De arbeidersraden in de theorie van de Nederlands-Duitse communistische linkerzijde. Deel 5
Deel 1, deel 2, deel 3, deel 4
Door Philippe Bourrinet

Volumen 5 en español (also in english and french)
“Is de heerschappij van de arbeidersklasse in een industrieel land tot werkelijkheid geworden, dan staat het proletariaat voor de taak, de omvorming van het economisch leven op nieuwe grondslagen, op die van de gemeenschappelijke arbeid, te beginnen. De opheffing van het privaatbezit is gemakkelijk
uitgesproken: het zal de eerste maatregel van de politieke heerschappij van de arbeidersklasse zijn. Maar dit is slechts een rechtskundige daad, die de grondslag voor het werkelijk economisch gebeuren zal leggen. De werkelijke omvorming en het werkelijk revolutionaire werk begint dan eerst.”
Jan Appel, Marxisme en staatscommunisme; Het afsterven van de staat.
Een noodzakelijke waarschuwing vooraf
In deze vijfde aflevering van de tekst van Bourrinet publiceren we zijn hoofdstuk 4. De lezer treft daarin zoals gebruikelijk tussen vierkante haken toelichtingen van de vertaler aan. Het aantal van deze toelichtingen zal vanaf hier groter zijn, en het karakter daarvan is meer kritisch van aard dan eerder. Het lijkt ons dat Bourrinet vanaf dit hoofdstuk teksten van de GIC vanuit een uiterst vooringenomen standpunt bespreekt, waarin wij Lenin’s tegenoverstelling herkennen van economische en politieke strijd in Wat te doen (1902) en de opvattingen van de IKS over een staat van de overgangsperiode.
Daarnaast baseerde de Franstalige Bourrinet zich in de eerste versie van zijn tekst grotendeels op de eerste druk van de Grondbeginselen, die in het Duits verscheen en die slechts gedeeltelijk en slecht is vertaald in het Frans. Inmiddels is de laatste door de GIC uitgegeven en belangrijk herziene uitgave van 1935 uit het Nederlands in het Duits, Engels, Portugees en Spaans vertaald en gepubliceerd.
Op een kritische recensie van Bourrinet’s hoofdwerk 1 heeft hij om onduidelijke redenen niet gereageerd. Hij zag daarin blijkbaar ook geen aanleiding om hoofdstuk 4 en verder in de heruitgave van 2023 van De arbeidersraden in de theorie van de Nederlands-Duitse communistische linkerzijde aan te passen, of een inleiding toe te voegen om te wijzen op onjuistheden en gewijzigde opvattingen.
Wij plaatsen hoofdstuk 4 dus hier als een historische tekst die van invloed is geweest — en nog steeds heeft — binnen een bepaald milieu dat daarin zijn Leninistische vooroordelen bevestigd vindt. Dat maakt een radencommunistische repliek des te meer noodzakelijk.
Arbeidersstemmen, 20-2-2023
Geconfronteerd met het bovenstaande, verwijst Bourrinet naar een herziene Franse versie van zijn hoofdwerk. Een relevant hoofdstuk daarvan, is gratis te vonden op de site Pantopolis: La question de la période de transition communiste, des KAPD-GIC aux «communisateurs». Zo nodig zullen we daar later op ingaan.
Arbeidersstemmen, 22-2-2023
Hoofdstuk 4. Politieke economie of economische politiek van de revolutie?
Door de politieke lessen van de Russische en Duitse revoluties als negatief af te wijzen, door uiteindelijk de noodzaak van een politieke organisatie te verwerpen – uit angst voor substitutionisme2 – zagen de Nederlandse radencommunisten in de revolutie van de toekomst vooral een economische kwestie. De raden verschenen meer als organen voor economisch beheer dan als organen voor besluitvorming en politieke controle over de economie. [3]
De wegen van de proletarische revolutie: van strijdcomités tot arbeidersraden
De proletarische revolutie zou tot stand komen door de vorming van arbeidersraden, waarin het hele proletariaat verenigd zou worden. Maar dat was de laatste fase van een lang en tegenstrijdig proces dat gepaard ging met het uitbreken van economische stakingen. Dit waren noodzakelijkerwijs anti-vakbondsstakingen of “wilde stakingen”. Dit standpunt, dat de GIC sinds haar ontstaan heeft ontwikkeld en herhaald, verschilde niet veel van dat van de Italiaanse Communistische Linkerzijde van de jaren dertig.4 Net als deze laatste, maar op een veel krachtiger manier, hechtte de GIC belang aan de veralgemening van de economische strijd in de vorm van massastakingen. Maar anders dan de Italiaanse en Belgische “Bordigisten” [5] drong zij vooral aan op de zelforganisatie van wilde stakingen. Deze zelforganisatie impliceerde noodzakelijkerwijs de vorming van “strijdcomités” die gekozen en herroepbaar waren door het geheel van strijdende arbeiders.6 Dit naar het voorbeeld van Duitsland tijdens en na de Eerste Wereldoorlog waarin”vertrouwensmannen” rechtstreeks verantwoording verschuldigd waren aan de algemene vergadering van stakers. Elke arbeider, ongeacht zijn politieke en vakbondslidmaatschap, kon en zou deel kunnen uitmaken van deze “strijdcomités”, om een echte “klasse-eenheid” tot stand te brengen. Dergelijke comités waren, tenzij zij hun eenheidsfunctie verraadden door zich om te vormen tot nieuwe vakbonden, niet permanent: zij ontstonden en verdwenen met de strijd zelf. Alleen in revolutionaire perioden konden echte permanente organisaties ontstaan en zich ontwikkelen, die een eenheid vormden omdat ze het hele proletariaat groepeerden: de arbeidersraden. Deze raden zijn echter, ondanks hun spontane vorming, niet uit het niets ontstaan, als een spontane schepping. De [‘politieke’] “voorlopers” van de zelfstandige eenheidsorganisatie, die de “klasse-organisatie” voorbereiden, werden noodzakelijkerwijs geboren vóór het uitbreken van de massale strijd. Deze organisaties, in zekere zin “embryo’s” van de raden, waren niets anders dan de “propagandakernen”, gevormd door strijdbare arbeiders die zich organiseerden en agitatie voerden met het oog op de volgende massale strijd. Maar in geen geval konden deze “propagandakernen” zichzelf uitroepen tot een eenheidorganisatie: “…de propagandakern is zelf geen klasse-organisatie”.
Dergelijke propagandakernen vormden uiteraard “arbeidersgroepen” zonder echte politieke oriëntatie, maar verdedigden een mening in de klassestrijd. Maar in de praktijk leek de GIC de “opiniegroepen”, die in de theorie van de Nederlandsers de werkgroepen vormden, te verwarren met deze arbeidersgroepen. Dit leidde tot een verontrustende verwarring tussen arbeidersorganisaties en revolutionaire organisaties. [7]
Om deze tegenstrijdigheid uit haar “anti-substitutionistische” theorie te halen, ontzegde de GIC zowel de “opiniegroepen” als de “propagandakernen” een politieke rol in de economische strijd van de arbeiders. Voor Pannekoek was het zinloos dat deze groepen een politieke strijd leidden om de stakingen en de demonstraties van de arbeiders te leiden, tegen de andere groepen of partijen, zelfs als deze van binnenuit, in de fabriek, tegen de zelforganisatie van de arbeiders optraden. Voor hem ging het erom te voorkomen dat de “klasse-eenheid” door nutteloze politieke confrontaties zou worden verbroken:
“Het radencommunisme beschouwt alle arbeiders als een klasse-eenheid, boven de organisatorische afbakeningen uit. Het treedt niet in concurrentie met deze organisaties… Het radencommunisme zegt niet tegen arbeiders die lid zijn van partijen en organisaties: verlaat ze en kom bij mij”.8
Deze anti-politieke visie, waarbij de radencommunistische organisatie rigoureus werd gescheiden van de arbeidersstrijd, had praktische gevolgen. In de strijd van de werklozen in Nederland, waar de GIC intervenieerde [9] kwam, gaf De GIC bijvoorbeeld als slogan bij de vorming van comités van werklozen (strijdcomités): “buiten alle vakvereenigingen en alle politieke partijen”.10
In revolutionaire tijden zou voor het Nederlandse “radenisme” 11 hetzelfde gelden. De arbeidersraden zouden gevormd worden door elke actie van revolutionaire partijen in hun midden af te wijzen, om hun economische taken van omvorming van de maatschappij te kunnen uitvoeren. Er zou een radicale scheiding zijn tussen aan de ener kant de revolutionaire groepen “die een onafhankelijke organisatie vormen van de revolutionaire arbeiders in vrije werkgroepen” (Canne-Meijer, op. cit.) en aan de andere kant de “onafhankelijke organisatie van de werkende massa’s in de arbeidersraden” (idem).12 De actie van de revolutionaire groepen zou zich beperken tot het bevorderen van de economische taken van de arbeidersraden.
De transformatie van de economie, van kapitalisme naar communisme. De Grondbeginselen
Het vraagstuk van de overgangsperiode – nadat de arbeidersraden de macht hadden overgenomen – naar het communisme werd door de Duitse, daarna Nederlandse radencommunisten altijd benaderd vanuit een strikt economische invalshoek. De ontaarding van de Russische Revolutie en de ontwikkeling van Sovjet-Rusland naar staatskapitalisme toonden volgens de GIC het failliet van de “politiek” aan. De economische factor, het beheer van de nieuwe maatschappij door de raden, was geminimaliseerd. De traditie van de “politiek”, waarbij de “dictatuur van het proletariaat” in de eerste plaats werd opgevat als een politieke dictatuur over de hele maatschappij, had de economische taken van het proletariaat naar de achtergrond gedrongen. Dit idee werd bijzonder scherp verwoord door Pannekoek:
“De traditie impliceert overheersing van de economie door de politiek… Wat de arbeiders door te voeren hebben is de overheersing van de politiek door de economie”.13
Deze visie was precies het tegenovergestelde van revolutionaire groepen in de jaren dertig, zoals de Italiaanse Communistische Linkerzijde, die een hele theoretische discussie over de overgangsperiode hadden geopend.14
In tegenstelling tot de Italiaanse en Duitse communistische linkerzijde bood de GIC geen theoretische beschouwingen over het vraagstuk van de staat in de overgangsperiode. De relatie tussen de nieuwe staat van de overgangsperiode, de revolutionaire partijen en de arbeidersraden wordt nooit behandeld, ondanks de Russische ervaring.[15] Evenmin wordt er iets gezegd over de relatie tussen een revolutionaire Internationale en de staat – of staten – in landen waar het proletariaat de politieke macht heeft gegrepen. Tenslotte worden de ingewikkelde vragen over het “geweld van het proletariaat” en over burgeroorlogen in revolutionaire perioden nooit gesteld.16 Voor de GIC lijkt er geen probleem te bestaan van een staat – of halve staat – in een periode van overgang naar het communisme. Het bestaan zelf en de karakterisering ervan (“proletarische” staat of “plaag” die het proletariaat erft) worden nooit ter discussie gesteld. Dit probleem ontbreekt volledig.17
De hoofdtekst van de GIC over de overgangsperiode, de “Grondbeginselen van communistische productie en distributie”, behandelt alleen de economische problemen van deze periode.
Het uitgangspunt van de GIC is dat de mislukking van de Russische Revolutie en de ontwikkeling naar staatskapitalisme alleen kunnen worden verklaard door een misverstand, zo niet een ontkenning, van de noodzaak om de nieuwe maatschappij economisch om te vormen, die kenmerkend is voor de hele arbeidersbeweging.18 Maar paradoxaal genoeg erkende de GIC de fundamentele rol van de Russische ervaring, de enige die de vooruitgang van de marxistische theorie mogelijk maakte:
“Rusland heeft, wat de industrie betreft, geprobeerd het economische leven op te bouwen volgens communistische principes … en heeft daarin volledig gefaald … Het is aan de praktijkschool van de Russische Revolutie te danken dat wij vooruitgang hebben kunnen boeken, want zij heeft ons in staat gesteld te zien wat het recht om over een productieapparaat te beschikken betekent wanneer het in handen is van een centrale leiding”.19
Voor de Nederlandse radencommunisten zal de “dictatuur van het proletariaat” zich onmiddellijk20 vertalen in “de associatie van vrije en gelijke producenten”. De arbeiders, georganiseerd in raden in de fabrieken, zouden het hele productieapparaat moeten overnemen en het besturen voor hun eigen behoeften, als consumenten, en zonder tussenkomst van een centraal, staatsachtig orgaan dat zou uitlopen op het handhaven van de uitbuitende en ongelijke maatschappij in stand te houden. Dit zou voorkomen dat het “staatscommunisme” dat in de periode van het oorlogscommunisme van 1918 tot 1920 tot stand kwam, onvermijdelijk zou omslaan in een staatskapitalisme waarvan de productiebehoeften voorrang kregen op die van de arbeiders-producenten-consumenten. In de nieuwe maatschappij, gedomineerd door de macht van de raden en niet door de staat van een gecentraliseerde partij, zal de loonarbeid – de bron van alle ongelijkheid en uitbuiting van arbeidskracht – zijn opgeheven.
Uiteindelijk waren de problemen van de overgangsperiode voor de GIC heel simpel: het ging er vooral om dat de producenten het maatschappelijk product controleerden en verdeelden, op egalitaire wijze voor ieder van hen en door een gezag dat van “beneden naar boven” werd uitgeoefend. De essentiële kwestie van de overgangsperiode sinds 1917 was niet politiek, in de vorm van de uitbreiding van de proletarische revolutie tot de hele wereld, maar economisch, in de vorm van een toename van de consumptie van de arbeiders, onmiddellijk en egalitair georganiseerd door de fabrieksraden. Het enige echte probleem van de overgangsperiode zou volgens het GIC de relatie tussen de producenten en hun producten zijn:
“Het proletariaat benadrukt het fundamentele karakter van de relatie van de producent tot zijn product. Dit en alleen dit is het centrale probleem van de proletarische revolutie.”
Maar hoe te komen tot een “gelijke” verdeling van het maatschappelijk product? Dit kon natuurlijk niet worden bereikt door eenvoudige wettelijke maatregelen: nationalisatie, “socialisatie”, even zovele vormen van staatscontrole van privé-eigendom. De oplossing lag volgens de GIC in de berekening van de productiekosten in arbeidstijd van de bedrijven in verhouding tot de hoeveelheid geproduceerde sociale goederen. Al naar gelang de respectievelijke productiviteit van de bedrijven die voor hetzelfde product natuurlijk ongelijke hoeveelheden arbeid nodig hebben. Om dit probleem op te lossen, was het voldoende de maatschappelijk gemiddelde productietijd voor elk product te berekenen. De hoeveelheid arbeid van de meest productieve ondernemingen, die het sociale gemiddelde overschreed, zou in een gemeenschappelijk fonds worden gestort, dat verantwoordelijk zou zijn voor het op peil brengen van de minst productieve ondernemingen. Tegelijkertijd zou dit fonds worden gebruikt om de technologische vooruitgang in te voeren die nodig is voor de ontwikkeling van de productiviteit van de ondernemingen in een bepaalde branche, zodat de gemiddelde productietijd kan worden verkort.[21]
De organisatie van het verbruik was gebaseerd op hetzelfde boekhoudprincipe. De algemene maatschappelijke boekhouding, dankzij statistische documentatie, opgesteld door producenten-consumenten georganiseerd in raden en coöperaties, berekent de consumptiefactoren. Na diverse aftrekposten – vervanging van het verouderde productieapparaat, technische verbeteringen, fonds voor sociale zekerheid voor werklozen, natuurrampen, enz. zouden de sociale consumptiereserves voor iedere consument gelijk worden verdeeld. De gelijke productievoorwaarden, verzekerd door de berekening van de gemiddelde maatschappelijke arbeidstijd, zouden overeenkomen met algemeen gelijke voorwaarden voor alle individuele consumenten. Met dit systeem van maatschappelijke boekhouding zou de waardewet niet langer bestaan die de producten deed circuleren op basis van hun ruilwaarde met het geld als universele maatstaf. Aan de andere kant zou de nieuwe maatschappij met de opbouw van een “neutraal” boekhoudkundig en statistisch centrum, niet los van de raden, onafhankelijk van enige groep mensen of enig centraal gezag, ontsnappen aan het gevaar van de vorming van een parasitaire bureaucratie, die zich een deel van het maatschappelijk product toe-eigent.
De Grondbeginselen van de Nederlandse radencommunisten hadden de verdienste het belang te onderstrepen van economische problemen in een periode van overgang van kapitalisme naar communisme, een verdienste die des te groter was omdat ze in de Marxistische beweging weinig aan bod waren gekomen. Zonder een reële en voortdurende toename van de arbeidersconsumptie [22] was de dictatuur van het proletariaat zinloos en werd de verwezenlijking van het communisme een vrome wens.
Maar de tekst van de GIC leed aan een aantal zwakke punten, die andere revolutionaire groepen niet ontgingen.23
De Grondbeginselen hadden in feite alleen betrekking op de ontwikkelde fase van het communisme, waarin het bestuur over mensen plaats maakte voor het “bestuur over dingen”, volgens het principe “voor ieder naar zijn behoeften, van ieder naar zijn mogelijkheden” (Marx). De GIC beschouwde de opbouw van het communisme in zijn ontwikkelde vorm als onmiddellijk mogelijk, zodra de arbeidersraden in een bepaald land de macht hadden overgenomen. Het ging uit van een ideale situatie, waarin het zegevierende proletariaat het productieapparaat overnam in hoogontwikkelde landen die de kwellingen van de burgeroorlog niet hadden doorstaan (vernietiging, aanzienlijk deel van de productie gewijd aan militaire behoeften); waar anderzijds geen boerenprobleem ontstond, als rem op de socialisatie van de productie, omdat volgens de GIC de landbouwproductie reeds volledig industrieel en gesocialiseerd was.[24] Tenslotte vormde noch het isolement van één of meer proletarische revoluties, noch het achterhaald zijn van de kleine agrarische productie een groot obstakel voor de vestiging van het communisme:
“Noch de afwezigheid van een wereldrevolutie, noch de ongeschiktheid van het individuele landbouwbedrijf voor staatsbeheer kan verantwoordelijk worden gehouden voor de mislukking [van de Russische Revolutie]… [op economisch gebied]”. [De vierkante haken in het citaat zijn van Bourrinet; noot van de vertaler] 25
Zo week de GIC af van Marx’ visie op de overgangsperiode, die twee fasen onderscheidde: een lagere fase, die van het socialisme, waarin het “bestuur over mensen” een proletarisch economische politiek bepaalt, in een nog door schaarste gedomineerde maatschappij, en een hogere fase, die van het communisme, waarin de klassenloze maatschappij zonder waardewet zich vertaalt in een vrije ontwikkeling van de productiekrachten binnen een wereldkader, bevrijd van nationale boeien. Maar zelfs voor de onderste fase van de overgangsperiode, die nog steeds gedomineerd wordt door de waardewet en het bestaan van klassen, benadrukte het marxisme dat de voorwaarde voor elke economische transformatie in socialistische zin de triomf van de wereldrevolutie was.[26] Het begin van elke werkelijke economische transformatie van de nieuwe samenleving, die nog steeds in klassen verdeeld was, werd in de eerste plaats vertaald door de politieke confrontatie van het proletariaat met de andere klassen.
De “economistische” visie van de GIC was te verklaren door een verkeerd begrip van het probleem van het bestaan van een staat – “halve staat” – in de periode van de dictatuur van het proletariaat, aan het begin van de overgangsfase. Deze halve staat vormde een gevaar voor de proletarische macht; dat van de hergroepering van de niet-proletarische lagen en de onteigende bezittende klassen achter de staat. In de Marxistische theorie was hij een factor van sociaal behoud, “een kracht die voortkomt uit de maatschappij, maar erboven staat en zich er steeds verder van verwijdert” (Engels, De oorsprong van het gezin, het privé-eigendom en de staat).27
De theorie van de GIC over de overgangsperiode zou heel dicht bij de anarchistische theorie kunnen lijken, waarbij het bestaan van een staat en dus van een politieke strijd om de overheersing van de nieuwe maatschappij wordt ontkend. De uiteindelijk technische rol die de GIC aan de arbeiders toekende, die verantwoordelijk waren voor het boekhouden van de maatschappelijk gemiddelde arbeidstijd van de productie, was een impliciete ontkenning van hun politieke rol.
Net als in de anarchistische theorie gaf de GIC een automatische en bijna natuurlijke vorm aan de opbouw van een communistische maatschappij. Dit was niet het resultaat van een lang tegenstrijdig proces van klassenstrijd om de overheersing van de halve staat, tegen conservatieve maatschappelijke krachten, maar de vrucht van een lineaire en harmonieuze, bijna mathematische ontwikkeling. De mathematische harmonie van de arbeidstijdboekhouding stond garant voor de harmonie van de communistische maatschappij. Deze visie deed denken aan de utopisten van de 19e eeuw, met name aan de “universele harmonie” van Charles Fourier.28
De ultieme zwakte van de Grondbeginselen bleek juist in de boekhouding van de arbeidstijd, zelfs in een ontwikkelde communistische maatschappij, die niet langer gebukt ging onder schaarste. Economisch gezien kon dit systeem de waardewet herinvoeren, door de voor de productie noodzakelijke arbeidstijd een boekhoudkundige en geen sociale waarde toe te kennen.[29] De GIC stond dus tegenover Marx, voor wie de maatstaf in de communistische maatschappij niet de arbeidstijd was, maar de beschikbare tijd,30 die van de beschikbare vrije tijd.
Ten tweede bood het bestaan van een “neutraal”, want technisch boekhoudcentrum onvoldoende garanties voor de opbouw van het communisme. Dit “centrum” kon geen ander doel hebben dan zijn eigen doel, door de accumulatie van uren maatschappelijk werk, het snijden in de consumptiebehoeften en de beschikbare tijd van de producent-consument en het steeds autonomer worden ten opzichte van de maatschappij. Op het niveau van de “basis”, als de producenten steeds minder belang zouden hebben bij de controle van dit “centrum” en van de maatschappelijke organisatie in het algemeen, zou er onvermijdelijk een overdracht kunnen plaatsvinden van de functies die de bestuursorganen van de “producenten” vervullen naar steeds autonomer wordende “technische” organen.[31] De ontkenning door de GIC van deze potentiële gevaren bleef niet zonder gevolgen. De Nederlandse internationalisten kwamen ertoe elke mogelijkheid van strijd, zelfs onder het communisme, van de producenten voor de verbetering van hun arbeids- en levensomstandigheden af te wijzen: de GIC weigerde de mogelijkheid te overwegen van een maatschappij waarin de strijd “voor betere arbeidsomstandigheden niet ophoudt”, waarin “de verdeling van het maatschappelijk product een antagonistische verdeling blijft” en waarin “uiteindelijk de strijd om de verdeling van de producten voortduurt”. Was dit niet om het idee te herintroduceren dat de producent-consument niet tegen zichzelf, inclusief zijn “rekencentrum”, kon strijden? [32]
In feite verscheen het communisme voor de GIC als een absolute gelijkheid tussen alle producenten. Dit werd gerealiseerd vanaf het begin van de overgangsperiode.33 In de communistische periode was er geen natuurlijke (fysieke, psychologische) ongelijkheid meer in productie en consumptie. Maar kon een communistische samenleving niet worden gedefinieerd als het vaststellen van “werkelijke gelijkheid in een natuurlijke ongelijkheid.”?34
Pannekoek en de economische transformatie van de nieuwe maatschappij
Pannekoek, die in 1930 door Canne-Meijer werd gevraagd een voorwoord te schrijven bij het boek van Jan Appel,35 was zeer huiverig voor het schrijven van een boek over de economische transformatie van de overgangsperiode. Hij voelde zich “te weinig thuis in al die kwesties” en dat het hem aanvankelijk “utopisch“, “onwerkelijk” leek om een schema of plan op te stellen. Toen hij kennis had gemaakt met de Grondbeginselen, leek het hem “het bekend maken waard”.36
Het standpunt van Pannekoek over deze vragen werd in feite bijna 15 jaar later verwoord in zijn boek De arbeidersraden (1946). Het wijkt niet significant af van de theoretische conclusies van de Grondbeginselen, maar blijft genuanceerder, meer in contact met de historische werkelijkheid.[37]
Net als de Grondbeginselen achtte Pannekoek het systeem van het rekenen in arbeidsuren juist: “…in het nieuwe productiesysteem is het fundamentele gegeven het aantal arbeidsuren, of het nu wordt uitgedrukt in monetaire eenheden, in de begintijd, of in reële vorm“.38 Net als de GIC is Pannekoek geneigd de economische problemen van de overgangsperiode te reduceren tot een technische en statistische kwestie:
“Dit is de algemene maatschappelijke boekhouding, die de afzonderlijke bedrijfsboekhoudingen aanvult en overkoepelt. Zij geeft een overzichtelijk beeld” van het economisch proces van de maatschappij (blz. 20). “Ziet men af van de eerste tijden, als uit de verwarde chaos van het kapitalisme en de ontreddering van de overgangsperiode de eerste orde geschapen moet worden, dan komt klaarblijkelijk de verdere regeling en ordening vooral neer op boekhouding en statistiek” (blz. 19/20)“… zij maakt tot een aanschouwelijke voorstelling, wat de arbeiders en arbeidersraden als planmatige ordening vaststellen en tot uitvoering brengen.” (blz. 20, alle uit Pannekoek, De Arbeidersraden).
Deze managementopvatting, bepaald door een statistische en niet door een sociale realiteit,[39] leidt tot een administratieve organisatie van de nieuwe maatschappij, een zuivere “administratie der dingen” in de vorm van boekhoudkantoren[40]: “Als de productie eenmaal is georganiseerd, wordt de administratie de relatief eenvoudige taak van een netwerk van met elkaar verbonden boekhoudkantoren”.(Pannekoek, Les conseils ouvriers)
Net als de GIC beschouwt Pannekoek alleen de “hogere fase van het communisme”. [41] De arbeidersraden, “de organisatie van de reële democratie”, die van de arbeiders, hebben alleen een beslissende rol op het niveau van de productie, maar op politiek niveau hebben ze geen enkele rol. Omdat “de politiek zelf verdwijnt” vervullen de raden geen enkele functie van regeringsmacht. Er is geen “regering van de raden”, zoals het devies was in de revolutionaire periode 1917-1921:
“De raden zijn geen regering; ook de meest gecentraliseerde raden van een heel land zijn dat. Want zij hebben geen machtsmiddelen waardoor zij hun aan de massaas zouden kunnen opleggen” (blz. 40) Het aspect handhaving van de sociale ordeen klasse-geweld, kenmerkend voor elke staatsstructuur, kan niet in handen zijn van een centrale politieke macht, maar van een gedecentraliseerde sociale macht: “De maatschappelijke macht berustbij de massaas zelf, die de bedrijven in handen hebben”(blz. 40).”Waar de machtsuitoefening nodig mag zijn, tegen storingen of bedreigingenvan deze orde,gaat zij onmiddellijk van de arbeidersmassaas en staat onder hun kontrole” (blz. 40, alle uit Pannekoek, De Arbeidersraden)
Deze bevestiging van een “maatschappelijke macht”, van “arbeiderscollectieven”[42] door Pannekoek laat zien dat het vraagstuk van de staat en de sociale klassen – geanalyseerd door Marx en Engels – niet aan de orde komt in de “De arbeidersraden”. Het lijkt er namelijk op dat Pannekoek in de “hogere” fase van het communisme het bestaan van een halve staat voor ogen had, die nog steeds een vorm van geweld uitoefent. Als er nog steeds “arbeiderscollectieven” zijn – en dus klassen – en geen klassenloze maatschappij van producenten, is dat dan geen “erkenning” dat de staat nog steeds bestaat? [43] Hoewel deze staatsmacht, die “sociaal” wordt genoemd, wordt verplaatst van de raden naar de collectiviteiten, om te worden gedecentraliseerd, is dit niet ook een erkenning van het bestaan van een klassepolitieke macht? Pannekoek heeft geen antwoord op deze vragen. Het lijkt er eerder op dat hij de problemen van een echte communistische maatschappij, “zonder klassen en zonder staat”, reduceerde tot die van de overgangsperiode zelf, in de “lagere” fase van het communisme.
De Arbeidersraden bekritiseren de Grondbeginselen impliciet op twee essentiële punten:
- de eerste periode van overgang van kapitalisme naar communisme zal worden gekenmerkt door schaarste, gezien de noodzaak om opnieuw op te bouwen op de smeulende ruïnes van een economie die ofwel door de burgeroorlog ofwel door de economische wereldcrisis, of beide, is verwoest (Pannekoek gaat hier niet verder op in); het zal nog steeds een economie van oorlog en schaarste zijn, waar rechtvaardigheid in de verdeling van consumptiegoederen niet gebaseerd zal zijn op een eerlijke verdeling van de arbeidstijd, maar op het dwingende – maar “morele” – principe van de verplichting van een ieder om voor de gemeenschap te werken:
“In de eerste tijden van overgang, als veel verwoesting hersteld moet worden, gaat het er eerst om het produktieapparaat op te bouwen en de mensen in het leven te houden. Het is heel wel mogelijk dat dan uit oorlogstijd en hongersnood het gebruik van distributie der noodzakelijkste levensmiddelen zonder onderscheid van persoon eenvoudig overgenomen wordt. Het is alleszins waarschijnlijk, dat men dan, als inspanning van alle krachten nodig is en de nieuwe arbeidsmoraal eerst bezig is zich te vormen, de arbeidsplicht zal uitdrukken door het recht op verbruik te koppelen aan de arbeidsprestatie. Het oude rechtsbesef dat wie niet werkt ook niet zal eten, drukt hier, naast het bewustzijn dat de arbeid de grondslag van het menselijk leven is, bepaaldelijk uit dat het nu met de uitbuiting, met het beschikken over arbeidsprodukten op grond vaan kapitaalbezit, gedaan is een instinctief rechtvaardigheidsgevoel tot uitdrukking.” (Pannekoek, De Arbeidersraden, blz. 18/19)
- De boekhouding van het aantal arbeidsuren van elke arbeider zal niet inhouden de individuele consumptie van producten dit aantal arbeidsuren. [originele formulering zoeken] De verdeling van consumptiegoederen verloopt niet volgens een individueel gelijkheidsprincipe, maar volgens een nog steeds ongelijk principe. Consumptie is een globaal sociaal proces, waardoor de directe relatie van de producent tot zijn product verdwijnt. Dit is een impliciete kritiek op de GIC [44]:
“… Dat betekent natuurlijk niet, dat iedere deelnemer in verbruiksgoed zoveel arbeidsuren ontvangt, als hij zelf arbeidsuren besteed heeft, dus dat het totale produkt tussen alle producenten naar evenredigheid van ieders bestede arbeid verdeeld wordt. Een aanmerkelijk deel van het werk moet aan het gemeenschappelijk bezit besteed worden, aan de uitbreiding en verbetering van het produktie-apparaat. (…) Een deel van de tijd en arbeid moet bovendien besteed worden voor niet-produkieve maar toch noodzakelijke doeleinden, zoals voor algemeen beheer, voor opvoeding en onderwijs, voor gezondheidszorg. (…)” (Pannekoek, De Arbeidersraden, blz. 19)
De analyse van Pannekoek lijkt, in het licht van zijn korte theoretische schetsen van de periode van overgang naar het communisme, veel meer gebaseerd op concrete historische ervaringen (Russische Revolutie en communisme in oorlogstijd) en minder gekenmerkt door een vorm van “egalitair” utopisme dan de analyse van de GIC. In haar verwerping van een “gelijk recht” bij de verdeling van de consumptie lijkt zij [de analyse van Pannekoek of de GIC, dat blijft onduidelijk; noot van de vertaler] dichter bij die van Marx te staan, in zijn Kritiek van het Programma van Gotha. Marx toonde aan dat een gelijke verdeling op basis van arbeidstijd ook tot nieuwe ongelijkheden zou leiden, omdat producenten noodzakelijkerwijs van elkaar verschilden in hun eigen arbeidsvermogen en in hun gezins- en lichamelijke omstandigheden.[45]
Net als de Grondbeginselen bleven de Arbeidersraden echter steken in een technische en boekhoudkundige problematiek, duidelijk “economistisch” [46] – de complexe vragen van de staat en van de politieke overheersing van de overgangsmaatschappij door het proletariaat werden nooit gesteld. Op economisch vlak is de beslissende vraag of de overvloed aan consumptiegoederen onder het communisme elke berekening van individuele arbeidstijd overbodig zou maken, zuiver genegeerd. [47] Net zo eenvoudig worden de vragen over het voortbestaan van geldvormen en sociale productiviteit [48] volledig terzijde geschoven.
Misschien zijn de tekortkomingen van het radencommunisme op het gebied van de socialistische overgangseconomie te wijten aan het probleem om een samenleving te bedenken die niet op schaarste, maar op overvloed is gebaseerd? Tenslotte kon de relatie tussen communisme en natuur, de cruciale vraag naar hun evenwicht voor het voortbestaan van de menselijke soort, op dat moment duidelijk niet worden gesteld.[49]
(Wordt vervolgd)
Noten
1 F.C.,Council communism or councilism? – The period of transition. Zie ook kritieken in F.C., De GIC en de economie van de overgangsperiode. Een inleiding. Noot van Arbeidersstemmen.
2 Voor het Franse en Engelse begrip ‘substitutionism(e)’ bestaat geen Nederlandse term. In dit verband betekent het een theorie en een praktijk waarin de activiteit van de arbeidersklasse als geheel, of van de breedste proletarische massa’s, wordt vervangen door die van de politieke partij als een minderheid van de arbeidersklasse. Noot van de vertaler.
3 Waar Bourrinet van mening is dat de GIC de noodzaak van een politieke organisatie verwierpen, ziet de ‘anti-politieke’ of ‘anti-partij’-tendens die zich beroept op Otto Rühle, de GIC als voortzetting van de ‘partij’-tendens van de KAPD. We zullen verder in deze tekst zien dat de werkelijke stellingname van GIC subtieler was dan deze beide simplistische benaderingen. De GIC erkende in de praktijk dat in de contrarevolutie van de jaren 1930 de proletarische partij niet meer bestond en voorlopig ook niet kon bestaan. Daarin kwam ze overeen met de Italiaanse Linkerzijde in ballingschap.
Wat betreft de economische en/of politieke kwestie van de overgangsperiode, miskent Bourrinet dat de GIC wel degelijk de politieke voorwaarden erkende, maar dat zij zich in de Grondbeginselen concentreert op de economische aspecten, en tenslotte ook de politieke implicaties daarvan aangeeft. Noot van de vertaler.
4 Ph. Bourrinet, La Gauche communiste italienne, masterscriptie (onder begeleiding van Jacques Droz), Paris-I-Sorbonne, juni 1980, blz. 132-136. Dit boek is beschikbaar op de volgende website: http://www.left-dis.nl (Frans, Engels, Spaans, Italiaans en Duits).
5 Bordigisten, aanhangers van Amadeo Bordiga, de voorman van de Italiaanse Communistische Linkerzijde. Bordiga bevond zich in huisarrest in de tijd dat de GIC actief was. Delen van zijn aanhangers waren het fascistische Italië ontvlucht en hergroepeerden zich in Frankrijk en België en kwamen daar in contact met restanten van de KAPD, zoals de GIC. Noot van de vertaler.
6 [Persdienst van de Groepen van Internationale Communisten] P.I.C. nrs. 1 et 4, februari en juni 1938. [De strijdcomités van de “wilde” stakingen. Deze tekst is door een slechte kopie moeilijk leesbaar en deel 2 is slechts gedeeltelijk beschikbaar. De historicus Kloosterman gaf voor zijn tekstenbundeling bij Van Gennep de voorkeur aan een vlak tevoren verschenen brochure van de GIC, Stellingen omtrent revolutionaire bedrijfskernen, partij en dictatuur.]
7 De verwarring ligt geheel bij Bourrinet. Voor de GIC is duidelijk: “2. Gaan de arbeiders op deze wijze georganiseerd in de strijd, treden ze dus georganiseerd volgens het bedrijf op, dan vormen ze op dat ogenblik een bedrijfsorganisatie, die een werkelijke klasse-organisatie is. Deze BO’s [bedrijfsorganisaties] voeren de strijd; ze beslissen over de strijdmaatregelen in de stakingscomité’s, voeren eventuele onderhandelingen met de ondernemers en sluiten zelf de strijd af. 3. Deze klasse-organisatie’s moeten niet verward worden met de bedrijfskernen. De kern is niet de vertegenwoordiger van de klasse: ze is niet als zodanig gekozen en kan daarom niet de leiding van de staking op zich nemen. Voor zover leden van een kern in de stakingsleiding zitting hebben zijn ze daar alleen als arbeiders, die door het personeel als zodanig zijn aangewezen.”GIC, Stellingen omtrent revolutionaire bedrijfskernen, partij en dictatuur. IV Bedrijfsorganisatie en bedrijfskern. De verwarring bij Bourrinet is ten eerste dat hij de echte politieke oriëntatie, die zijn voorkeur heeft, voor iets anders houdt dan een mening in de klassestrijd, waarmee hij het substitutionisme benadert. Ten tweede begrijpt hij niet dat de bedrijfskern een politiek-revolutionaire minderheid van arbeiders in het bedrijf is, en daarom geheel uit arbeiders bestaat, terwijl de werkgroepen van de GIC bestonden uit leden van allerlei klassen die een politiek-revolutionaire minderheid buiten het bedrijf waren. De werkgroepen en de GIC als geheel verdedigden een opinie binnen de klasse zonder zich in de plaats van de klasse te stellen. Noot van de vertaler.
8 P.I.C. n° 2, februari 1936, Praktisch werk. [De door Pannekoek geschreven artikel zijn herkenbaar aan een asterix. De gewraakte uitspraak richt zich tegen bolsjewistische organisaties die in stakingen opduiken om zieltjes te winnen. Het artikel concludeert echter met de noodzaak van politieke minderheidsorganisaties. Noot van de vertaler]
9 In het Nederlands heeft deze term ook de betekenis ‘tussenbeide’ komen in een conflict of van het ingrijpen van een therapeut bij een patiënt of cliënt. Maar de associatie met het van buitenaf in de proletarische strijd ingrijpen die een letterlijke vertaling met zich meebrengt, stoort voorstanders van substitutionalisme in het geheel niet. Noot van de vertaler
10 P.I.C. n° 2, februari 1932, De stempelstaking, de Centrale Advies Commissie en de Communisten. [Uit het artikel blijkt dat een van de door een algemene vergadering gekozen werklozencomités de door Bourrinet gewraakte leuze heeft uitgegeven, niet de GIC. En dan nog, welke politieke partijen en welke vakbonden had de GIC volgens Bourrinet moeten aanbevelen bij de strijdende werklozen? De in het artikel van de GIC genoemde ‘communisten’ die in de werklozenstrijd “tussenbeide kwamen”, betrof de stalinistische Communistische Partij Holland, die probeerde de werklozenstrijd af te leiden naar het parlementair terrein, wat door de GIC op een voorbeeldige wijze werd ontmaskerd. Noot van de vertaler]
11 “Radenisme” in plaats van radencommunisme is een scheldwoord dat impliceert dat de GIC niet communistisch zou zijn. Noot van de vertaler.
12 Henk Canne-Meijer, Naar een nieuwe arbeidersbeweging. [Deze tekst was bedoeld als bijdragen tot een discussie onder radencommunisten en riep inderdaad allerlei controverses op. De door Bourrinet aangehaalde citaten als onderbouwing van wat hij radicale scheiding noemt, zijn niet gevonden bij het zoeken op ‘arbeidersraden’ en ‘werkgroepen’. Het is wel zo dat Naar een nieuwe arbeidersbeweging van mening is dat de voorgestelde werkgroepen zich als politieke minderheid niet in plaats van de arbeidersklasse kunnen stellen. Maar de beperking van de arbeidersraden tot economische taken is ontsproten aan het tegenoverstellen van economie en politiek in het hoofd van Bourrinet zelf. Noot van de vertaler]
13 De arbeidersklasse en de revolutie, in Radencommunisme n° 4, maart-april 1940. [Op grond waarvan dit artikel aan Pannekoek wordt toegeschreven, is mij niet bekend. De volledige alinea luidt als volgt: De traditie betekent beheersing van de economie door de politiek. Want alleen door de politiek weet de bourgeoisie een verouderde eigendomsvorm in stand te houden, die de arbeiders verhindert de productiemiddelen naar behoren te gebruiken. En nieuwe “revolutionaire” politiek moet een nieuwe eigendomsvorm brengen die opnieuw de arbeiders en de productie samen beheerst. Wat de arbeiders hebben door te voeren is beheersing van de politiek door de economie. Op de basis van hun onmiddellijke beschikking over de productiemiddelen – eerst als doel, als inhoud van een diep in hen gegroeid rechtsbewustzijn, dan als daad, maar een daad, die zich over jaren en wellicht generaties van strijd en groei uitstrekt – groeit hun raden-organisatie, die de oude traditionele politieke vormen zal vernietigen, omdat zij in de vaste bodem van de economische ondergrond wortelt.”Idem, hfdst. V. Ik verwijs hier voor paralellen tussen de GIC en Marx naar F.C., De economie van de vrije en geassocieerde arbeid. Noot van de vertaler.]
14 De kwestie van de staat in de overgangsperiode werd in 1927 vooral behandeld door de Essen-tendens van de KAPD. De arbeidersraden worden gelijkgesteld met de “proletarische” staat (zie KAZ (Essen), nrs. 1 t/m 11, 1927). In de Berlijnse tendens werd, als een unieke bijdrage aan de discussie, een tekst van Jan Appel (Max Hempel) gepubliceerd waarin Lenins “staatscommunisme” werd bekritiseerd, Proletarier, nr. 45, Berlijn, mei 1927, “Marx-Engels und Lenin über die Rolle des Staates in der proletarischen Revolution”. Deze tekst was niet door de redactie van het Berlijnse theoretische tijdschrift van de KAPD ondertekend. [Het is typerend hoe Bourrinet de teksten over de overgangsperiode die de Duitse Linkerzijde publiceerde, slechts noemt in een voetnoot. Daarbij noemt hij slechts een van beide artikelen van Jan Appel over dit onderwerp, en bij het wel genoemde artikel wordt verzuimd te vermelden dat de GIC delen van dit wel degelijk politieke artikel gedeeltelijk opnam in de Grondbeginselen, en het artikel als brochure in het Nederlands uitgaf: GIC, Marxisme en staatscommunisme; Het afsterven van de staat – Amsterdam: Groepen van Internationale Communisten, 1932. Noot van de vertaler]
15 Zie behalve het in de vorige noot genoemde artikel, hoofdstuk 16, De economische dictatuur van het proletariaat dat de GIC in 1935 toevoegde aan de Grondbeginselen. Zie verder de bij uitstek politieke vraagstukken van de verhouding tot de boeren (hfdst. 15) en tot delen van het bedrijfsleven die nog niet zijn aangesloten bij de associatie van vrije en gelijke producenten. Noot van de vertaler.
16 Alleen Pannekoek bestudeert de kwestie van geweld in de revolutie, zowel om zich te verzetten tegen het principe van “geweldloosheid” van de anarchisten als om de fundamentele rol van het bewustzijn in de revolutie te onderstrepen: “…geweldloosheid zelf geen leerstuk van het proletariaat kan zijn. Het proletariaat zal op zijn tijd ook geweld gebruiken als dat doelmatig en nodig zal blijken. Wapengeweld van de arbeiders zal op bepaalde tijden een bepaalde rol kunnen spelen, maar de voornaamste kracht van het proletariaat ligt in zijn meesterschapover de productie.[Er zullen in het voortschrijden van de revolutie tijden komen, dat de arbeidersklasse de productie opbouwt en organiseert, terwijl de resten van de bourgeoisie door gewapende benden deze nieuwe orde trachten te storen; dan zal geweld gebruikt worden om deze onschadelijk te maken. Door Bourrinet uitgelaten fragment] De arbeidersklasse zal alle methoden van strijd gebruiken, die bruikbaar en doelmatig zijn, afhankelijk van de omstandigheden. En in al deze vormen van strijd zal haar innerlijke, morele kracht naar voren .” (Pannekoek (anoniem), P.I.C. nr. 2, februari 1936, “Geweld en geweldloosheid”. [Wanneer Bourrinet iets vindt waarmee hij het eens is en hij het aan Pannekoek toeschrijft, dan verklaart hij dat het niet het standpunt van de GIC is. Wanneer hij iets vindt waarmee hij het niet eens is en hij denkt dat het van Pannekoek is, zoals bij voetnoten 8 en 13, dan smeert hij de GIC dit ‘foute’ standpunt aan. Noot van de vertaler]
17 Voor de GIC was de dictatuur van het proletariaat identiek aan de heerschappij van de arbeidersraden, die ook kan worden aangeduid als de Commune-staat of halve staat. Haar analyse van revolutie en contra-revolutie in Rusland was niet helder. De radendictatuur van het proletariaat veranderde in een dictatuur over het proletariaat met eenherstel van de burgerlijke staatrond de Sovnarcom, of Opperste Economische Raad, die het Russische bedrijfsleven reguleerde en die de arbeidersraden aan zich ondergeschikt maakte, overigens met instemming van dezelfde arbeidersraden. Zie: Aníbal and Fredo Corvo, Movaut and ICT on the proletarian revolution in Russia. Noot van de vertaler.
18 Hier vinden we Bourrinet’s vooropgezette mening. Maar de GIC beschouwde de Grondbeginselen niet als een alternatief voor de contrarevolutie in Rusland (en Hongarije!) maar uitsluitend als middel om de arbeidersmacht te behouden wanneer in een industrieland de arbeidersraden de politiek macht hadden gegrepen. Daartoe trok ze de negatieve lessen uit de revolutie in het grotendeels agrarische Rusland, waarin bovendien het zelfvoorzienende boerenbedrijf overheerste.
19 Grundprinzipien kommunisticher Produktion und Verteilung, 1930; reprint (met een inleiding van Paul Mattick), Rüdiger Blankertz Verlag, Berlin, 1970. De Nederlandse uitgave, met vele aanvullingen, werd in 1972 heruitgegeven door “Uitgeverij De Vlam”, met een inleiding van de Spartacusbond. De citaten zijn – tenzij anders vermeld – afkomstig uit de Duitse uitgave, blz. 11, 23, 34, 40. [Het citaat kan van de GIC zijn, maar het is niet te vinden op de pagina’s in de Duitse uitgave die Bourrinet aangeeft, noch in de Nederlandse herziene uitgave van 1935. Noot van de vertaler]
20 Dit ‘onmiddellijk’ heeft Bourrinet nodig om later Pannekoek in De Arbeidersraden op te voeren als criticus op de Grondbeginselen. De GIC heeft echter kortheidshalve afgezien van de periode tussen de overname van de macht door de arbeidersraden en het regeluren van het bedrijfsleven op basis van de Grondbeginselen.
21 Bourrinet geeft hier niet de Grondbeginselen weer. Waarschijnlijk is hij in de war met de opvattingen van Leichter, in de Grondbeginselen bekritiseerd in hoofdstuk 9e.
22 Dat valt als politiek-economische beslissing van de arbeidersraden echter buiten het bestek van de Grondbeginselen, die slechts willen verhelderen op welke economische grondlagen dit soort beslissingen mogelijk zijn. Daarentegen is het tot elke prijs tevreden houden van de bevolking een eerste taak voor een partij die aan de macht wil blijven, zoals de Chinese ‘Communistische’ Partij bewijst. Noot van de vertaler.
23 Een kritiek op de GIC-tekst is te vinden in Bilan, van nr. 31 tot nr. 38, in 1936, door Mitchell (echte naam Jean Mélis, 1892-1945), een lid van de Belgische Ligue des communistes internationalistes (LCI). Adhémar Hennaut (1899-1977) had voor de LCI een samenvatting gemaakt van de Grondbeginselen, in Bilan (nrs. 19, 20 en 21).
24 Deze stelling werd in 1933 door de ICG uiteengezet in haar brochure: Ontwikkelingslijnen in de landbouw, blz. 1-48. Deze tekst schijnt te zijn geschreven door B.A. Sijes. [Dit laatste klopt niet. Waar hij probeert de Grondbeginselen weer te geven, legt Bourrinet deze langs de meetlat van de revolutie in Rusland. De GIC “ging uit van een ideale situatie, waarin het zegevierende proletariaat het productieapparaat overnam in hoogontwikkelde landen die de kwellingen van de burgeroorlog niet hadden doorstaan (vernietiging, aanzienlijk deel van de productie gewijd aan militaire behoeften); waar anderzijds geen boerenprobleem ontstond, als rem op de socialisatie van de productie, omdat volgens de GIC de landbouwproductie reeds volledig industrieel en gesocialiseerd was.” Bij dit laatste verwijst Bourrinet naar de studie van de GIC, Ontwikkelingslijnen in de landbouw, waar de GIC op grond van rijk statistische materiaal aantoonde dat de landbouw in het westen weliswaar kleinschaliger was gebleven dan marxistische theoretici hadden aangenomen, maar dat deze in de ontwikkeling van het kapitalisme geheel vermaatschappelijkt en geïndustrialiseerd was. Op basis daarvan kon de GIC voor het westen een geheel andere politiek ten aanzien van de boeren voorstellen dan de bolsjewiki. Maar daarover zwijgt Bourrinet. Om de resultaten van de studie van de GIC in twijfel te trekken, is wel wat meer nodig dan suggestief taalgebruik.
Verder ging de GIC inderdaad uit van een proletarische revolutie in een gebied met een hoogontwikkelde industrie, duidelijk niet Rusland. Hoe schat Bourrinet de kansen in van een proletarische revolutie in een niet-industrieel land?
En dan de militaire productie, waarvan de GIC in haar studie abstraheert, zoals van vele andere vraagstukken. Militaire productie zal inderdaad noodzakelijk zal zijn als een proletarisch bastion in een hooggeïndustrialiseerd gebied zich gewapenderhand wil verdedigen tegen imperialistische aanvallen. Is privékapitalisme of staatskapitalisme of oorlogseconomie met planning in natura superieur aan planning op basis van het maatschappelijk gemiddelde arbeidsuur? Dat de bolsjewiki hebben geëxperimenteerd met diverse vormen kapitalistische planning van de economie – met negatief resultaat – bewijst toch niet hun superioriteit ten opzicht van de Grondbeginselen? Noot van de vertaler.]
25 Grondbeginselen der communistische productie en distributie, 1935; reprint « De Vlam », uitgave van de Spartacusbond, Amsterdam, 1970, blz. 10. [Aldaar vinden we het volgende fragment: “Het was geenszins het uitblijven van de wereldrevolutie, noch was het individuele boerenbedrijf in Rusland de oorzaak, dat de Sovjetstaat zijn plannen inzake de “geldloze productie en distributie”, volgens de berekening van de productie in “natura” moest opgeven en de roebel moest stabiliseren. Productie en distributie bleken op deze “communistische grondslag” onmogelijk.
De Russische revolutie heeft praktisch bewezen, dat een maatschappelijke productie zonder rekeneenheid waanzin is! “ (Hfdst. 2d De distributie van productiemiddelen en consumptiegoederen in natura als bolsjewistisch ideaal).
26 De karakterisering van de twee fasen als socialistisch respectievelijk communistisch is van Lenin, niet van Marx, voor wie socialisme en communisme identieke begrippen waren. Het voortbestaan van de waardewet in de eerste fase, en de vooronderstelling dat de eerste fase pas kan beginnen na het voltooien van de wereldrevolutie, is gangbaar bij wie zich baseren op de Italiaanse Communistische Linkerzijde. Maar voor de onderbouwing van deze stellingen is wel wat meer nodig dan te beweren dat deze identiek zijn aan de visie van Marx, die bovendien niet de revoluties van 1917-1923 heeft meegemaakt. Zie voor Marx opmerkingen tijdens de Commune van 1871: F.C., De economie van de vrije en geassocieerde arbeid. Noot van de vertaler.
27 Een samenvatting en studie van de verschillende stellingen over de overgangsperiode, bij de linkerzijdes van de Derde Internationale, is te vinden in het postdoctorale proefschrift van Jean Sié, Sur la période de transition au socialisme: les positions des gauches de la IIIe internationale, Toulouse, 1985; uitgegeven door Comsopolis, Leiden, 1986.
28 Deze terugkeer naar de utopie is terug te vinden in Otto Rühle’s studie uit 1939 over utopische bewegingen: Mut zur Utopie! Deze werd in 1971 uitgegeven door Rohwohlt, Hamburg: Otto Rühle, Baupläne für eine neue Gesellschaft. [In de tweede druk zet de GIC zich uitdrukkelijk af tegen het idee dat zij een utopie zou hebben verkondigd. Noot van de vertaler]
29 Het argument van een dreigende herinvoering van de waarde is eerder naar voren gebracht door Jean Barrot, pseudoniem van Gilles Dauvé, en behoort tot één van de weinige stellingen die de Communisateurs onderling delen. David Adam heeft in 2013 aangetoond dat deze stelling berust op een fundamenteel onbegrip van Marx’ waardebegrip en dat de voorstellen van de GIC geheel in overeenstemming zijn met Marx. Dauvé gaf dit meteen toe. Maar dat lijkt nog niet doorgedrongen tot Bourrinet. Noot van de vertaler.
30 Volgt in een voetnoot een Frans citaat, foutief uit het Duits vertaald in de Gallimard uitgave van de Grundrisse. Marx benadrukt dat bij de toe-eigening door de arbeidende massa’s rijkdom niet langer gelegen is in de arbeidstijd, maar dat de beschikbare tijd de maatstaf zal zijn van rijkdom. Dit centraal stellen van beschikbare tijd is door een foute vertaling door Bourrinet ten onrecht begrepen als “vrije tijd” en tegengesteld als de “arbeidstijd” zoals de GIC deze tot maatstaf maakte van de productie. Daarbij moet men zich de uiterst praktische vraag stellen hoe in de overgangsperiode de werkenden zowel individueel als gezamenlijk kunnen beslissen over hun vrije tijd wanneer ze niet beschikken over de arbeidstijd die productie en dienstverlening in dienst van behoeftebevrediging van hun beschikbare tijd in beslag nemen? Ten tweede stelt Marx in een ander fragment dan Bourrinet aanhaalt dat de tegenstelling tussen arbeidstijd en vrije tijd zal verdwijnen wanneer de arbeid wordt tot vrije ontwikkeling van ieders unieke persoonlijke eigenschappen. Ik zal dit in een andere tekst nader onderzoeken. Noot van de vertaler.
31 Op dit gevaar is onlangs gewezen door Hermann Lueer, De overgangsperiode naar het communisme: een intellectuele verwarring. Noot van de vertaler.
32 Genoemde gevaren, en de daaruit volgende noodzaak van voortzetting van de arbeidersstrijd, kleven vast aan de bolsjewistische ideologische opvattingen ten aanzien van de overgangsperiode. Het is de GIC niet aan te rekenen dat zij in het bestek van een presentatie van de economische problemen van de overgangsperiode niet ook nog zijn ingaan op allerlei mogelijke contrarevolutionaire ontwikkelingen. Alleen wie de kern van de Grondbeginselen, is in de positie een dergelijke kritiek te formuleren, zoals Hermann Lueer bewijst.
33 De meeste communistische linkerzijdes benadrukten daarentegen dat gelijkheid in de verdeling van consumptiegoederen onmogelijk was aan het begin van de overgangsperiode. Vooral in een periode van burgeroorlog, toen de nieuwe macht van de raden moest vertrouwen op het bestaan van specialisten, die zij dringend nodig had. [Marx stelde al in de Kritiek op het programma van Gotha voor dat de werkenden bij begin van de overgangsperiode een gelijk recht op consumptie op basis van het aantal gewerkte uren zouden krijgen. Daarbij toonde hij aan deze formele gelijkheid in werkelijkheid neerkwam op ongelijkheid en het miskennen van de verschillen tussen individuen en hun levenssituatie; een erkenning die de GIC overigens ten volle deelde. Deze ongelijkheid is ook niet onvermijdelijk in de betekenis dat zij niet deels rechtgezet zou kunnen worden met maatregelen die de arbeidersraden kunnen nemen vergelijkbaar met sociale wetgeving in het kapitalisme, of van toeslagen voor onmisbare technici zoals Bourrinet in zijn navolging van de Russische revolutie beslist nodig acht. Pannekoek wijst in De Arbeidersraden ook op een mogelijk gebrek aan “technische specialisten en ingenieurs”, “vooral in de eerste overgangstijd”, echter “zonder dat dit sociale verschillen in positie geeft” (Nederlandse uitgave, blz. 15). De Grondbeginselen melden in hoofdstuk 9h: “We kennen deze ideologie, die de geschoolde arbeiders minachtend doet neerzien op de ongeschoolden, terwijl het tevens tegen hun rechtsgevoel indruist, dat de dragers van de intellectuele beroepen, zoals dokters en ingenieurs, geen groter aandeel van het maatschappelijk product zouden krijgen. Wel zit de overtuiging vast, dat het verschil tegenwoordig wat ál te groot is, maar… een dokter is nu eenmaal geen vuilnisman. In hoeverre de arbeiders deze ideologie in de loop van de revolutie omvormen, dient afgewacht. Zoveel is zeker, dat deze omvorming zich na de revolutie snel moet voltrekken, omdat een ongelijkmatige verdeling van het product telkens opnieuw tot botsingen binnen de arbeidersklasse zelf voert.”. Noot van de vertaler]
34 Bilan n° 35, sept.-oct. 1936, Problèmes de la période de transition, par Mitchell (Jean Mélis). [Met ‘communistische periode’ bedoelt Bourrinet de hogere fase van het communisme. Wat hij bedoelt met het dan verdwijnen van natuurlijke ongelijkheid in productie en consumptie en de vervolgens opgeworpen vraag is volstrekt onduidelijk. Noot van de vertaler]
35 In een interview van 11 juni 1978 – door Fred Ortmans en Piet Roberts, opgenomen op audiocasettes – maakt Jan Appel melding van een discussie met Gorter, tijdens Pinksteren 1927, over de “Grundprinzipien”, in aanwezigheid van Piet Coerman (1888-1962) en Gerrit Jordens (1877-1957). Gorter was het niet eens met Jan Appel en stemde in met de centralistische staatsvisie van Lenin in Staat en revolutie: georganiseerde productie zoals de Duitse spoorwegen. [Voor een juiste weergave van de datum van het interview, de wijze van vastlegging daarvan en de datum van de bijeenkomst met Gorter, zie F.C., De GIC en de economie van de overgangsperiode. Een inleiding., blz. 3. Noot van de vertaler]
36 Pannekoek, Herinneringen uit de arbeidersbeweging, 1944. De uitgave werd verzorgd door B.A. Sijes, Van Gennep, Amsterdam, 1982, blz. 215. [Het citaat “het bekend maken waard” is aldaar niet terug te vinden, wel dat Pannekoek bij lezing ontdekte dat het boek “vooral bestrijding en weerlegging van de algemeen aangehangen mening” was “dat organisatie der productie van de staat moest uitgaan”. Noot van de vertaler]
37 Zoals we verder zullen zien, baseert Bourrinet dit idee op het feit dat Pannekoek ingaat op een mogelijk chaotische en rampzalige periode onmiddellijk na de machtsgreep door de arbeidersraden, een periode die buiten het bestek van de Grondbeginselen viel. Noot van de vertaler.
38 Pannekoek, Les conseils ouvriers, Bélibaste, Paris, 1974. Uitgave verzorgd door een collectief van de groep Informations et Correspondance Ouvrières (ICO), die het gelijknamige tijdschrift uitgaf. De citaten zijn afkomstig van respectievelijk blz. 78, 84-87, 125-126. [Deze Franse vertaling stond mij niet ter beschikking, wel die van Editions Spartacus. De hier volgende citaten uit De Arbeidersraden komen uit de Nederlandse uitgave voor zover deze teruggevonden zijn. Het citaat in de Franse vertaling hierboven bevat een opmerkelijk fragment dat suggereert dat wat betreft Pannekoek het aantal arbeidsuren in de begintijd ook in geldvorm bruikbaar zou zijn. Dit is echter ontsproten aan de fantasie van een Franse vertaler. In De Arbeidersraden is daarvan in het bewust fragment op blz. 15/16 niets van te vinden. Op de soms aanzienlijke verschillen tussen beide taalversies zal ik verder niet ingaan. De onvindbare citaten zijn uit het Frans vertaald, en voorzien van een verwijzing naar de Franse titel. Noot van de vertaler]
39 “De grote taak van de arbeidersklasse is de organisatie der produktie op nieuwe grondslag. Dat is ten eerste de organisatie in het bedrijf. Deze sluit aan bij de kapitalistische toestand, daar ook onder het kapitalisme een doelbewuste, tot in detail zorgvuldig doorgevoerde organisatie in het bedrijf nodig was. Maar het beginsel, waarop de organisatie berust, is geheel nieuw en anders. De technische basis is wel dezelfde: de discipline van arbeid opgelegd door de regelmatige loop van de machines. De sociale basis echter, de verhouding van de mensen tot elkaar, is het volkomen tegendeel van die onder het kapitalisme.” Pannekoek, De Arbeidersraden, blz. 13). Volgen acht bladzijden veranderingen, o.a. ook die van het productieproces zelf. Noot van de vertaler.
40 “Rekenburo’s”, Pannekoek, De Arbeidersraden, blz. 21. Noot van de vertaler.
41 David Adam heeft in 2013 zijn verbazing uitgesproken over dit misverstand bij Bourrinet: “[18] One rather strange critique of the GIC is provided by Philippe Bourrinet, who reproaches them for believing that “it would be immediately possible, as soon as the workers’ councils had taken power in a given country, to proceed to an evolved form of communism.” Phillipe Bourrinet, The Dutch and German Communist Left (London: Porcupine Press, 2001) p. 252.”Het punt is dat Bourrinet gelooft dat de invoering van het arbeidsuur als rekeneenheid, het afschaffen van de loonarbeid en het regeren over zaken in plaats van over mensen behoren tot wat Marx in de Kritiek op het programma van Gotha “de hoogste fase van de communistische maatschappij” noemde. In de Grondbeginselen zegt de GIC vrijwel niets over deze hoogste fase, maar gaat ze vooral in op de eerste fase van de communistische maatschappij zoals zij uit de kapitalistische maatschappij voortkomt (Marx). Voor Pannekoek geldt hetzelfde, met dit verschil dat hij in De Arbeidersraden een en andere zegt over de mogelijke chaos onmiddellijk na de proletarische machtsgreep. Noot van de vertaler.
42 Deze arbeiderscollectieven op de arbeidsplaatsen komen voor in de Franse vertaling, maar niet in het origineel van dit citaat van Pannekoek. Noot van de vertaler.
43 Weer het misverstand dat Pannekoek de hogere fase van het communisme besprak, nu in combinatie met de opvatting van de IKS over de staat van de overgangsperiode, waarin de ‘halve staat’, of Commune-staat, dat is de dictatuur van de raden, in het begin van de overgangsperiode, en de arbeidersklasse in de bedrijven als enige bewapende klasse (het klasse-geweld) worden verward met de eigenschappen van de ‘hele’ burgerlijke staat. Waaruit komt deze verwarring voort? Mogelijk uit de identificatie van de Russische staat vanaf de jaren 1920 met de dictatuur van het proletariaat? Uiteraard heeft Pannekoek geen antwoord op deze vragen. Noot van de vertaler.
44 Dit is echt kletspraat. De GIC neemt in de Grondbeginselen, hfdst. 10g hetzelfde standpunt in als Marx en Pannekoek. Noot van de vertaler.
45 Dezelfde kletspraat. Zie Grondbeginselen, hfdst. 10.i “Rechtvaardige verdeling?” Noot van de vertaler.
46 Q.e.d. Wat te bewijzen was. Oftewel, de Leninistische aap komt uit de mouw. Noot van de vertaler.
47 Nog meer kletspraat. Bourrinet vergeet dat bij overvloed nog steeds efficiency noodzakelijk is, al was het maar uit milieu-overwegingen, waarvoor Bourrinet zich in het slot van dit hoofdstuk sterk maakt. Marx wijst op de noodzaak om eerst de tegenstelling tussen vrije tijd en arbeidstijd te overwinnen, voordat het vraagstuk van het vervallen van de arbeidstijdrekening zich stelt. Voor de gevaren van een luilekkerland socialisme, zie Hermann Lueer, De overgangsperiode naar het communisme: een intellectuele verwarring. Noot van de vertaler.
48 De ‘geldvormen’ kwamen we eerder tegen in een onjuiste vertaling van de De Arbeidersraden. Verschillen in productiviteit van bedrijven – als Bourrinet dat bedoelt – vallen volgens de Grondbeginselen en Marx eenvoudig tegen elkaar weg, waar Bourrinet ten onrechte denkt dat de GIC de opbrengsten van meer productieve bedrijven in een ‘fonds’ zou storten. Noot van de vertaler.
49 De GIC heeft geen utopie ‘bedacht’ maar de Grondbeginselen uit de ‘reële beweging’ van het kapitalisme en de klassenstrijd van 1917-1923 afgeleid. Voor de overvloed en het milieu, zij verwezen naar noot 46. Noot van de vertaler.
Over voetnoot 29: er verscheen onlangs in het Engels een nieuwe vertaling van Marx’ ‘Kritiek op het programma van Gotha’. Deze nieuwe vertaling zou een aantal verkeerde opvattingen moeten voorkomen. In een interessante introductie geeft Peter Hudis onder andere een kritiek op Endnotes (communisateurs).
“Endnotes appears to base its argument on the earlier English translation, which renders Marx, in speaking of the lower phase of communism, as stating, “Here,
obviously, the same principle prevails as that which regulates the exchange of commodities, as far as this is exchange involving equal values.” Since the author interprets “equal values” to mean equal exchange values, they conclude that Marx’s view is that the central principle of social domination in capitalism, the
law of value, operates in “socialism.” This is a very common misinterpretation.”
Jan Appel en de GIC worden ook kort aangehaald in deze discussie. Als je wilt stuur ik zometeen een PDF van de nieuwe vertaling via de mail.
LikeLike
De nieuwe Engelse vertaling is welkom. Vandaag ontdekte ik dat de Pegasusvertaling (overgenomen op Marxists.org) fouten en Stalinistische vervalsingen bevat. Ik heb fragmenten vertaald uit de Oostduitse MEW die gebaseerd is op Marx’ handschrift, en waarvan de redactie voorzichtiger te werk is gegaan.
LikeLike