentraliseerde, wereldwijde toeleveringsketens een overeenkomstige centralisatie van de controle in gespecialiseerde, coördinerende diensten die dit mogelijk maakten. Dit is de historische kern van de verbinding tussen financiën, verzekeringen en onroerend goed (FIRE) in het hart van de hedendaagse wereldsteden, die fungeren als de zenuwcentra in de wereldwijde geografie van de productie. De ogenschijnlijk krankzinnige explosieve groei van derivaten is dus een uitwas van de steeds meer precaire, crisisachtige maar strak geweven mondiale arbeidsverdeling in het hedendaagse kapitalisme23.

Speculatieve financiering kan daarom niet simpelweg worden verwijderd uit de kapitaalstransacties met het doel om ‘zuivere’ vormen van investeringen te krijgen in industriële productie en in de handel. Te geloven dat dit zou kunnen, ongeacht het ‘democratische’ karakter van het investeringsplan, betekent een terugval in een anachronistisch dualisme van productivisme versus financiën, een terugval in een structurele fantasie die eigen is aan moderniteit24. Om het bot te zeggen, het is een andere versie van ‘kapitalistische productie goed, kapitalistische financiën slecht’25. En zoals Tobita Chow recentelijk opmerkte, kan deze fantasie net zo goed de politieke analyse aan de linkerzijde bepalen als die aan de rechterzijde. Zowel sociaal-democraten als ethno-nationalisten kunnen en zullen een gemeenschappelijke basis vinden door zich met het nationaal kapitaal te verenigen tegen de meedogenloze elite van internationale (‘wortelloze’) financiële sector26.

Argumenten voor nationalisering van de financiële sector, veronderstellen dat de slechts schijnbare onafhankelijkheid van financiële markten ten opzichte van de productieve sector van de economie een gegeven, bewezen feit is. Het verwijderen van de mechanismen van kredietverschaffing, effecten en geldcreatie uit de transnationaal uitgebreide kapitaalproductie is in feite een historische abstractie die oppervlakkige verschijnselen beschouwt als een volledig autonoom rijk dat gescheiden is van dat van productie. De diepere eenheid van de twee, de historische essentie van het kapitaal, blijft aan het zicht onttrokken. Losgekoppeld van de hele kwestie van vervreemde arbeid, klassenpolitiek en de onherroepelijk transnationale reikwijdte van beide, wordt de financiële sector vervolgens omgedacht tot een louter technisch hulpmiddel dat moet worden toegeëigend door en voor een (mythische) nationale gemeenschap.

Op dit historische moment roept elke analyse die een louter formele tegenstelling schetst tussen de “productieve” natiestaat en de “financiële” wereldgemeenschap, mythologische gedachtenpatronen op die de mogelijkheid van een echt links internationalisme ondergraven.

Bovendien, en vanuit een historisch perspectief gezien, als financiën en productie twee zijden zijn van dezelfde historische munt, dan is het doel van nationale financiële autarkie verre van onmogelijk. Op dit punt moeten de verschillende posities van verschillende landen binnen de internationale financiële arbeidsverdeling duidelijk worden begrepen. Elke natiestaat die binnen zijn grenzen financiële nationalisatie nastreeft, zou voor zijn eigen reproductie afhankelijk blijven van de wereldmarkt. Maar als zo’n programma in de Verenigde Staten zou worden uitgevoerd, die de hoeksteen vormen van het wereldwijde financiële stelsel, dan zou de wereldmarkt, de onderling afhankelijke eenheid van de productie en de circulatie van kapitaal, er rechtstreeks door worden tegengesproken. Men hoeft slechts enkele van de mogelijke consequenties ervan in overweging te nemen om te zien dat dit het geval is. Zie bijvoorbeeld de tweezijdige rol van de Amerikaanse dollar als wereldgeld in de mondiale kapitalistische economie.

Wereldgeld is volgens Marx de bestaanswijze ​​waarin geld volledig zijn begrip dekt. “In de wereldhandel ontplooien de waren hun waarde universeel. Hun zelfstandige waardegedaante komt hier dan ook tegenover de waren te staan als wereldgeld. Pas op de wereldmarkt functioneert het geld in volle omvang als de waar, wier natuurlijke vorm tegelijkertijd de direct maatschappelijke incarnatie van menselijke arbeid in abstracto is”27. Als de dominante valuta van de globalisering van de laat twintigste eeuw is de dollar een voorbeeld van wereldgeld. Het functioneert als een universeel geaccepteerde maatstaf voor waarde en betaalmiddelen voor internationale transacties, voor het scheppen van kredieten, effecten, geldstromen en de volledige arbeidsverdeling in de wereldproductie die hierdoor mogelijk wordt gemaakt. De dollar is de vorm van zestig procent van de reserves en effecten in de wereld28. Het afschermen van de Verenigde Staten van de geldstroom en het nationaliseren van het banksysteem, zou neerkomen op het afschaffen van de rol van spil die de centrale bank, de staatsbegroting en de macht van de staat spelen en die de orde structuur geven. Zodra duidelijk zou worden dat dit het beleidsdoel is, zouden de financiële markten een massale wereldwijde uitverkoop van activa in dollars initiëren, waardoor de rente snel omhoog zou schieten. Deze gang van zaken zou alleen al voldoende zijn om bijna 140 biljoen dollar aan notionele waarde van in dollar-luidende rentederivaten weg te vagen, om maar te zwijgen van de impact op valuta-swap, deviezen en andere contracten die daarop zouden volgen29. Dit zou vergelijkbaar zijn met het abrupt wegzuigen van alle zuurstof uit een overvolle kamer. Het zou de waarschijnlijke ineenstorting van de totale wereldmarkt betekenen, omdat de dominante, liquide waardestandaard er onderuit zou zijn getrokken30. Te midden van de ineenstorting zou de zero-sum concurrentie voor grondstoffen en markten toenemen; dit zou op zijn beurt bijna zeker de verdeling van de wereld in concurrerende machtsblokken versnellen, een ontwikkeling die onvermijdelijk het oorlogszuchtige, nationalistische politiek rechts in elk land stimuleert.

Het voorstel om financiën te nationaliseren speelt zich af in een analytisch vacuüm, geïsoleerd van de bredere historische context waarin het wordt gedaan. Als zodanig komt het neer op een onwerkbare, politiek incoherente eis die zijn eigen doel ondermijnt. Om nog maar eens te herhalen, kapitaal is een geheel dat groter is dan de som der delen. Dit betekent dat het beperken van onze visie tot de beslommeringen en grenzen van een enkele natiestaat rampspoed zou veroorzaken en tegelijkertijd vrijwel zeker de concurrentie tussen staten zou doen escaleren die het voorstel juist wil uitschakelen.

De pracht en de ellende van de sociaaldemocratie

Zoals bekend merkte Marx in de Achttiende Brumaire van Louis Bonaparte op dat de geesten van voorbije tijden rondspoken in het heden en zich vooral manifesteren in tijden van sociale onrust. De herinnering aan de twintigste-eeuwse sociaal-democratie kan op de mesthoop van de geschiedenis worden gesmeten, maar de geest ervan spookt rond binnen de progressieve linkerzijde en verleidt haar met een lege belofte om het raadsel van de geschiedenis op te lossen.

De nationalisering van de financiële sector is de politieke horizon van de huidige beweging om de sociaaldemocratie te herstellen, en uiteindelijk voorbij te streven. Zoals het argument luidt, moet elke neo-sociaaldemocratische beweging rekening houden met de mogelijkheid van een kapitaalsstaking als en wanneer deze de echte macht begint te naderen. Het enige plan dat wordt aangeboden is een volledige nationalisatie van financiële instellingen, inclusief kapitaalcontroles. Maar zoals ik heb aangetoond om redenen die zowel theoretisch als historisch van aard zijn, is dat plan een zelfvernietigende illusie.

Het is zeker waar dat elke opkomende massa-linkse politiek zal moeten rekenen met de macht van de financiële sector. Maar de programma’s voor financiële nationalisatie zijn gebaseerd op een analyse die, om aannemelijk te zijn, moet veronderstellen dat we niet echt in een kapitalistische wereldmaatschappij leven. Het klassieke model van het socialisme in één land nieuw leven inblazen zou een fundamenteel andere wereldwijde economische orde vereisen dan die waarin we ons bevinden, een waarin de financiële sector niet is versmolten met transnationale productieketens tot een totaliteit die groter is dan de som van de delen. Als zodanig drijft de analyse vrijelijk in een etherisch rijk van lege abstracties, losgesneden van de concrete historische omstandigheden die het probeert te begrijpen.

Het belangrijkste is dat, door het uitsluiten van de mogelijkheid van een duidelijk progressieve vorm van globalisering, het linkse economisch nationalisme – zoals zijn spiegelbeeld aan de rechterzijde – alle kansen op een werkelijk egalitaire, mondiale samenleving vernietigt, die gebaseerd is op de rechtvaardige besteding van middelen op basis van menselijke behoeften in plaats van op winst31. Er is geen toekomst zonder een of andere versie van dit internationale programma, omdat het kapitalisme de levens van iedereen op aarde verenigt tot een gemeenschappelijk lot. Door dit fundamentele feit te ontkennen, is het voorstel om financiële sector te nationaliseren gebaseerd op een romantische idee van lokale soevereiniteit die net zo verleidelijk als achterhaald is.

Elke linkse politiek die passend zou zijn bij de huidige tijd zal vertrekken vanuit internationale uitgangspunten, net zoals het kapitaal zelf. In plaats van te veronderstellen dat eerst nationale soevereiniteit over de mondiale financiële markten moet worden gewonnen, moet het voortkomen uit het inzicht dat de bestaande mogelijkheden voor een nationale staat afhankelijk zijn van zijn internationale positie, zijn plaats in de wereldwijde arbeidsverdeling en de wereldmarkt.

De mogelijkheid van een wereld die het neoliberalisme voorbijstreeft, ligt begraven onder het toenemende falen van de huidige wereld. Om daar te komen, moet links de sirene-roep van het economisch nationalisme verwerpen en zich met nuchtere blik wenden tot de wereldwijde omvang van deze taak. Ik zal dit probleem behandelen in een toekomstig essay32.

Noten

1 Sommige versies van financiële nationalisatie vormen de politieke en economische horizon van de huidige beweging voor neo-sociale democratie. Zie voor een paar voorbeelden J.W. Mason, “Socialize Finance,” Jacobin, November 28, 2016; Joseph M. Schwartz and Bhaskar Sunkara, “Social Democracy Is Good. But Not Good Enough,” Jacobin, August 9, 2017; Seth Ackerman, “The Red and the Black,” Jacobin, December 20, 2012; Leo Panitch and Sam Gindin, “From Global Finance to the Nationalization of the Banks: Eight Theses on the Economic Crisis,” Global Research, February 25, 2009; Gar Alperovitz, “Wall Street is Too Big to Regulate,” New York Times, July 22, 2012; Peter Gowan, “A Plan to Win,” Jacobin, November 9, 2017; en Robert Brenners opmerkingen in, “David Harvey and Robert Brenner at the CUNY Grad Center – Dec 2016, part 3,” YouTube video, 30:06, panel discussion, posted by “Left Voice,” December 2, 2016, http://bit.ly/2mcgjfe. Hoewel Brenner in deze video niet expliciet melding maakt van financiële nationalisatie, is het duidelijk uit zijn opmerkingen dat hij een voorkeur uitspreekt voor een versie van “left statism” die dat programma zou opnemen als onderdeel van zijn rebellie tegen het “neoliberaal mondiaal kapitalisme.” Overigens is het geen toeval dat al deze theoretici de Marxistische waardetheorie negeren, omdat zonder het conceptuele perspectief van die theorie het economisch nationalisme gemakkelijk kan worden voorgesteld als een echte oplossing voor de problemen die worden gecreëerd door het internationale financiële systeem.

2 De cruciale relaties tussen deel en geheel, evenals tussen de essentie en de verschijningsvormen van de zelfreproductie van het kapitaal, worden door Michael Lebowitz in “Following Marx” (Haymarket: Chicago, 2009) treffend geanalyseerd.

3 Voor enkele representatieve cijfers, zie noot 1 hierboven.

4 Met name specificeert Mason niet wie eigenlijk de inbeslagname zou moeten doen.

5 Mason, “A Cautious Case for Economic Nationalism,” Dissent, Spring, 2017.

6 Rudolf Hilferding, “Finance Capital: a Study in the Latest Phase of Capitalist Development” (Routledge: New York, 2006). Simon Clarke biedt een indringende maar sympathieke kritiek op de analyse van Hilferding in “Marx’s Theory of Crisis” (Palgrave Macmillan: London, 1994). Het grootste deel van het uitzonderlijke werk van Clarke in de Marxistische theorie valt buiten het auteursrecht en is te vinden op zijn webpagina bij de University of Warwick.

7 Kort gezegd zag Hilferding de toenemende concentratie van constant kapitaal binnen de belangrijkste kapitalistische wereldmachten als de basis van de opkomende orde van nationale kartels, evenals een nieuwe bron van algemene crises. Op basis van een steeds strakkere fusie tussen bank- en industrieel kapitaal, leidde de snelle uitbreiding van het constante kapitaal tot blijvende belemmeringen in de afstemming van het aanbod op de vraag, aangezien de groei van kapitaalintensieve zware industrie grotere investeringen gedurende langere tijd vastlegde, hetgeen de mobiliteit van het nationale kapitaal verminderde en beperkte. Volgens Hilferding verhinderde de sterk afgenomen flexibiliteit van het kapitaal de vereffening van de winstvoet en het evenwicht tussen vraag en aanbod. Het belangrijkste punt is dat zijn analyse voornamelijk gebaseerd was op de Duitse nationale situatie, en hij hierdoor als het ware door de bomen het bos niet meer zag. Bij de analyse van het Duitse nationale kapitaal zag hij de internationale arbeidsverdeling over het hoofd die de Duitse situatie bepaalde. Hetzelfde punt is te maken met betrekking tot de linkse economische nationalisten van vandaag.

8 In aanvulling op ‘Socialize Finance’, zie Mason, ‘A Cautious Case’.

9 China zou kunnen worden opgevoerd als een tegenvoorbeeld dat laat zien hoe een genationaliseerde financiële structuur kan worden geïntegreerd met de mondiale financiële markten, waarbij dan het argument voor financiële nationalisatie wordt bevestigd. Dit is om twee belangrijke redenen een misplaatste vergelijking. Ten eerste wordt nationalisering van de banken, zoals het voorstel door links wordt geformuleerd, gezien als een middel tot een massaal programma van herinvestering en herverdeling van welvaart in het voordeel van de werkende klasse. Een dergelijk economisch programma is duidelijk niet kenmerkend voor de huidige Chinese politieke economie. Maar ten tweede, en meer fundamenteel, gaat de vergelijking ervan uit dat het Chinese model op een andere manier domweg nagevolgd kan worden. In werkelijkheid hangt dat model af van de unieke rol van de VS in de wereldeconomie en de vrije verhandelbaarheid van de dollar als wereldgeld. Grof gezegd zou China zijn door export geleide groeistrategie niet hebben kunnen voortzetten en zo enorme deviezenreserves kunnen accumuleren, als het niet mogelijk was geweest om de wisselkoersen van de renminbi te koppelen aan de dollar als ’s werelds belangrijkste fluctuerende reservevaluta. Evenzo is de overvloed aan krediet die de illusie van welvaart in de VS en de middenklasse in de VS heeft bevordert, direct afhankelijk van de neerwaartse druk op de rentetarieven door de historische opbouw van staatsobligaties en dollarreserves in China, evenals in andere landen. Om een ​​thema te herhalen waarop ik nog zal terugkomen, spelen China en de economieën van het Globale Noorden verschillende maar complementaire rollen in een geheel dat groter is dan de som der delen, waardoor het zinloos is om te suggereren dat het “Chinese model” vrij gereproduceerd zou kunnen worden in andere landen. De rol van de dollar als wereldgeld, in de zin van Marx, wordt hieronder in meer detail besproken.

10 Gowan, “A Plan to Win.”

11 Vivek Chibber, “Our Road to Power,” Jacobin, December 5, 2017. Ik zal in mijn volgende essay nader ingaan op het marktsocialisme.

12 Zie de opmerkingen in de video waarnaar noot 1 hierboven verwijst.

13 Carol Matlack, “The Far-Left Economics of France’s Far-Right,” Bloomberg News, November 20, 2013; Simon Wilson, “The return of capital controls,” MoneyWeek, September 12, 2017.

14 Zie bijvoorbeeld Ellen Brown, “The Populist Revolution: Bernie Sanders and Beyond. Nationalizing the Failed Megabanks,” Global Research, January 26, 2016.

15 Voor een bekend voorbeeld van deze argumentatiewijze, zie David Harvey, “Neoliberalism Is a Political Project,” Jacobin, July 7, 2016.

16 Als sleutel tot de oprichting van de naamloze vennootschap, stelde de vroegmoderne voorouder van de moderne ondernemingsvorm van industriële organisatie, effecten of abstracte, inwisselbare eigendomsaanspraken voor die kapitalisten in staat stelde om hun middelen, en dus hun risico’s, te bundelen om te investeren in de productie van nationaal kapitaal en de multinationale handel sterk uit te breiden. Zie, bijvoorbeeld, de bespreking van de naamloze vennootschap in Dick Bryan en Michael Rafferty, “Capitalism with Derivatives: a Political Economy of Financial Derivatives, Capital and Class” (Palgrave Macmillan: London, 2008). Giovanni Arrighi heeft vanzelfprekend zijn beroemde veronderstelling gedaan dat verschillende cycli van “financialisering” terug te voeren zijn tot de oorsprong van het kapitalisme en de moderne wereld, in het handelsimperium van Genua in de late zestiende en vroege zeventiende eeuw. Zie zijn magistrale “The Long Twentieth Century: Money, Power, and the Origins of Our Time” (Verso: New York, 2010).

17 Ik gebruik ‘industrieel kapitaal’ in de zin van Marx uit deel 2 van Capital, dat zijn analyse van industrieel kapitaal als de eenheid van de verbindingen van productief, geld- en warenkapitaal omvat. Zie de eerste vier hoofdstukken van “Capital”, vol. 2 (Penguin Classics: London, 1992).

18 Net als de burgerlijke economen die de kapitalistische vorm van goederenruil beschouwen als de universele, bovenhistorische basis van de menselijke samenleving, is de moderne financiële theorie gebaseerd op een vergelijkbare naturalisatie van het idee van ‘risico’. Evenals de economie, die haar oorsprong vindt in een onbekwame vertaling van concepten uit de klassieke mechanica in wat we nu kennen als algemene evenwichtstheorie, gebruiken financiële managers vreemde modellen die zijn opgebouwd uit negentiende-eeuwse theorieën van statistische waarschijnlijkheid. “Risico” wordt gekwantificeerd en gemeten met behulp van stochastische processen, zoals de Brownse beweging, die het mogelijk maken dat het effectief wordt geanalyseerd. Het is voldoende om erop te wijzen dat, net als de economie, de staat van dienst van deze analysemethode nogal troosteloos is. Over risico in financiële theorie, zie Ole Bjerg, “Making Money: The Philosophy of Crisis Capitalism” (Verson: New York, 2014); Satyajit Das, “Traders, Guns en Money: Knowns and Unknowns in the Dazzling World of Derivatives” (Financial Times Press: Londen, 2010); en over de rol van naturalistische metaforen bij de constructie van economisch denken, zie Philip Mirowski, “More Heat Than Light: Economics as Social Physics, Physics as Nature’s Economics” (Cambridge UP: Cambridge, UK, 1991).

19 Bryan en Rafferty bieden een nuttige beschrijvende analyse van de derivaten- vorm in het kapitalisme, maar de analyse van Tony Norfield in “The City” ontwikkelt een scherpere kritische analyse die de historische rol beschrijft van financiële derivaten en van fictief kapitaal in het algemeen, zoals deze geworteld is in de dynamiek van kapitalistische crisis.

20 Tony Norfield, “Derivatives and Capitalist Markets: The Speculative Heart of Capital.” Historical Materialism 20, no. 1 (2012). doi: 10.1163/156920612X634735.

21 Natuurlijk is de vorm waarin bepaalde staten verstrikt zijn, cruciaal, bepalend voor hun relatieve macht en positie op de wereldmarkt. Nogmaals, Tony Norfield heeft de beste analyse van dit aspect van het neoliberale kapitalisme.

22 Jamie Merchant: “We Don’t Need to Break Up the Big Banks: We Need to Put Them Under Democratic Control,” In These Times, February 2, 2016. Hoewel ik nog steeds van mening ben dat de basisanalyse in dat artikel correct is, zou ik daaruit nu andere conclusies trekken.

23 Zie Norfield, “The City”, hoofdstuk 6; Saskia Sassen, “The Global City: New York, Londen, Tokio” (Princeton University Press: Princeton, 2001).

24 Zie Moishe Postone, “Anti-Semitism and National Socialism: Notes on the German Reaction to ‘Holocaust.’” New German Critique 19, no. 1 (Winter, 1980). doi:10.2307/487974.

25 Tony Norfield, “Capitalist Production Good, Capitalist Finance Bad,” Economics of Imperialism, 6 januari 2014.

26 Tobita Chow, “Internationalism as a Strategic Opportunity: Tobita Chow Responds to Max Elbaum,” Organizing Upgrade, October 24, 2017.

27 Karl Marx, “Capital: A Critique of Political Economy”, volume 1 (Penguin Classics: London, 1990) 240. Nederlands: marxists.org.

28 Eswar Prasad, “The Dollar Reigns Supreme, By Default,” Finance and Development 51, no. 1 (March 2014).

29 De Bank voor Internationale Betalingen houdt de notionele waarden bij van uitstaande derivatencontracten; zie een recent rapport: https://www.bis.org/statistics/d7.pdf.

30 Zoals Marx het zou zeggen, zal geld zijn omgezet van een basisrekeneenheid en circulerend medium naar een symbool van harde waarde, terwijl kapitalisten wanhopig door elkaar kruipen om verliezen te beperken door de “echte” bron van waarde te vinden in het licht van de monetaire crisis. Zie “Capital” vol. I, 235-236.

31 Zie Tobita Chow, Michael Collins en Jake Werner, “The Movement We Need,” beschikbaar op www.thepeopleslobbyusa.org/our-strategy/.

32 Ik wil graag Jake Werner, Toby Chow, Chris Sherman en Paul Mattick bedanken voor hun kritische opmerkingen bij de eerdere versies van dit essay.

English language original: Fantasies of Secession: A Critique of Left Economic Nationalism

Fantasieën over afscheiding: een kritiek op het links-economisch nationalisme

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s