De radenbeweging in Rusland & Finland, Duitsland, Oostenrijk & Hongarije,1917-1919. Deel 2/4

Door Ph. BOURRINET

Deel 1

Rode gardisten in Finland. Bron: Libcom.org

II. De burgerlijke strategie en de reactie van de arbeiders- en soldatenraden in Europa, 1917-1918

In Rusland, Duitsland, Oostenrijk en Hongarije vertrouwden de heersende klassen op de reformistische en “centristische” sociaaldemocratie om de raden van hun doel af te leiden: het grijpen van de macht, als resultaat van een onstabiele situatie van dubbele macht.

De heersende klassen probeerden de raden van binnenuit te ondermijnen door ze om te vormen tot de bestuursorganen van de nieuwe burgerlijke maatschappij die opkwam. De leuzen “Democratische Republiek” en “Grondwetgevende Vergadering” van het hele volk werden ingehamerd om de raden de grond in te boren. Vanaf het begin bereidde de bourgeoisie een burgeroorlog voor tegen de nieuwe radenmacht. Finland, zelfs zonder een echte radenformatie, was geen uitzondering: de nationale bourgeoisie, die haar onafhankelijkheid opeiste, bereidde systematisch een interne oorlog tegen het proletariaat voor om haar macht te consolideren, daarbij steunend op de twee imperialistische kampen, die allemaal even bezorgd waren over een bolsjewistische besmetting.

In RUSLAND. — Omdat de Russische revolutie bekender is dan de Duitse en Hongaarse revoluties, zullen we alleen in grote lijnen de kenmerken schetsen van een radenbeweging die de Bolsjewieken bevorderden, tenminste tot november 1917.

In tegenstelling tot de sovjet van Petrograd van 1905, die een schepping was van het stakende proletariaat, was de sovjet van 1917 voornamelijk een creatie van de partijen van de “revolutionaire democratie”. De revolutie bevrijdde gevangen Mensjewistische arbeiders die hadden deelgenomen aan het Centraal Comité voor Oorlogsindustrieën (CCO). Met de steun van socialistische intellectuelen zoals Soechanov vormden zij een Voorlopig Uitvoerend Comité van de Raad van Afgevaardigden van de Arbeiders, waar socialistische afgevaardigden naar de Doema zich bij aansloten. Het Voorlopig Comité nodigde de arbeiders uit om hun afgevaardigden te kiezen op basis van één op de 1000, en de soldaten op basis van één per compagnie (tussen 100 en 250 man) voor een leger van ongeveer 13 miljoen gemobiliseerde mannen. Tijdens de eerste vergadering besloot het uitvoerend comité om commissarissen aan te wijzen die verantwoordelijk waren voor het organiseren van buurtcomités en gewapende arbeidersmilities. Indirecte democratie dus. Eenmaal gevormd, coöpteerde de sovjet van Petrograd Sociaal-Revolutionaire (SR) en Mensjewistische leiders.

Even belangrijk was de afkondiging van Prikaz (Order) Nr. 1 door de sovjet, op initiatief van de afgevaardigden van de soldaten uit het gewone volk. Hierin werd bepaald dat er in elk legerkorps soldatencomités gekozen zouden worden. Aangezien soldaten volledige burgerrechten hadden, mochten ze geen orders opvolgen die in tegenspraak waren met de beslissingen van de sovjet.[1] Ze hadden de mogelijkheid — nooit eerder gezien in een klasseleger — om hun officieren te ontslaan en nieuwe te kiezen. De kapitalistische discipline binnen het leger werd dus doorbroken.

Vanwege het numerieke overwicht van de soldatenafgevaardigden en hun boerenafkomst was de overgrote meerderheid Sociaal-Revolutionair (SR). Aan de andere kant domineerden de Mensjewieken, althans aanvankelijk, de arbeiderscomités. De sovjets werden door zowel de bolsjewieken als de mensjewieken gezien als een “parlement van de arbeidersklasse”, en dus als een vergadering van politieke partijen. Terwijl de Mensjewieken er de opstap naar de Grondwetgevende Vergadering van wilden maken, zagen de Bolsjewieken ze als het fundament van de dictatuur van het proletariaat, onder het alleengezag van de Partij. Het was een kwestie van “klaar zijn om de macht te grijpen”, zoals Lenin in juni op het Eerste Sovjetcongres zei.

Zoals historicus Marc Ferro terecht opmerkt:

“(…) De sovjets handelden al niet meer helemaal op eigen houtje: hun leden gehoorzaamden nu de instructies van hun partij”.[2]

Dit proces van partijdominantie kwam op gang zodra de parlementsleden niet langer konden doen alsof ze “apolitiek” waren. Ze konden dit des te meer doen omdat het streven om de oorlog te beëindigen en het grondbezit over te nemen allesbehalve “apolitiek” was.

Voor de partijen van de “revolutionaire democratie”, de SR en de Mensjewieken, waren de sovjets een strovuurtje dat mocht branden tot de grondwetgevende vergadering. Terwijl Lenin de voorlopige regering als contrarevolutionair bestempelde, verklaarden de Mensjewieken zich bereid om zich aan haar bevelen te onderwerpen:

“Leden van de Voorlopige Regering, het proletariaat en het leger wachten op uw orders om de revolutie te consolideren en Rusland te democratiseren”.[3]

Maar deze “orders” waren die van een “verdedigingsoorlog” in dienst van de Entente; de “revolutionaire” instelling van “democratie” viel samen met de snelle begrafenis van de revolutie door de Grondwetgevende Vergadering. De Mensjewieken en SR-en stemden ermee in om alle macht over te dragen aan de voorlopige regering en vervolgens aan de Grondwetgevende Vergadering. Zodra de Grondwetgevende Vergadering het hoogste orgaan zou zijn, zouden de arbeiders-, soldaten- en boerenraden gewoon zelfmoord plegen, zoals ze in december 1918 in Duitsland zouden doen. Het is waar dat de Duitse sociaaldemocratische regering kon rekenen op een leger dat nauwelijks door de militaire nederlaag was aangetast, en op Freikorpse die door het kapitaal en … haarzelf werden betaald.

In Rusland daarentegen ondermijnden de radicalisering van een proletariaat dat vaak meer links stond dan de bolsjewistische partij, het permanente oproer van de soldaten die in raden georganiseerd waren en die zo woedend werden dat ze op het punt stonden hun officieren neer te schieten, de boerenopstanden die met of zonder sovjets gevoerd werden, dit alles sloeg de contrarevolutie de grond onder de voeten uit. We weten hoe de putschpoging van Kornilov van 27-30 augustus (10-13 september) jammerlijk mislukte. De Kornilovsjtsjina maakte de weg vrij voor de opstand van de arbeiders, soldaten en matrozen.

In september namen de bolsjewieken, een partij van bijna niets, de controle over van de sovjet van Petrograd. De soldatenraden, die maar één ding in hun hoofd hadden — een einde maken aan de oorlog en zo snel mogelijk het grondbezit herverdelen — schaarden zich (voor ongeveer 40%) aan de kant van de bolsjewieken. Zowel de politiek van de voorlopige regering, die de oorlog wilde voortzetten aan de kant van de Entente, als de politiek van de industriëlen, die arbeiders ontsloegen en geld gaven aan de contrarevolutie, veroorzaakten de onweerstaanbare revolutionaire vloedgolf, die niet te stoppen was door de laster in de pers (die Lenin uitmaakte voor een Duitse agent) of door een dreigende putsch.

Het succes van de Oktoberrevolutie was niet alleen te danken aan de onbedwingbare woede tegen degenen die verantwoordelijk waren voor de oorlog, maar ook aan een immense haat tegen de bourgeoisie (de arbeiders marcheerden met aanhef van de kreten “dood aan de bourgeoisie” en “weg met de tien kapitalistische ministers”). Hoewel de bolsjewistische partij, onder de energieke leiding van Lenin en Trotski, op één lijn zat met de gloeiende massa’s, wist ze hen af te remmen, zoals tijdens de julidagen, en trapte ze niet in de val van een voortijdige opstand. Dit was niet het geval met Karl Liebknecht en Wilhelm Pieck in januari 1918, die — met de Linkse Onafhankelijken (Georg Ledebour) — een opstand probeerden te organiseren die bij voorbaat gedoemd was te mislukken (zie hieronder).

Het succes van oktober kan net zo goed verklaard worden door de energieke actie van leiders die de aspiraties van de massa’s belichaamden, als door de zelfontplooiing van specifieke organisaties van de arbeidersklasse: fabriekscomités, buurtcomités, bevoorradingscomités, etc., en de rode gardes.

Deze comités beantwoordden aan wat de arbeiders in de grote fabrieken nodig hadden: het innen van hun loon door de kas van de bazen over te nemen en indien nodig in beslag te nemen wanneer de bazen de fabriek sloten; het beheren van de fabriek en de handel tussen bedrijven (vooral in voedsel en kleding); het veiligstellen van de bevoorrading, in een tijd waarin de economische ineenstorting op handen was (“de dreigende catastrofe” waar Lenin de nadruk op legde).[4] Het was dus een kwestie van noodgedwongen “zelfbeheer”, dat ook vereiste dat de arbeiders fysieke en morele zelfbeheersing uitoefenden: alcoholisme bestrijden, demoralisatie en depolitisering door absenteïsme tegengaan,[5] culturele activiteiten creëren die van vitaal belang waren voor het moreel (waaronder alfabetiseringscursussen voor ongeschoolde arbeiders).[6] Dit alles was arbeiderscontrole, zoals bepleit en in praktijk gebracht door fabriekscomités, in toenemende afhankelijkheid van bedrijfsmilities. Het was geen zelfbeheer ter vervanging van de machtsovername. [7]

De opkomst van de rode gardes, arbeiders die zich vrijwillig meldden omdat ze vastbesloten waren om “tegen de contrarevolutie te vechten” en “de verworvenheden van de arbeidersklasse te verdedigen” — maar ook om de burgerbevolking te beschermen — weerspiegelde een onweerstaanbare drang naar de opstand. Al snel steunden deze bewakers de arbeidersmilities die op territoriale basis waren opgericht. Het is veelzeggend dat je, om lid te worden van de rode gardes, “aanbevolen moest worden door het districtscomité van een socialistische partij“.[8]

Niet de vakbonden, maar de fabriekscomités belichaamden het meest de opstandige geest van het proletariaat. Voor de Mensjewieken die hen domineerden, moesten de vakbonden — binnen het kader van een “burgerlijke revolutie” — genoegen nemen met democratische eisen. Dit was niet het geval voor de bolsjewieken, die de vakbonden opriepen om “vastberaden en standvastig aan de kant van het revolutionaire internationalisme te staan”. In zekere zin een echt revolutionair syndicalisme…

Voor veel arbeiders, die niet geloofden dat de economie gered zou worden “door geplande staatsinterventie in het economische leven”, leken de fabriekscomités een voorloper van producentencommunes, terwijl de vakbonden overblijfselen van de kapitalistische maatschappij waren, “levende lijken”. [9]

Lenins steun voor de arbeiderscontrole door fabriekscomités was in de eerste plaats bedoeld om spontane initiatieven te steunen, zelfs in het geval van de oprichting van een gecentraliseerde “proletarische staat”. Maar het ging ook om het aanmoedigen van boekhouden, “omdat socialisme in de eerste plaats een kwestie van boekhouden is”.

In feite wilden de bolsjewieken alleen een “statelijke arbeiderscontrole” instellen, en stemden hiervoor tijdens de conferenties van de fabriekscomités in september en oktober. Al in juni hadden ze opgeroepen om de comités ondergeschikt te maken aan de vakbonden. De vakbonden hadden het voordeel dat ze “permanent” waren en niet vluchtig en “lokalistisch” zoals de comités. In oktober, ondanks de protesten van anarcho-communisten zoals Voline en de ex-IWW Bill Chatov, werd de opslorping van de comités door de vakbonden geleidelijk aan een feit.

De anarchist Piotrovsky deed een laatste oproep ten gunste van fabriekscomités, tegenover vakbonden die met de werkgevers-staat zouden fuseren als de machtsovername zou lukken:

[…) de vakbonden willen ons opeten (…) hun leden komen van buiten de fabriek. (…) ze zijn nu bereid om te onderhandelen. (…) De sleutel tot de toekomst zijn de comités.[10]

De machtsovername op 25 oktober door het Militair Revolutiecomité (bestaande uit één of twee linkse SR-en en drie bolsjewieken) werd uitgevoerd in naam van de Sovjet van arbeiders- en soldatenafgevaardigden, maar niet van de fabriekscomités. De dictatuur van het proletariaat in naam van de sovjets werd uitgeroepen en aangenomen door de bolsjewistische partij. Het echte probleem bleef: zou het proletariaat de economische, politieke en militaire macht in de fabrieken behouden? (zie hieronder).

In FINLAND. — In april 1917 vormde de Finse bourgeoisie vreedzaam een coalitieregering, in de hoop autonomie, zo niet onafhankelijkheid [van Rusland; vertaler], te verwerven, maar vooral om revolutie te voorkomen in een land waar het proletariaat in de steden en op het platteland in de meerderheid was.[11] De regering bestond uit zes rechtse ministers en zes sociaaldemocraten. Voor de schijn werd ze voorgezeten door de voormalige mijnwerker Oskar Tokoi, die een maand later ontslag nam en in 1918 Volkscommissaris werd. De machtige Sociaaldemocratische Partij (130.000 leden), die bij de verkiezingen meer dan 40% van de zetels veroverde, was de grootste partij van het land. 100% van de zetels in de verkiezingen, was verdeeld tussen reformisten die streefden naar een vreedzame machtsovername door het parlement en radicalere elementen onder leiding van Otto Kuusinen — die later benoemd zou worden in de hoogste functies binnen de Comintern. [12]

In het kielzog van de Russische Revolutie ging het Finse proletariaat vanaf 26 maart massaal de strijd aan, in Helsinki (Helsingfors) gesteund door Russische zeelieden en soldaten: metaalarbeiders, houthakkers, gemeentewerkers, spoorwegarbeiders, drukkers en zelfs huishoudelijk personeel. Op 1 mei marcheerden 50.000 demonstranten met wapperende rode vlaggen door de hoofdstad. De arbeiders eisten een 8-urige werkdag en een bevriezing van de graanprijzen.

Sneller dan in Rusland organiseerde de bourgeoisie, na het eerste moment van verrassing, systematisch de contrarevolutie. Ze richtte gewapende milities op om het platteland te terroriseren. Ze vormde burgerwachten (Witte Wachten), waaronder het vrijwilligerskorps dat zich bij het Duitse leger had aangesloten. De sociaaldemocratie verwierp elke reactie van de arbeiders op deze golf van terreur en tolereerde pas in oktober de vorming van zelfverdedigingsgroepen. De SDP was volkomen reformistisch en eiste parlementaire hervormingen, van de invoering van sociale wetgeving tot het verbieden van de burgerwachten.

In oktober 1917 werd Svinhufvud, leider van de monarchistische bourgeoisie, president. Op 4 december riep hij voor het parlement de onafhankelijkheid van Finland uit. Op 31 december ging hij naar Petrograd en verkreeg persoonlijk van Lenin de erkenning van de onafhankelijkheid van Finland, op een moment dat Zweden en vooral Duitsland al materiële en militaire hulp verleenden om 37.000 witte gardisten op te leiden. De voormalige tsaristische generaal van Nederlandse afkomst, de Fins-Zweedse baron Carl Mannerheim, leidde de witte garden. Dit was het begin van een gruwelijke burgeroorlog, die aanvankelijk resulteerde in een gedeeltelijke machtsovername door de linkerzijde van de sociaaldemocratie (zie hieronder).

In HONGARIJE. — Op 31 oktober 1918 bestormden sociaaldemocratische activisten, soldaten, gewone burgers en radicale studenten, georganiseerd in de Galileo Kring,[13] met reinmargrieten (Chinese asters) in hun knoopsgat, verschillende openbare gebouwen in Boedapest met de hulp van in raden georganiseerde soldaten. Ze sneden de pas af van de arbeidersafgevaardigden van de wapenfabrieken en de toekomstige communistische leiders Béla Kun, László Rudas en Béla Szántó, die op 26 oktober reeds als datum voor de opstand 4 november hadden vastgesteld.[14] De voormalige minister-president, graaf Étienne Tisza, die verantwoordelijk werd gehouden voor de oorlog, werd in zijn huis neergeschoten door een groep soldaten. De arbeiders namen de wapens in beslag. De Hongaarse bourgeoisie, georganiseerd in een Nationale Raad, brachten een liberale grootgrondbezitter, Michel Károlyi, aan de macht die de Hongaarse Volksrepubliek uitroept.

Op 1 november kondigde de Hongaarse Sociaaldemocratische Partij (PSDH) bij monde van Zsigmond Kunfi het einde van de klassenstrijd aan:

Als overtuigd sociaaldemocraat is het moeilijk om dit te zeggen, maar ik zal het zeggen: voor de komende zes weken, de tijd die nodig is om de institutionele vorm onder de juiste parlementaire omstandigheden in te voeren, willen we het wapen van de klassenstrijd niet gebruiken. [15]

De socialistische minister in de nieuwe regeringscoalitie, Ernö Garami, hamerde op hetgeen de opstandige arbeiders te wachten staat: werken, werken en nog eens werken“.

Maar de situatie liep voor de Nationale Raad uit de hand. Raden schoten als paddenstoelen uit de grond, soms in de meest onverwachte vormen: arbeidersraden in Boedapest, ambtenarenraden, vervolgens priesterraden (!), ingenieursraden, huisvrouwenraden, lerarenraden, enzovoort. Ze namen de macht over en openden de gevangenissen.

Dezelfde sociaaldemocraten probeerden op 16 november in Boedapest samen met contrarevolutionaire krachten de controle over de beweging terug te krijgen door de “Democratische Republiek” uit te roepen. Deze zou “een constituerende nationale vergadering, gekozen door algemeen kiesrecht” bijeen moeten roepen. Belangrijk: op dezelfde dag trokken Franse en Britse troepen de Oekraïne binnen; de twee imperialistische mogendheden waren van plan Hongarije op te splitsen en te bezetten.

Op basis van valse informatie stuurde de bolsjewistische regering een telegram met felicitaties naar de PSDH, in de veronderstelling dat “zij de revolutie leidde”. De PSDH verborg het telegram. Ottó Korvin, één van de organisatoren van de muiterij in Pula (Istrië) en leider van de Socialistisch-Revolutionairen, schreef een pamflet waarin hij de sociaaldemocratische manoeuvres aan de kaak stelde, met de inhoud van het telegram. Hij verspreidde het pamflet per vliegtuig — de soldatenraden verschaften hem het vliegtuig — ter gelegenheid van een massabijeenkomst die georganiseerd was om de proclamatie van de republiek te vieren!

De opstandige soldaten, georganiseerd in gecentraliseerde raden, bleven niet passief; ze weigerden terug te keren naar hun kazernes en hun officieren te gehoorzamen. Ze eisten de definitieve ontbinding van het leger en de bewapening van het proletariaat, georganiseerd in rode gardes. Ze stelden de linkse socialist József Pogány aan het hoofd, die in 1919 Volkscommissaris van Oorlog in de Radenrepubliek zou worden.

Op 24 november vormden Béla Kun, Tibor Szamuely en anderen — krijgsgevangenen of deserteurs die naar Rusland waren gevlucht en bolsjewieken waren geworden — de Hongaarse Communistische Partij, die bestond uit communisten, anarcho-communisten, sociaal-revolutionairen en arbeidersgroepen van meerdere fabrieken. Maar een politiek blad ontbrak.[16] Velen waren tussen de 17 en 22 jaar oud en stonden altijd vooraan bij de meest gewaagde acties. De partij werd later uitgebreid met een groep ingenieurs en een kring van intellectuelen rond György Lukács. Het programma van de nieuwe partij — die in zich in Rusland de Hongaarse afdeling van de Internationale Communistische Partij noemde — was dubbelzinnig. Béla Kun’s definitie van de dictatuur van het proletariaat was oppervlakkig (en bijna Gramsciaans avant la lettre!): “de economische macht in handen van de arbeiders door middel van de functie van raden van producenten die de volledige verantwoordelijkheid voor het beheer verzekeren”.

De regering van graaf Károlyi, die zich had aangesloten bij de sociaaldemocraten, vond het steeds moeilijker om een onweerstaanbare beweging in bedwang te houden die de arbeiders ertoe bracht zichzelf te bewapenen en de plaatselijke macht naar zich toe te trekken. In Salgótarján, een kleine mijnstad, grepen arbeidersmilities in december de macht. De vakbondsman en socialist Károly (Charles) Peyer, hoge regeringscommissaris, werd naar de stad gestuurd om de mijnwerkers te ontwapenen. Zijn krachtige interventie op 10 januari 1919 leverde hem de bijnaam “Slager van Salgótarján” op, op hetzelfde moment dat de Ebert-Noske-Scheidemann de bloedhonden[17] van de bourgeoisie in Berlijn werden.

DUITSLAND. — Honderd jaar na het begin van de revolutie in Duitsland, op 9 november, hield de bourgeoisie opzettelijk een black-out over deze revolutie, die werd voorafgegaan door de opstand van de matrozen van Kiel (30 oktober-4 november). Deze opstand was inderdaad een revolutie, want hij zette de wereld letterlijk in vuur en vlam. Heel Duitsland was bedekt met arbeiders- en soldatenraden toen de gewapende matrozen zich over het hele land verspreidden. De revolutie was niet vreedzaam, ook al heerste er op sommige plaatsen een “1848”-geest[18] van herontdekte broederschap. In Berlijn namen de arbeiders de kazernes over. Militaire voertuigen met rode vlaggen doorkruisten Berlijn en gewapende arbeiders en soldaten marcheerden gezamenlijk door de straten.

Er is sprake van dubbele macht: Aan de ene kant de regering van de “volkscommissarissen”, bestaande uit drie SPD-ers (Ebert, Scheidemann en Landsberg) — de SPD was op 4 oktober aan de macht gekomen, in het kabinet Max von Bade, op dringende uitnodiging van de generale staf — en drie “onafhankelijke” socialisten, de USPD-ers (Haase, Dittmann en Barth).

Terwijl Scheidemann — tot grote woede van Ebert, die de monarchie wilde behouden — de (burgerlijke) Republiek uitriep, zorgde Karl Liebknecht vanaf het balkon van het keizerlijk paleis voor een staande ovatie voor de Socialistische Republiek. Hij richtte zich tot de “proletarische broeders” van de wereld om “de wereldrevolutie” te voltrekken. Hij weigerde zich te laten gijzelen door toe te treden tot de socialistische regering, ondanks de oproep tot eenheid tussen “alle socialistische partijen”. De volgende dag, in het Buschcircus in Berlijn, waarschuwde hij de 1500 afgevaardigden van de arbeiders- en soldatenraden: “De contrarevolutie is al in opmars, ze is al in actie, ze is in ons midden![19] Sommige van de soldatenafgevaardigden, die bijna allemaal door de sociaaldemocraten waren aangesteld, bedreigden Liebknecht met hun wapens…

De soldatenraden, gemanipuleerd door de SPD en de Generale Staf, bezetten de parterre met hun wapens, terwijl de arbeidersraden bescheiden de kippenhokken deelden. Een paar dagen later, op 16 november, riep de Generale Staf, die dagelijks in geheim contact stond met Ebert, op om

soldatenraden op te richten (…) om ontevredenheid te kanaliseren en het leger ongevoeliger te maken voor extremistische tendensen. (…) We kunnen niet zonder de soldatenraden (…) het opperbevel en het hele leger staan onvoorwaardelijk ter beschikking van de huidige regering onder leiding van Friedrich Ebert. [20]

In feite konden de generale staf en de SPD rekenen op de troepen aan het Westelijk Front, die niet “besmet” waren door de Spartakistische propaganda en die, toen ze terugkeerden, op bevel de bestaande soldatenraden liquideerden. Aan het oostfront werden anti-Bolsjewistische stoottroepen gevormd, bekend als Baltikum, diede Baltische communisten te vuur en te zwaard afslachtten. Vertrouwend op de grootgrondbezitters van Oost- en West-Pruisen, konden ze rekenen op de volledige steun van SPD-leider August Winnig, algemeen commissaris voor de bezette Baltische landen, die het Pruisen van de grootgrondbezitters veranderde in een openlucht trainingskamp voor alle contrarevolutionaire lansknechten.

De arbeidersraden hadden meer gewicht dan de soldatenraden, die soms hun wapens hadden ingeleverd. De sociaaldemocraten vertrouwden op hun machtige vakbondsapparaat (de Freie Gewerkschaften) en probeerden vanaf de eerste minuten van de revolutie aan haar hun functionarissen op te dringen, meestal zonder verkiezingen. In Keulen bijvoorbeeld vormden de lokale leiders van de SPD en USPD op 8 november tijdens een eenvoudige vergadering en bij acclamatie een arbeidersraad. Hetzelfde gebeurde in Kassel, waar de raad en het dagelijks bestuur (actiecomité) werden gevormd na discussies achter de schermen tussen de twee sociaaldemocratische partijen en de vakbonden. Soms maakten burgerlijke partijen onbeschaamd deel uit van de raden — zoals het Katholieke Zentrum in het Ruhrgebied. Als er raden werden gekozen, gebeurde dat op basis van kiesdistricten, waar de notabelen de overhand hadden. Waar mogelijk richtte de SPD, samen met het Zentrum en de rechtse partijen, gewapende “burger”-wachten op.

De piramide van raden werd een echte omgekeerde piramide. Met de SPD aan de macht vergrootten de vakbonden hun invloed door de lokale raden, die in handen waren van de meest radicalen, op te heffen in burgerlijke regionale raden. Hun macht nam toe door het akkoord Hugo Stinnes — Carl Legien dat op 15 november werd ondertekend, waarbij een 8-urige werkdag werd ingevoerd en overleg tussen werkgevers en vakbonden wettelijk verplicht werd.

Deze snelle terugkeer naar de macht was echter niet gemakkelijk. De Raad van Bremen verbood alle bijeenkomsten en demonstraties ten gunste van het herstel van de Senat.[21] Sommige raden richtten hun eigen strijdkrachten op, zoals in Frankfurt, Düsseldorf en Hamburg. In Braunschweig (Brunswijk) werd op 9 november de Socialistische Republiek uitgeroepen, met een rode garde van 1000 leden. Hetzelfde gebeurde in Bremen, waar een paar dagen later, op 15 november, de Radenrepubliek werd gevormd. In de industriële centra werden van Halle tot Berlijn aanzetten tot rode gardes gevormd. In Berlijn mislukte de poging van de Spartakisten om een rode gardes op te richten, die de Roter Soldatenbund werdgenoemd: het bleef bij demonstraties in november en december. Liebknecht, die de leiding had over de “militaire kwestie”, vertrouwde veel meer op de linkse USPD-politieprefect Emil Eichhorn, die een “republikeinse militie” had, en op de Volksmarinedivision.[22] Maar in december waren ze niet opgewassen tegen de poging tot putsch door generaal Lequis, gesteund door de plaatselijke SPD-commandant, Otto Wells, die het vuur opende op de Spartakistische demonstranten en die de bijnaam “Bloody Wells” kreeg.

Vanaf eind november dreven armoede en honger de arbeidersmassa’s tot steeds gewelddadigere stakingen. Het trio Ebert-Noske-Scheidemann — met als slogan “Socialisme is werk” — stuurde de troepen op de stakers af in de grote industriële centra (Silezië en het Ruhrgebiet). Velen werden gedood, gewond of gearresteerd. Er ontstonden steeds meer rellen tegen de stijgende prijzen en het extreme tekorten in de voedselvoorziening, zoals in Dresden. Ook daar kregen de proletariërs kogels in plaats van brood.

Maar meer nog dan wapengeweld, was het de ideologische kracht van de sociaaldemocraten (SPD en USPD), die door tientallen jaren reformisme diep in het proletariaat geworteld was, die het proletariaat deed capituleren. Op 16 december werd het Nationaal Congres van Arbeiders- en Soldatenraden bijeengeroepen in de Berlijnse Landtag. Het zou zichzelf opheffen ten gunste van een Grondwetgevende Vergadering die op 19 januari gekozen zou worden. Dit congres, met zijn compacte massa van 288 SPD-leden (van de 489 afgevaardigden), had niets proletarisch: de meesten waren journalisten, parlementsleden, partij- en vakbondsfunctionarissen. Het congres, dat slechts voor een derde uit fabrieksarbeiders bestond, verwierp tot twee keer toe het voorstel om Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht met raadgevende stem te laten deelnemen.

Verrassend genoeg kwam de enige oppositie van het Berlijnse garnizoen en een delegatie van de Hamburgse soldatenraad. Deze delegatie diende een 7-punten motie in (die door ad-hoc comités werd goedgekeurd!) waarin werd opgeroepen om de soldaten hun eigen commandanten te laten aanstellen” en om “het permanente leger zo snel mogelijk op te heffen en een volksmilitie te vormen”. Hindenburg hoefde alleen maar te blaffen tijdens zijn kersttoespraak om de 7 punten terzijde te schuiven. Noske loste het probleem voor eens en altijd op door de arbeiders- en soldatenraden af te schaffen.[23]

Alle bevoegdheden moesten daarom worden overgedragen aan de Raad van Volkscommissarissen met het oog op het bijeenroepen van een grondwetgevende vergadering. De gekozen Centrale Uitvoerende Raad was 100% SPD toen de Onafhankelijken hun aftreden aankondigden. Däumig beschreef het Nationale Radencongres als een “club van politieke zelfmoordenaars”.

De weg lag open voor contrarevolutie, onder de dubbele leiding van de SPD en de Generale Staf (zie hieronder).

OOSTENRIJK. — Op 12 november riepen de afgevaardigden van de Keizerlijke Raad (Reichsrat) in Wenen de “Democratische Republiek” Duits Oostenrijk uit en kozen een Uitvoerend Comité onder voorzitterschap van de sociaaldemocraat Karl Renner, die sinds 30 oktober kanselier was. Viktor Adler, voorzitter van de SAPÖ, was zijn minister van Buitenlandse Zaken. Hij werd een paar maanden later vervangen door Otto Bauer, die droomde van een fusie tussen het sociaaldemocratische Oostenrijk en het Duitsland van Friedrich Ebert en Gustav Noske. Er werd toen een regering gevormd met de Christlichsoziale Partei onder leiding van Monseigneur Ignaz Seipel. [24]

De Oostenrijkse communisten, die een uiterste minderheid vormden, probeerden de rode vlag boven het parlement te hijsen en Oostenrijk in een socialistische radenrepubliek te veranderen. Maar ze stuitten op de sociaaldemocratie, die er alles aan deed om het kapitalistische regime te redden. De rode gardes werd geïntegreerd in de politiemacht, die “socialistisch” was geworden, en alle arbeidersraden vielen in handen van de sociaaldemocratie. Net als in Duitsland werden er noodwetten voor “hervormingen” aangenomen (hulp voor werklozen, arbeidstijdverkorting, verlofregelingen, enz.) De Austromarxisten, waarvan Otto Bauer het boegbeeld was, koketteerden met het Sovjet-bolsjewisme — zij zouden later de Hongaarse Radenrepubliek steunen tegen de Tsjechische sociaaldemocratie. Otto Bauer verkondigde:

De werkende massa’s van alle naties laten zich niet misleiden door de leugencampagne van de bourgeoisie en juichen de overwinningen van de Sovjetrepubliek toe. [25]

Het Austromarxisme, met zijn 300.000 leden, had geen behoefte aan een Rode Leger, maar aan proletarische koren: de Internationale werd tot 1921 gezongen in het nieuwe republikeinse leger (Volkswehr) …

Volgende hoofdstuk: Maar wie zal de sovjets/Räte overnemen? Zullen de soldatenraden de kant van de revolutie kiezen en samen met het proletariaat de macht overnemen en het hun wapens toevertrouwen?

Vervolg


[1] Voor een schets van de radenbeweging, in aanvulling op Trotski’s verslag, zie: Oskar Anweiler, Les Soviets en Russie 1905-1921, Gallimard, 1972; Marc Ferro, La révolution de 1917, Albin Michel, 1997.

[2] Ferro, op. cit. blz. 255.

[3] Ferro, ibid, p. 256.

[4] Lenin, De dreigende catastrofe en hoe die te bestrijden (1917). Noot van de vertaler.

[5] In november was het absenteïsme 40% in de Putilov fabrieken. Het kan verklaard worden door de mobilisatie van de hoogst gekwalificeerde arbeiders in technische organisaties en de rode gardes. Het absenteïsme trof eigenlijk de minst gekwalificeerde arbeiders die afkomstig waren van het platteland en die er alleen maar aan dachten om terug te keren naar hun dorpen waar voedsel te vinden was.

[6] Stephen A. Smith, Pétrograd Rouge. La Révolution dans les usines (de février 1917 à juin 1918) , les nuits rouges, 2017, hoofdstuk IV, p. 115 e.v.

[7] Tijdens de fabrieksbezettingen in Italië (1920), waar de Ordinovisten (Gramsci, Togliatti, etc.) aandrongen op het beheer van de bezette fabrieken, stelde Bordiga het echte politieke alternatief: “De fabrieken nemen of de macht grijpen? (Il Soviet, 21 februari 1920).

[8] Ibid, blz. 142.

[9] Smith, ibid, p. 211.

[10] Marc Ferro, op. cit. blz. 739. Nadruk toegevoegd.

[11] In 1910 waren er 1,7 miljoen proletariërs (met hun gezinnen) op een bevolking van 2,9 miljoen. Zie H. Pertti & H. Markku, “Le mouvement ouvrier et le socialisme en Finlande 1884-1918”, Matériaux pour l’histoire de notre temps no. 16, juli-september 1989, pp. 18-26.

[12] Maurice Carrez, “La révolution finlandaise de 1918”, Cahiers du Mouvement ouvrier (CMO) nr. 23, april-mei 2004; La fabrique d’un révolutionnaire, Otto Wilhelm Kuusinen (1881-1918). Réflexions sur l’engagement politique d’un dirigeant social-démocrate finlandais, Toulouse, Éditions Méridiennes, 2008, 2 delen.

[13] In deze kring bevonden zich jonge socialistisch-revolutionairen zoals Ottó Korvin (1894-1919) en Mátyás Rákosi (1892-1971), de toekomstige stalinistische leider, die allemaal betrokken waren bij antimilitaristische activiteiten.

[14] Julien Papp, De l’Autriche-Hongrie en guerre à la République hongroise des Conseils (1914-1920), LBC, Pantin, 2015, p. 172.

[15] Communisme, loc. cit.

[16] De “Rode Krant” (Vörös Ujság), het orgaan van de PCH, werd op 7 december opgericht.

[17] Naar de uitspraak van Noske, “Iemand moet de bloedhond zijn” [noot van de vertaler].

[18] Naar de Europese (burgerlijke) revoluties van 1848 die ook Duitsland overspoelden [noot van de vertaler].

[19] Jakov Drabkin, Die Novemberrevolution 1918 in Deutschland, Dietz Verlag, Ost-Berlin, 1968, p. 166.

[20] Révolution et contre-révolution en Allemagne 1918-1920, Marxist Science (Lotta comunista), Montreuil- sous-Bois, Dec 2013, p. 11. Dit is een gedeeltelijke vertaling van een werk dat in 1929 werd gepubliceerd door een KPD in het proces van stalinisering, zonder vermelding van de auteurs (Frölich, Lindau, Schreiner, Walcher).

[21] Senat, burgerlijk bestuur van de stadstaat Bremen; noot van de vertaler.

[22] Ze kregen een soldij. Tijdens de gevechten in januari 1919, nadat ze in december zware verliezen hadden geleden tegen de troepen van generaal Lequis, verklaarden de matrozen zich “neutraal” om hun soldij te kunnen blijven ontvangen.

[23] Revolutie en contrarevolutie in Duitsland, op. cit. p. 68-70.

[24] Ignaz Seipel was een van de medeopstellers van de Republikeinse Grondwet en vuurde later, zich achter de monarchie scharend, op demonstraties van socialistische arbeiders in 1927. In juli 1919 zat Otto Bauer samen met de prelaat een “socialisatiecommissie” voor. Voor Bauer maakte dit deel uit van een revolutionair proces dat “geweld deed aan sociale factoren” (Herbert Steiner, in La Révolution d’Octobre et le mouvement ouvrier européen, EDI, Parijs, 1967, p. 185). “Monseigneur” is een kerkelijke titel. Zie voor meer over dit heerschap nl.wikipedia.org en vooral de.wikipedia.org: antisemitisch en financier van fascistische bendes [toevoeging van de vertaler].

[25] Otto Bauer, Bolschewismus oder Sozialdemokratie, Wenen, 1920, blz. 3.

De radenbeweging in Rusland & Finland, Duitsland, Oostenrijk & Hongarije,1917-1919. Deel 2/4

2 gedachtes over “De radenbeweging in Rusland & Finland, Duitsland, Oostenrijk & Hongarije,1917-1919. Deel 2/4

Plaats een reactie